ECLI:NL:RBGEL:2024:6757

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
AWB 22/5785
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van handhavingsverzoeken en besluitvorming door het college van burgemeester en wethouders met betrekking tot bestemmingsplan en omgevingsvergunningen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe, dat op 24 oktober 2022 is genomen. Dit besluit houdt in dat het college de bezwaren van eiser tegen eerdere besluiten ongegrond heeft verklaard. Eiser, woonachtig op een perceel in [plaats], heeft herhaaldelijk verzocht om handhavend op te treden tegen overtredingen die plaatsvinden op het perceel van de derde-partij, die naast hem woont. De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2024 behandeld, waarbij ook andere zaken aan de orde kwamen.

De rechtbank concludeert dat het college ten onrechte het beroepschrift van eiser als bezwaarschrift heeft gekwalificeerd en niet heeft doorgezonden naar de rechtbank. Dit heeft geleid tot de vernietiging van het besluit van 24 oktober 2022, omdat het onbevoegd is genomen. De rechtbank oordeelt dat het college wel bevoegd was om het besluit van 21 februari 2022 te nemen, waarin het college het verzoek van eiser om handhavend optreden afwees. De rechtbank bevestigt dat er geen sprake is van strijdig gebruik of zelfstandige bewoning op het perceel van de derde-partij, en dat de aanbouw aan de woning van de derde-partij niet in strijd is met de vergunningseisen.

De rechtbank vernietigt het besluit van 24 oktober 2022, maar laat het besluit van 21 februari 2022 in stand. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht, maar er zijn geen andere kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. M. van Harten, rechter, en griffier mr. R.P.C.M. van Wel.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/5785

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe, het college
(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2])
Als derde-partij nemen aan de zaak deel:
[persoon A] en [persoon B], uit [plaats], derde-partij
(gemachtigde: mr. P.J.G. Goumans).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 24 oktober 2022. Met dit besluit heeft het college het besluit van 21 februari 2022 in stand gelaten.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2024 op zitting behandeld gelijktijdig met de beroepen in de zaaknummers: 22/5739 en 23/3888. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van het college, de derde-partij en de gemachtigde van de derde-partij.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser is woonachtig op het adres [locatie 1] in [plaats]. De derde-partij is woonachtig op het naastgelegen adres [locatie 2] in [plaats] (het perceel).
1.1.
Bij brief van 25 september 2018 heeft eiser aan het college verzocht om handhavend op te treden tegen verschillende overtredingen die plaatsvinden op het perceel van derde-partij.
1.2.
Het perceel van derde-partij is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan ‘[plaats]’ (het bestemmingsplan). Op de gronden van de woning van derde-partij rust de bestemming wonen’ en de bouwaanduiding ‘vrijstaand’.
1.3.
In het besluit van 30 november 2018 wijst het college het verzoek van eiser om handhavend op te treden af.
1.4.
Tegen het besluit van 30 november 2018 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend bij het college.
1.5.
Bij brief van 31 augustus 2020 heeft eiser nogmaals aan het college verzocht om handhavend op te treden tegen de derde-partij en het verzoek om handhaving uitgebreid.
1.6.
In het besluit van 21 februari 2022 heeft het college besloten om het besluit van 30 november 2018 in te trekken, maar het verzoek tot handhavend optreden van 25 september 2018 opnieuw af te wijzen. Daarnaast wijst het college in dit besluit ook het verzoek van 31 augustus 2020 om handhavend op te treden af.
1.7.
Tegen het besluit van 21 februari 2022 heeft eiser wederom een bezwaarschrift ingediend bij het college.
1.8.
In het besluit van 24 oktober 2022 heeft het college de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 21 februari 2022 in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de weigering van het college om handhavend op te treden op verzoek van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank laat de weigering tot handhavend optreden in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het besluit van 24 oktober 2022 onbevoegd genomen?
4. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of het college bevoegd was om het besluit van 24 oktober 2022 te nemen. De rechtbank stelt vast dat het college op 30 november 2018 het primaire besluit heeft genomen op het eerste handhavingsverzoek van eiser. Hiertegen heeft eiser op 11 januari 2019 een bezwaarschrift ingediend. In het besluit van 21 februari 2022 heeft het college besloten op dit bezwaarschrift. Immers, heeft het college in dit besluit besloten tot intrekking van het besluit van 30 november 2018, waarnaast het college ook het volgende overweegt: ‘
Dit besluit ziet tevens op het door u dd. 11 januari 2019 ingediende bezwaarschrift.’
4.1.
Op basis van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht dient het college op grondslag van het bezwaar het bestreden besluit te heroverwegen. Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit. Dat is volgens de rechtbank wat het college heeft gedaan bij het besluit van 21 februari 2022: het heeft het besluit van 30 november 2018 herroepen, maar alsnog het verzoek tot handhavend optreden geweigerd op basis van de heroverweging naar aanleiding van het binnengekomen bezwaarschrift.
4.2.
Gelet op het oordeel dat het besluit van 21 februari 2022 een beslissing op bezwaar is voor zover dit betrekking heeft op het eerste handhavingsverzoek, had het college daarom het ‘bezwaarschrift’ van eiser van 26 maart 2022 als beroepschrift moeten aanmerken en moeten doorzenden naar het bevoegde orgaan (in dit geval: de rechtbank). [1] In dit geval heeft het college wederom het verzoek tot handhavend optreden van eiser geweigerd.
4.3.
Het beroep tegen het besluit van 24 oktober 2022 is daarom gegrond en zal door de rechtbank worden vernietigd voor zover dit besluit ziet op de gestelde overtredingen in het eerste handhavingsverzoek. [2] De rechtbank zal mede in het kader van de finale geschilbeslechting alsnog het beroep van eiser tegen het besluit van 21 februari 2022 (de beslissing op bezwaar) beoordelen.
Is sprake van bedrijfsmatig gebruik?
5. Eiser voert aan dat het college ten onrechte heeft besloten dat geen sprake is van strijdig gebruik op het perceel van derde-partij. Eiser stelt dat in de bijgebouwen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden die niet passen binnen het bestemmingsplan.
5.1.
Artikel 16.1, aanhef en onder b, van de planregels luidt: ‘
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: de uitoefening van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Artikel 16.4.2, aanhef en onder a, van de planregels luidt: ‘
Binnen deze bestemming is gebruik van een deel van de woning en/of de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep- of bedrijfsactiviteit toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: Maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning (begane grond + verdiepingen) met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met een maximum van 50m² mag worden gebruikt voor aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit.’
5.2.
De rechtbank oordeelt dat het college kon besluiten dat geen sprake was van strijdig gebruik op het perceel van derde-partij. Anders dan eiser heeft gesteld, is het op grond van het bestemmingsplan toegestaan om aan huis bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen. De enkele stelling dat bedrijfsmatige activiteiten niet zijn toegestaan en een foto dat ’s avonds de verlichting aan is in een van de bijgebouwen op het perceel van derde-partij, is onvoldoende voor een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van zelfstandige bewoning?
6. Eiser voert aan dat het college ten onrechte heeft besloten dat geen sprake is van zelfstandige bewoning in één van de bijgebouwen op het perceel van derde-partij. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat het mogelijk is om in een van de bijgebouwen zelfstandig te wonen.
6.1.
Artikel 16.4.3, aanhef en onder a, van de planregels luidt: ‘Onder strijdig gebruik wordt in dit artikel in ieder geval begrepen het gebruik of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van: zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte, voor zover het betreft bijgebouwen.
6.2.
De rechtbank oordeelt dat het college kon besluiten dat geen sprake was van zelfstandige bewoning in een van de bijgebouwen. Zo heeft de toezichthouder van het college tijdens een controle geconstateerd dat geen sprake was van zelfstandige bewoning. Dat het wel mogelijk is om een van de bijgebouwen zelfstandig te bewonen leidt niet tot de conclusie dat de bijgebouwen zelfstandig worden bewoond. De beroepsgrond slaagt niet.
Zijn er gebouwen opgericht zonder vereiste omgevingsvergunning?
7. Eiser voert aan dat het college ten onrechte heeft besloten dat er geen sprake is van een overtreding ten aanzien van de gerealiseerde aanbouw aan de woning van de derde-partij. Eiser stelt dat uit een bouwtekening blijkt dat de aanbouw in strijd is gebouwd met de vergunning. Op de betreffende bouwtekening staat namelijk dat er een houten aanbouw gerealiseerd zou worden in plaats van de gerealiseerde stenen aanbouw.
7.1.
Het college heeft in zijn brief van 2 augustus 2021 de vennootschap in kennis gesteld dat de aanbouw van de derde-partij een oppervlakte heeft van 185,88 m² en daarom niet valt onder de werking van artikel 2, derde lid, van bijlage 2, bij het Besluit omgevingsrecht en daarom op basis van de geldende regels niet vergunningsvrij is. Daarbij is toegelicht dat deze aanbouw ten tijde van de oprichting wel vergunningsvrij gebouwd mocht worden op grond van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb) en daarom alsnog geen sprake is van een overtreding. De aanbouw is namelijk gebouwd rondom 2004/2005 en strekt tot vergroting van het woongenot.
7.2.
De rechtbank overweegt dat in 2004 en 2005 geen bouwvergunning was vereist voor het bouwen wanneer het bij algemene maatregel van bestuur was aangemerkt als van beperkte betekenis, waarbij tevens voorschriften konden worden gegeven omtrent het gebruik van het bouwwerk of de standplaats. [3] Als bouwen van beperkte betekenis werd aangemerkt het bouwen van een op de grond staand bijgebouw van één bouwlaag bij een bestaande woning of bestaand woongebouw, dat strekt tot vergroting van het woongenot, mits gebouwd op een niet naar de weg of het openbaar groen gekeerd zijerf op meer dan 1 m van het voorerf. [4]
7.3.
De rechtbank oordeelt dat het college heeft kunnen besluiten dat geen sprake was van een overtreding ten aanzien van de gerealiseerde aanbouw aan de woning van de derde-partij. Ook al zou het betoog van eiser juist zijn dat de aanbouw in strijd met de aangeleverde bouwtekening is gerealiseerd, blijkt uit de beslissing op bezwaar en de hierboven genoemde oude wetgeving dat de aanbouw destijds zonder vergunning gebouwd mocht worden. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie beroep eiser tegen het besluit van 21 februari 2022
8. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiser tegen het besluit van 21 februari 2022 ongegrond is. Dat betekent dat dit besluit in stand blijft.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep van eiser is gegrond omdat het besluit van 24 oktober 2022 onbevoegd is genomen. De rechtbank vernietigt daarom dat besluit. Het beroep van eiser tegen het besluit van 21 februari 2022 is ongegrond. Dit voorgaande heeft tot gevolg dat de beslissing op bezwaar van 21 februari 2022 in stand blijft.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden.
Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiser tegen het besluit van 24 oktober 2022 gegrond;
  • vernietigt het besluit van 24 oktober 2022 voor zover het besluit ziet op de gestelde overtredingen zoals neergelegd in het handhavingsverzoek van 25 september 2018;
  • verklaart het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 21 februari 2022 ongegrond;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:15, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Dit betreft de volgende gestelde overtredingen, die volgens de vennootschap plaatsvinden op het perceel van de derde-partij:
3.Op grond van artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde ten tijde van belang.
4.Dit was neergelegd in artikel 2, aanhef en onder b, onder 1, onder 1, van het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7534, r.o. 2.1.