ECLI:NL:RBGEL:2024:6977

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
14 oktober 2024
Zaaknummer
ARN 23/1588
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning en nieuwe beslissing op bezwaar met betrekking tot gelijkheidsbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eisers tegen de nieuwe beslissing op bezwaar van 31 januari 2023, waarbij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn een omgevingsvergunning heeft geweigerd voor het plaatsen van een carport met berging. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 30 september 2022 geoordeeld dat het college de beslissing op bezwaar van 3 september 2021 moest heroverwegen. In de nieuwe beslissing op bezwaar heeft het college de omgevingsvergunning voor de erfafscheiding verleend, maar de weigering voor de carport met berging in stand gelaten. Eisers hebben in hun beroep enkel gronden aangevoerd die betrekking hebben op de carport en de toegangspoort.

De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de nadere eisen die aan de situering van de carport zijn gesteld, niet in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank stelt vast dat de eerdere uitspraak in rechte vaststaat en dat nieuwe beroepsgronden niet kunnen worden ingebracht, tenzij er nieuwe feiten of omstandigheden zijn. De rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar van 31 januari 2023, maar laat de rechtsgevolgen in stand omdat het college tijdens de zitting alsnog toereikend heeft gemotiveerd waarom het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. De rechtbank veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/1588

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser 1] [eiser 2] uit [plaats 1] , eisers

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn

(gemachtigde: [naam gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de nieuwe beslissing op bezwaar van 31 januari 2023.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Waar gaat deze zaak over?

2. Eisers wonen op het perceel [locatie 1] in [plaats 1] . Op 23 oktober 2020 hebben eisers een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een erfafscheiding, een vlonder, een toegangspoort en een carport met berging op het perceel.
2.1.
Omdat het gaat om het wijzigen van een gemeentelijke monument en de activiteiten in strijd zijn met het bestemmingsplan heeft het college de aanvraag aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, en artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het college heeft de omgevingsvergunning geweigerd. Voor zover nu nog van belang heeft het college met betrekking tot de carport met berging op grond van het bestemmingsplan een nadere eis gesteld aan de situering. Omdat de situering van de carport met berging niet is aangepast aan die nadere eis, is hiervoor geen omgevingsvergunning verleend.
In de eerste beslissing op bezwaar van 3 september 2021 is het college bij de weigering gebleven.
2.2.
Met de uitspraak van 30 september 2022 [1] heeft de rechtbank het beroep van eisers tegen de beslissing op bezwaar van 3 september 2021 gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. In die uitspraak is ten aanzien van de carport met berging onder meer overwogen dat het college nader moet toelichten waarom de positionering op het perceel van de zusterboerderij [2] wel is toegestaan en in het geval van eisers nadere eisen worden gesteld.
2.3.
Op 31 januari 2023 heeft het college een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Het college heeft alsnog een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een erfafscheiding. Voor het overige heeft het college de weigering in stand gelaten, onder aanvulling van de motivering ten aanzien van het gelijkheidsbeginsel voor wat betreft de carport met berging.
2.4.
Tegen deze beslissing op bezwaar is het nu voorliggende beroep gericht.
Eisers hebben in dit beroep alleen nog gronden aangevoerd die gaan over de carport met berging en de toegangspoort.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de nieuwe beslissing op bezwaar van 31 januari 2023. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Toch wordt de uitkomst van het beroep niet anders, omdat de rechtbank de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar van 31 januari 2023 in stand laat. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waarover kan de rechtbank nog oordelen?
5. Zoals hierboven is overwogen onder 2.2. heeft de rechtbank in de uitspraak van 30 september 2022 geoordeeld over het beroep van eisers tegen de weigering van de omgevingsvergunning. Omdat tegen die uitspraak geen hoger beroep is ingesteld, staat hetgeen daarin is geoordeeld in rechte vast. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [3] volgt dat in dat geval van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over die beroepsgronden moet worden uitgaan tenzij er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden dan wel van een gewijzigd rechtsregime.
6. Uit de uitspraak van 13 oktober 2010 [4] van de Afdeling volgt dat na vernietiging van een eerder besluit door eenzelfde eiser in beginsel geen nieuwe beroepsgronden kunnen worden ingebracht. Als het nieuwe besluit geen nadelige veranderingen inhoudt en er evenmin gewijzigde omstandigheden zijn, is inhoudelijke bespreking van nieuwe beroepsgronden niet aan de orde. Deze kunnen niet tot vernietiging leiden.
7. In verband met deze rechtspraak is het beroep in deze zaak beperkt tot de vraag of het college alsnog toereikend heeft gemotiveerd dat de weigering van de omgevingsvergunning voor de carport met berging niet in strijd met gelijkheidsbeginsel is. [5] Dat betekent dat hetgeen eisers voor het overige hebben aangevoerd over de carport met berging en over de toegangspoort nu niet meer aan de orde kan komen. Eisers hadden deze gronden kunnen en moeten aanvoeren in de eerste procedure over het weigeringsbesluit.

Is het stellen van nadere eisen in strijd met het gelijkheidsbeginsel?

8. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte op grond van artikel 12.3 van het bestemmingsplan “Buitengebied Het Woud” nadere eisen heeft gesteld aan de situering van het bouwplan omdat dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Op het naastgelegen perceel [locatie 2] is namelijk een schuur geplaatst op een grotere afstand van het hoofdgebouw dan het geval zou zijn bij eisers, terwijl in dat geval geen nadere eisen zijn gesteld. Eisers verwijzen ook naar het adres [locatie 3] in [plaats 1] . Dit perceel behoort tot hetzelfde monumentaal ensemble als het perceel van eisers. Ook daar is een schuur op grote afstand van een woning aanwezig.
8.1.
In het besluit van 31 januari 2023 heeft het college nader gemotiveerd waarom het stellen van nadere eisen niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Volgens het college is daarbij van belang dat de schuur op [locatie 2] een agrarische veldschuur is die wordt gebruikt ten behoeve van de agrarische bestemming van dat perceel. De door eisers aangevraagde carport met berging staat echter ten dienste van de woonbestemming.
8.2.
De rechtbank oordeelt dat het college hiermee onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake is van gelijke gevallen. De reden daarvan is dat nadere eisen ingevolge het bestemmingsplan alleen gesteld mogen worden ten behoeve van een landschappelijk en stedenbouwkundig aanvaardbare en verantwoorde inpassing in de omgeving. Daargelaten of de veldschuur en de carport verschillend worden gebruikt, is de rechtbank van oordeel dat de wijze waarop de veldschuur dan wel de carport wordt gebruikt niet van invloed is op de inpassing daarvan. Hierbij komt dat het college op de zitting heeft aangegeven dat het onderscheid tussen de veldschuur en de carport niet is gelegen in het soort gebruik, maar in de omstandigheid dat [locatie 2] ten tijde van de vergunningverlening voor de veldschuur niet was aangewezen als monument.
Daardoor is sprake van een motiveringsgebrek in het besluit van 31 januari 2023. De beroepsgrond slaagt en de beslissing op bezwaar van 31 januari 2023 moet worden vernietigd. Uit het oogpunt van finale geschilbeslechting onderzoekt de rechtbank of de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar in stand kunnen blijven. De rechtbank zal daarvoor beoordelen of met de motivering die het college op de zitting heeft gegeven alsnog toereikend is gemotiveerd waarom er geen sprake is van gelijke gevallen.
8.3.
Op de zitting heeft het college toegelicht dat de vergunning voor de veldschuur is verleend in 1990. Op dat moment was het perceel [locatie 2] volgens het college nog niet aangewezen als monument hetgeen blijkt uit de omstandigheid dat de redengevende omschrijving dateert van 2002. Omdat het perceel [locatie 2] ten tijde van de vergunningverlening geen monument was terwijl het pand van eisers dat wel is, is volgens het college niet gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
8.4.
De rechtbank is van oordeel dat het college met deze motivering alsnog toereikend heeft gemotiveerd dat niet is gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de door het college genoemde data van de vergunningverlening en de redengevende omschrijving. Hierdoor is aannemelijk dat het perceel [locatie 2] ten tijde van de vergunningverlening geen monument was. Nu het pand van eisers dat wel is, maakt het college geen ongerechtvaardigd onderscheid door aan de aanvraag van eisers wel, maar aan de aanvraag voor de [locatie 2] geen nadere eisen te stellen.
8.5.
Voor zover eisers bij hun beroep op het gelijkheidsbeginsel ook hebben verwezen naar het perceel [locatie 3] overweegt de rechtbank dat door het college is aangegeven dat het bouwwerk aan de [locatie 3] is gebouwd zonder omgevingsvergunning en dat dit bouwwerk inmiddels onderdeel is van een handhavingsprocedure. Van gelijke gevallen is alleen al daarom geen sprake.
8.6. De rechtbank komt tot de conclusie dat het college (alsnog) toereikend heeft gemotiveerd dat het stellen van nadere eisen niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond omdat de beslissing op bezwaar van 31 januari 2023 in strijd is met het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt om die reden de beslissing op bezwaar van 31 januari 2023. Omdat het college tijdens de zitting alsnog toereikend heeft gemotiveerd waarom het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden. Eisers krijgen ook een vergoeding van hun proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde van € 875,- per punt en een wegingsfactor 1). Voor de verletkosten bedraagt de vergoeding € 32,- (4 uur x € 8,-). De rechtbank stelt de verletkosten op het laagste uurtarief vast omdat de verletkosten niet nader zijn onderbouwd. Eisers krijgen ook een vergoeding van hun reiskosten ter hoogte van € 12,76 (retour openbaar vervoer 2e klas [plaats 1] - Arnhem voor 1 persoon).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op bezwaar van 31 januari 2023;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar van 31 januari 2023 in stand blijven;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.794,76;
  • draagt het college op het griffierecht van € 184,- te vergoeden aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.M. Stroink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer AWB 21/4266.
2.Deze boerderij is gelegen op het perceel [locatie 2] in [plaats 1] .
5.Vergelijk ook de uitspraak van de rechtbank Limburg van 2 september 2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:5933.