ECLI:NL:RBGEL:2024:7310

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
C/05/437968 / HA RK 24-92
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van verzoek ex artikel 843a Rv. Dwangsom en compensatie van proceskosten in civiele procedure tussen vader en zoon

In deze beschikking van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, is op 7 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen verzoeker, de vader, en verweerder, de zoon. Verzoeker heeft op grond van artikel 843a Rv verzocht om inzage in financiële en administratieve gegevens, specifiek facturen, die verweerder heeft verzonden aan verschillende opdrachtgevers in de periode van 2012 tot en met 2019. Verzoeker stelt dat hij recht heeft op 50% van de opbrengst die verweerder genereerde en dat hij een rechtmatig belang heeft bij het verkrijgen van deze gegevens om zijn vordering te onderbouwen. Verweerder heeft echter betwist dat verzoeker recht heeft op deze gegevens en heeft aangevoerd dat verzoeker geen rechtmatig belang meer heeft, omdat de vordering zou zijn verjaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker voldoende heeft onderbouwd dat hij mogelijk een vordering op verweerder heeft en dat de gevraagde facturen relevant zijn voor zijn rechtspositie. De rechtbank oordeelt dat verzoeker recht heeft op inzage in de gevraagde gegevens en dat verweerder gehouden is deze te verstrekken. Tevens is er een dwangsom opgelegd van € 1.000,00 per dag voor elke dag dat verweerder niet aan de veroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen.

De rechtbank benadrukt dat de procedure enkel betrekking heeft op de vraag of verweerder gehouden is om de gevraagde gegevens te verstrekken en niet op de beoordeling van de geschilpunten in de bodemprocedures die tussen partijen aanhangig zijn. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. I.W.M. Olthof.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rekestnummer: C/05/437968 / HA RK 24-92
Beschikking van 7 oktober 2024
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. S.J. Snellenburg te Heilig Landstichting,
tegen
[verweerder],
handelend onder de naam [bedrijfsnaam 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
advocaat mr. J.P. den Besten te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 1 juni 2024;
  • het verweerschrift van 21 augustus 2024;
  • de mondelinge behandeling van 26 augustus 2024, waar verzoeker, verweerder en hun advocaten zijn verschenen.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt ertoe dat verweerder - op grond van artikel 843a Rv - wordt veroordeeld om aan verzoeker, binnen 14 dagen na het geven van deze beschikking, de gevraagde financiële en administratieve gegevens (facturen) te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag dat de gevraagde informatie niet volledig is verstrekt. Verzoeker verzoekt de proceskosten te compenseren.
2.2.
Verzoeker heeft aan zijn verzoek, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Verzoeker is de vader van verweerder. Verweerder heeft eerder dit jaar bij deze rechtbank tegen verzoeker een tweetal bodemprocedures aanhangig gemaakt, ter zake van een vermeende geldvordering en eigendom van goederen. Verzoeker heeft een rechtmatig belang bij zijn verzoek, omdat hij een (reconventionele dan wel nog in te stellen conventionele) vordering op verweerder heeft. Verzoeker en verweerder hebben in de periode 2012-2019 samen werkzaamheden uitgevoerd voor tal van opdrachtgevers. Deze werkzaamheden zijn door verweerder vanuit zijn onderneming (eenmanszaak) gefactureerd aan de betreffende opdrachtgevers, waarbij verzoeker en verweerder de afspraak hadden gemaakt (rechtsbetrekking) dat verzoeker recht heeft op 50% van de opbrengst/omzet die verweerder genereerde, dan wel dat hij recht heeft op een redelijke vergoeding voor de door hem geleverde prestaties. Verzoeker heeft in goed vertrouwen verweerder de administratie laten voeren. Verweerder is de gemaakte afspraak niet nagekomen; hij heeft nimmer - ook niet na sommatie daartoe - het inzicht gegeven dat voor verzoeker nodig is voor de bepaling van (de omvang van) zijn vordering op verweerder. De aanspraak van verzoeker blijkt eruit dat op de facturen die verweerder verzond ook de uren staan vermeld dan wel zijn ingecalculeerd die verzoeker heeft gemaakt. Verweerder beschikt over de (voor verzoeker essentiële) gegevens, althans hij of zijn boekhouder moet daarover beschikken op grond van de wettelijke administratie- en bewaarplicht. Verweerder heeft een onredelijk voordeel alsmede heeft verzoeker een onredelijk nadeel als de gegevens niet als bewijsmiddel ter beschikking komen. Verzoeker is niet uit op een ‘fishing expedition’, aangezien zijn verzoek concreet is gericht op inzicht in facturen die verzonden zijn aan specifiek benoemde opdrachtgevers. Verweerder heeft geen redelijk belang om de gevraagde informatie te weigeren. De informatie is niet privacygevoelig. Het is mogelijk dat verweerder de bescheiden niet (meer) fysiek onder zich heeft, maar in dat geval mag van verweerder worden verwacht dat hij zich inspant de gevraagde bescheiden van zijn boekhouder te krijgen. De boekhouder kan zich niet op een geheimhoudingsplicht beroepen. De omstandigheid dat verzoeker de informatie mogelijk kan verkrijgen via een verhoor van een of meer getuigen staat aan toewijzing van onderhavig verzoek niet in de weg; uit het oogpunt van proportionaliteit geniet het overleggen van stukken de voorkeur boven (tijdrovende) getuigenverhoren en redelijkerwijs kan niet worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder de gevraagde informatie is gewaarborgd. Verder kan verzoeker de gevraagde informatie niet op een andere manier verkrijgen. De informatie kan verstrekt worden in de vorm van kopieën van de aan de betreffende opdrachtgevers verzonden facturen, dan wel een afschrift uit de boekhouding waarin de betreffende omzet aan genoemde opdrachtgevers is verwerkt.
2.3.
Verweerder heeft, kort samengevat, aangevoerd dat het onjuist is dat verzoeker voor zijn werkzaamheden in de eenmanszaak van verweerder niets ontving. Verzoeker wilde zelf nadrukkelijk niet (direct) betaald worden in verband met zijn WAO-uitkering. Partijen spraken daarom af dat verweerder op verzoek van verzoeker - en waar nodig - financieel bijdroeg in de kosten van verzoeker ter compensatie van de verrichte werkzaamheden. Dit gebeurde bijvoorbeeld in de vorm van een vergoeding voor onderhoud voor levensbehoeften. Ook zijn er op verzoek van verzoeker door verweerder grotere bedragen (tot wel € 50.000,00) contant aan verzoeker uitbetaald. Daarnaast heeft verzoeker ook zelf bij opdrachtgevers werkzaamheden in rekening gebracht, die rechtstreeks door die opdrachtgevers aan verzoeker zijn betaald. Overigens zijn ook alle facturen die verzoeker in de loop van de jaren aan verweerder heeft gestuurd voor door hem verrichte werkzaamheden door verweerder voldaan. Voor zover er al sprake was van een afspraak, is verweerder deze reeds nagekomen en heeft hij aan zijn verplichtingen jegens verzoeker voldaan. Op grond van het voorgaande heeft verzoeker geen rechtmatig belang (meer) bij verstrekking van de gevraagde gegevens. De te verstrekken gegevens zijn immers niet meer van belang voor het bepalen van de rechtspositie van verzoeker noch voor de (afwikkeling van de) rechtsbetrekking waarbij verzoeker en verweerder partij zijn. Het verzoek is een fishing expedition, waarbij ook van belang is dat verzoeker zijn administratie - in tegenstelling tot verweerder - helemaal niet op orde heeft. Overigens blijkt niet dat verzoeker verweerder eerder dan bij indiening van het verzoekschrift heeft verzocht om nakoming van de door verzoeker gestelde afspraken en hij heeft nimmer een aanmaning of iets dergelijks gestuurd, zodat de gestelde vorderingen van verzoeker reeds verjaard zijn nu er (meer dan) vijf jaar is verstreken. De laatste werkzaamheden dateren van 2019 en onderhavig verzoekschrift is pas ingediend in 2024. Indien en voor zover verweerder facturen dient te overleggen tot meer dan twaalf jaar terug acht hij dit niet redelijk gelet op de wettelijke (boekhoudkundige) bewaartermijn alsmede de benoemde verjaringstermijn van vijf jaar. Verweerder acht een dwangsom op grond van het voorgaande niet op zijn plaats en bovendien onevenredig hoog en verzoekt deze af te wijzen dan wel aanzienlijk te matigen. Verweerder verzoekt verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek dan wel om dit af te wijzen, onder veroordeling van verzoeker in de kosten van de procedure.
2.4.
Op de stellingen van verzoeker en verweerder wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank stelt voorop dat het toetsingskader in deze procedure beperkt is en slechts betrekking heeft op beantwoording van de vraag of - en zo ja, in hoeverre - verweerder gehouden is om aan verzoeker gegevens te verstrekken. Deze procedure ziet niet op beoordeling van een of meer geschilpunten en/of de waardering van eventuele bewijsmiddelen die onderdeel zijn van de hiervoor genoemde aanhangige en eventueel nog aanhangig te maken bodemprocedures.
3.2.
In artikel 843a lid 1 Rv is (onder meer) bepaald dat hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. In lid 4 van dit artikel is bepaald dat degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, niet gehouden is aan deze vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
3.3.
Hoewel in artikel 843a Rv sprake is van ‘vorderen’ en ‘vordering’, kan inzage, afschrift of uittreksel ook worden verzocht bij verzoekschrift (Hoge Raad 26 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1985, NJ 2018/431 (Syngenta Seeds)). Het verzoekschrift voldoet aan de daarvoor geldende vereisten, zodat verzoeker ontvankelijk is.
3.4.
Tussen verzoeker en verweerder is niet in geschil dat zij een rechtsbetrekking hadden, die erin bestond dat zij in de periode 2012-2019 voor een aantal - onder andere die specifiek in het verzoekschrift genoemde - opdrachtgevers gezamenlijk werkzaamheden hebben verricht, dat verweerder daarvan de administratie voerde en incasso verzorgde en dat verweerder een deel van de daarmee gegenereerde omzet zou (door)betalen aan verzoeker. Vast staat dat tussen verzoeker en verweerder twee bodemprocedures ter zake van (de afwikkeling van) hun rechtsbetrekking aanhangig zijn. Volgens verzoeker zijn hierbij de door verweerder aan betreffende opdrachtgevers verzonden facturen essentieel en zou hij bij het ontbreken daarvan een onredelijk nadeel lijden en wenst hij daarom over de facturen te beschikken, hetgeen door verweerder niet of onvoldoende is weersproken. Ter zitting heeft verweerder erkend dat hij nog steeds over de facturen beschikt.
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat verzoeker voldoende heeft onderbouwd dat hij mogelijk een vordering op verweerder heeft en dat de facturen voor zijn rechtspositie relevant kunnen zijn. Verzoeker heeft er een direct, concreet en rechtmatig belang bij dat hij de facturen als bewijsmiddel tot zijn beschikking krijgt. Volgens verweerder heeft verzoeker geen belang meer bij zijn verzoek, omdat de vermeende vordering van verzoeker verjaard is. Ter zitting heeft verzoeker erkend dat indien verweerder geen vordering tegen verzoeker had ingesteld, hij zijn (vermeende) tegenvordering zou laten zitten, hetgeen hij tot nu toe ook steeds heeft gedaan. Dit betekent echter niet dat hij die vordering nu niet alsnog kan instellen. De beoordeling van de door verweerder gestelde verjaring zal echter niet in deze verzoekschriftprocedure, maar in de bodemprocedure(s) plaatsvinden. Dit zou anders kunnen zijn als het op voorhand evident is dat de vermeende vordering van verzoeker verjaard is. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, ook gelet op het kennelijk door verzoeker beoogde beroep - althans het eventuele beroep van hem in de bodemprocedure(s) - op verrekening van zijn vordering met de (vermeende) vordering(en) van verweerder.
3.6.
De enkele omstandigheid dat verzoeker volgens verweerder zelf een behoorlijke administratie zou moeten hebben en zelf de bescheiden zou (moeten) hebben, staat aan toewijzing van het verzoek niet in de weg. Niet in geschil is dat de taakverdeling zo was dat verweerder de financiële administratie voerde, waardoor het niet onlogisch is dat verzoeker deze gegevens niet ook bijhield. Hetgeen verweerder overigens heeft aangevoerd staat, op zichzelf en in onderlinge samenhang, niet aan toewijzing van het verzoek in de weg.
3.7.
Omdat verweerder, toen hij daar ter zitting naar werd gevraagd, niet heeft aangegeven zijn medewerking te zullen verlenen aan de uitvoering van een toewijzende beschikking, ziet de rechtbank aanleiding om een dwangsom op te leggen, zoals vermeld in de beslissing.
3.8.
De rechtbank zal de proceskosten compenseren, in die zin dat verzoeker en verweerder elk hun eigen kosten dragen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt verweerder om aan verzoeker, binnen een maand na dagtekening van deze beschikking, afschriften van de financiële en administratieve gegevens (facturen) te verstrekken over de periode 2012 tot en met 2019, ter zake van de navolgende opdrachtgevers:
  • [bedrijfsnaam 2] ;
  • [bedrijfsnaam 3] , [adres] ;
  • [bedrijfsnaam 4] ;
  • [bedrijfsnaam 5] ;
  • 4 woningen te [plaats] via [bedrijfsnaam 6] ;
  • [bedrijfsnaam 7] , [adres] , via [bedrijfsnaam 6] ;
  • Modulaire woningen ten behoeve van [bedrijfsnaam 8] , [adres] ;
  • [bedrijfsnaam 9] te [plaats] ;
  • [naam 1] [plaats] ;
  • [bedrijfsnaam 11] voor wat betreft de [bedrijfsnaam 14] te [plaats] en het ziekenhuis te [plaats] ;
  • [bedrijfsnaam 12] ;
  • [bedrijfsnaam 15] ;
  • [bedrijfsnaam 13] ;
  • [naam 2] ,
4.2.
veroordeelt verweerder om aan verzoeker een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor elke dag na betekening van deze beschikking dat verweerder nog niet geheel aan de veroordeling onder 4.1. heeft voldaan, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
4.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat verzoeker en verweerder elk hun eigen kosten dragen,
4.4.
wijst af hetgeen anders of meer is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.W.M. Olthof en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2024.