201205148/1/A1.
Datum uitspraak: 3 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Vlissingen,
2. het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 12 april 2012 en zoals gerectificeerd bij uitspraak van 19 april 2012 in zaak nr. 11/6068 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Vlissingen,
Bij besluit van 22 juni 2009 heeft het college het verzoek van [verzoeker] om handhavend op te treden tegen [appellant sub 1] in verband met een berging en overkapping op het perceel [locatie] te Vlissingen (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 9 september 2010 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, maar gelet op de aangebrachte wijzigingen in de berging en overkapping de afwijzing van het verzoek om handhavend op te treden in stand gelaten.
Bij uitspraak van 12 april 2012 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 september 2010 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en het college hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2013, waar [appellant sub 1], en het college, vertegenwoordigd door E. Peeters en ing. M. Kavsitli, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar [verzoeker], bijgestaan door mr. R. Wouters, advocaat te Middelburg, gehoord.
1. [appellant sub 1] heeft op het perceel zonder vergunning een berging met aangebouwde overkapping gerealiseerd. De berging en overkapping zijn - vanuit de straatkant bezien - geplaatst tegen de rechterzijgevel van de woning van [appellant sub 1]. De woning bestaat uit een vooruitstekend rechtergedeelte en een teruggelegen linkergedeelte.
2. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd is handhavend op te treden nu voor de berging en de overkapping op zijn zijerf geen bouwvergunning is vereist, gelet op artikel 2 van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: het Bblb). Hij voert daartoe aan dat de berging en overkapping afzonderlijke bouwwerken zijn en niet een bouwkundige eenheid vormen. Voorts voert hij aan dat de berging op 1 m afstand van het voorerf staat en kleiner is dan 10 m2. De overkapping staat op meer dan 1 m van de erfgrens. De berging en overkapping hebben volgens [appellant sub 1] een gezamenlijke oppervlakte van minder dan 30 m2.
2.1. Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde ten tijde van belang, is geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis, waarbij tevens voorschriften kunnen worden gegeven omtrent het gebruik van het bouwwerk of de standplaats.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, sub 1, onder b, van het Bblb, zoals dat artikel luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, wordt als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onder c, van de wet aangemerkt het bouwen van een op de grond staand bijgebouw van één bouwlaag bij een bestaande woning of bestaand woongebouw, dat strekt tot vergroting van het woongenot, mits gebouwd op een niet naar de weg of het openbaar groen gekeerd zijerf op meer dan 1 m van het voorerf.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Bblb wordt onder voorerf verstaan: gedeelte van het erf dat aan de voorkant van het gebouw is gelegen.
2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de berging en overkapping één bijgebouw zijn, nu deze niet alleen constructief met elkaar zijn verbonden, maar ook vanwege de uiterlijke verschijningsvorm daarvan. Het dak van de overkapping loopt door over de berging. Dat de dakbeplating boven de berging deels is verwijderd, maakt dat niet anders, mede nu een deel van de balken die daar de voorheen gelegen dakbeplating droeg nog steeds aanwezig is. Voorts loopt de muur van de overkapping langs de perceelgrens met [verzoeker] door in de oorspronkelijke muur van de berging. Die muur is ter plaatse van de berging, mede gelet op de daarop rustende balken aan de bovenzijde, niet enkel aan te merken als schutting. Dat in het bijgebouw twee ingangen, een scheidingswand en verschillende deuren zijn aangebracht, maakt het oordeel dat de berging en overkapping moeten worden aangemerkt als één bijgebouw niet anders, zoals de rechtbank terecht heeft geconcludeerd.
Het vooruitspringende gedeelte en het teruggelegen gedeelte van de woning van [appellant sub 1], in hun totaliteit bezien, moeten als geheel als voorkant van de woning worden aangemerkt en, gelet op de definitie van het begrip voorerf in het Bblb, moet worden geoordeeld dat nu het teruggelegen deel van de woning drie vierde van de gehele voorgevel beslaat, hieraan grenzend het voorerf ligt. De berging is niet op meer dan 1 m van het voorerf geplaatst, waardoor voor de berging en overkapping niet op grond van artikel 2, aanhef en onder b, sub 1, onder b, van het Bblb, gelezen in verbinding met artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, geen bouwvergunning was vereist. Hetgeen [appellant sub 1] voor het overige heeft aangevoerd, hoeft geen bespreking meer. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat voor de berging en de overkapping ten tijde van het besluit op bezwaar een bouwvergunning was vereist.
3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet de rechtsgevolgen van het besluit van 9 september 2010 in stand heeft gelaten, nu na het nemen van dat besluit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in werking is getreden en op grond daarvan en het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) de berging en overkapping vergunningvrij zijn, waardoor het college thans niet meer bevoegd is handhavend op te treden. Het voert daartoe aan dat de berging en overkapping aangemerkt dienen te worden als een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor dat voldoet aan de vereisten van artikel 2, aanhef en onder 3, onder a, van die bijlage. Volgens het college zijn de berging en overkapping in het achtererfgebied gelegen nu deze niet zijn gekeerd naar openbaar toegankelijk gebied, hetgeen de rechtbank heeft miskend.
3.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo, voor zover hier van belang, is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge het derde lid, kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat met betrekking tot daarbij aangewezen categorieën van gevallen het in dat lid gestelde verbod niet geldt.
Ingevolge artikel 2.3, tweede lid, van het Bor is, in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de wet, geen omgevingsvergunning vereist voor de categorieën van gevallen in artikel 2 in samenhang met artikel 5 en artikel 8 van bijlage II.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van die bijlage wordt onder achtererfgebied verstaan: erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.
Ingevolge dat lid wordt onder bijbehorend bouwwerk verstaan: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
Ingevolge dat lid wordt onder voorerfgebied verstaan: erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder 3, van die bijlage is geen omgevingsvergunning vereist voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo, indien, voor zover thans van belang, deze activiteiten betrekking hebben op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk in achtererfgebied.
3.2. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 2.2 moeten de berging en overkapping worden aangemerkt als één bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II van het Bor.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de berging en overkapping in de naar de openbare weg gekeerde zijkant van het hoofdgebouw staan. Deze zijn immers niet gekeerd naar openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, nu deze zijn gekeerd naar het perceel van [verzoeker]. Het betoog is in zoverre dan ook terecht voorgedragen, maar leidt niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Onder verwijzing naar rechtsoverweging 2.2, gelet op de definitie van het begrip achtererfgebied in het Bor, moet immers worden geoordeeld dat op 1 m achter het teruggelegen deel van de woning, die als hoofdgebouw moet worden aangemerkt, de grens van het achtererfgebied ligt. De berging is niet geheel in het achtererfgebied gelegen, waardoor voor de berging en overkapping niet op grond van artikel 2, aanhef en onder 3, van bijlage II van het Bor geen omgevingsvergunning is vereist. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat voor de berging en de overkapping een omgevingsvergunning is vereist.
4. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen een griffierecht van € 466,00 (zegge: vierhonderdzesenzestig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Fransen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2013