ECLI:NL:RBGEL:2024:6798

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 oktober 2024
Publicatiedatum
7 oktober 2024
Zaaknummer
ARN 23_2971
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanmaningskosten parkeerbelasting niet-ontvankelijk verklaard

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de invorderingsambtenaar van 8 maart 2023. De invorderingsambtenaar had aan [bedrijf] een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Na het uitblijven van betaling heeft de invorderingsambtenaar op 13 december 2022 een aanmaning gestuurd, waarbij € 8 aanmaningskosten in rekening zijn gebracht. Het bezwaar van belanghebbende werd door de invorderingsambtenaar ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 12 september 2024 de zaak behandeld. Belanghebbende was vertegenwoordigd door [persoon A], terwijl de invorderingsambtenaar werd vertegenwoordigd door [persoon B] en [persoon C]. De rechtbank oordeelt dat de ontvankelijkheid van het beroep van openbare orde is en dat alleen de belanghebbende aan wie de belastingaanslag is opgelegd, beroep kan instellen. In dit geval is de naheffingsaanslag opgelegd aan [bedrijf] en zijn de aanmaningskosten ook aan haar in rekening gebracht. De rechtbank concludeert dat belanghebbende niet beroepsgerechtigd is, omdat niet is aangetoond dat zij namens [bedrijf] heeft gehandeld of dat de kosten op haar verhaald zouden worden.

Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, zonder inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden. De uitspraak is gedaan door mr. J.A.L. Heldens, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J.P. Wientjens, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om hoger beroep in te stellen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/2971

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende
(gemachtigde: [naam gemachtigde]),
en

Bedrijfsvoeringsorganisatie West-Betuwe, de invorderingsambtenaar.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de invorderingsambtenaar van 8 maart 2023.
De invorderingsambtenaar heeft aan [bedrijf] een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Vanwege het uitblijven van de betaling van de naheffingsaanslag heeft de invorderingsambtenaar op 13 december 2022 een aanmaning aan [bedrijf] gestuurd. Daarbij heeft de invorderingsambtenaar bij beschikking € 8 aanmaningskosten in rekening gebracht.
De invorderingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en heeft daarbij de beschikking aanmaningskosten gehandhaafd.
De invorderingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2024 op zitting behandeld. Namens belanghebbende heeft hieraan deelgenomen [persoon A], kantoorgenoot van de gemachtigde. Namens de invorderingsambtenaar hebben hieraan deelgenomen: [persoon B] en [persoon C].

Overwegingen

1. De ontvankelijkheid van een beroep is van openbare orde. Dit betekent dat de rechtbank ambtshalve moet beoordelen of een beroep ontvankelijk is.
2. De rechtbank stelt voorop dat in zaken die zien op aanmaningskosten ter zake van het niet betalen van een belastingaanslag, voor zover relevant, beroep alleen kan worden ingesteld door de belanghebbende aan wie de belastingaanslag is opgelegd. [1] Degene van wie inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen in het voorwerp van de belasting waarop de belastingaanslag betrekking heeft, kan mede beroep instellen (de mede-belanghebbende). [2]
3. De rechtbank stelt vast dat de naheffingsaanslag is opgelegd aan [bedrijf] en de aanmaningskosten ook aan haar in rekening zijn gebracht. Zowel het bezwaarschrift als het beroepschrift is ingediend namens belanghebbende. Ook de getekende volmacht staat op naam van belanghebbende. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende namens [bedrijf] heeft gehandeld of dat de kosten op hem zullen worden verhaald en hij daarom moet worden aangemerkt als mede-belanghebbende [3] .
4. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet beroepsgerechtigd is en dat daarom het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.L. Heldens, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J.P. Wientjens, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet in samenhang met artikel 7, eerste lid van de Kostenwet invordering rijksbelastingen en artikel 26a, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
2.Artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet in samenhang met artikel 7, eerste lid van de Kostenwet invordering rijksbelastingen en artikel 26a, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Vgl. Hoge Raad 14 juli 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6508.