4.1.De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Eiser voert – samengevat – het volgende aan. Op 13 november 2003 is een curator benoemd in het faillissement van het bedrijf van eiser. Vanaf dat moment behartigde de curator de financiële belangen van het failliete bedrijf. Eiser had geen zeggenschap meer over de financiën en daarmee gepaard gaande aangelegenheden met betrekking tot de Belastingdienst. De curator was ook bevoegd om de aangiften te doen en de aanslagen te betalen over de jaren waarover aangifte gedaan moest worden in verband met de uitstelregeling waar eiser gebruikt van maakte over de jaren 2000, 2001, 2002 en 2003. Na opheffing van het faillissement in juni/juli 2005 kwam eiser tot de conclusie dat er door de curator geen enkele aangifte bij de Belastingdienst was gedaan over de jaren 2000 tot met juni/juli 2005. Volgens eiser kan hem niet verweten worden dat de curator geen belastingaangiften heeft gedaan en geen belastingaanslagen heeft betaald. Hij heeft verschillende gesprekken met de Belastingdienst gehad en een belastingaanslag van 2008 van € 3.500 hoefde hij niet te betalen.
Door de SVB wordt gesteld dat er brieven naar zijn adres zijn gestuurd, maar hij heeft jarenlang geen enkel adres gehad waar hij ingeschreven stond nadat de curator de huur had opgezegd van zijn woning. Hij heeft geen eigen woning gehad in de periode van december 2003 tot 2008/2009. De Belastingdienst bevestigt, volgens eiser, dat er over de jaren 2000 tot en met 2004 geen inkomstenbelastingaanslagen in de systemen voorkomen.
Eiser stelt zich verder op het standpunt dat hij door een betaling in het jaar 2000 aan de Belastingdienst zijn belastingschuld heeft voldaan. Eiser is van mening dat hem de schuldige nalatigheid niet kan worden aangerekend over de jaren 2001 tot en met 2005. Navraag bij de Belastingdienst leerde eiser dat er een totaalbedrag van € 3.400, exclusief rente, openstond. Omdat de invordering was gestopt na 2008, mag eiser dat bedrag niet meer betalen. Verder heeft eiser aan zijn verplichtingen voldaan.
Eiser wijst op het wetsvoorstel tot wijziging van de AOW, de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) en de Invorderingswet 1990 in verband met het afschaffen van de schuldige nalatigheid. Omdat er na de inwerkingtreding geen korting meer wordt toegepast op het AOW-pensioen verzoekt eiser dit ook te doen op zijn AOW-pensioen.
6. De SVB herziet de besluiten alleen als eiser nieuwe feiten of omstandigheden aanvoert of als er een onmiskenbaar onjuist besluit is genomen. Voor de periode vanaf het herzieningsverzoek moet de SVB een belangenafweging maken en moet een minder terughoudende toets plaatsvinden.
Eiser heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd, waaruit zou moeten blijken dat hij over de jaren 2000 tot en met 2004 en 2008 onterecht schuldig nalatig is verklaard. In de periode van zijn faillissement (13 november 2003 tot en met 7 juli 2005) zijn er geen meldingen van een belastingschuld gedaan door de Belastingdienst, maar ook geen schuldig nalatig besluiten (SN-besluiten) afgegeven door de SVB. Daarnaast zijn er door de SVB in de betreffende schuldig nalatig-voordrachten (SN-voordrachten) over de jaren 2000 tot en met 2004 en 2008 van de Belastingdienst geen meldingen ontvangen dat er sprake was van een faillissement c.q. curatorschap. Dat blijkt ook uit het feit dat de SN-besluiten rechtstreeks zijn verstuurd naar het adres van eiser. Gezien deze informatie is er geen andere conclusie mogelijk dan dat eiser terecht schuldig nalatig is verklaard over de jaren 2000 tot en met 2004 en 2008. Omdat het besluit van 23 december 2022 niet onmiskenbaar onjuist is, wijst de SVB het verzoek om herziening af voor zover het herzieningsverzoek ziet op de periode die ligt voor de datum waarop de SVB dit verzoek ontvangen heeft.
Voor wat betreft de periode die ligt na het herzieningsverzoek geeft de SVB het volgende aan. Over de jaren 2001, 2002 en 2004 is door de Belastingdienst ambtshalve een aanslag opgelegd. De Belastingdienst doet dat als er geen aangifte is gedaan. Deze aanslagen zijn volgens de Belastingdienst niet betaald. Op grond van artikel 61, tweede lid, van de Wfsv kan volgens de SVB in een dergelijk geval geen rekening worden gehouden met het eventueel aanwezig zijn van omstandigheden op grond waarvan het niet betalen van de premie niet toegerekend kan worden. Dat is ook duidelijk in de Beleidsregels van de SVB opgenomen.
Met betrekking tot de jaren 2000, 2003 en 2008 is er door de Belastingdienst een definitieve aanslag opgelegd naar aanleiding van ingediende belastingaangiftes. Deze aanslagen zijn door eiser niet betaald. De periode die in aanmerking wordt genomen bij het beoordelen van omstandigheden loopt van de aanslagdatum tot de datum waarop de SVB het verzoek van de Belastingdienst ontvangt. Uit de definitieve aanslag van 2008 blijkt dat de uiteindelijke hoogte van de te betalen inkomstenbelasting en de te betalen premies gelijk is aan het bedrag dat eerder is vastgesteld in de voorlopige aanslagen. Daarom is vermeld dat het extra te betalen bedrag op grond van de definitieve aanslag ten opzichte van de eerder vastgestelde voorlopige aanslag nihil is. De definitieve aanslag ziet nadrukkelijk niet op de daadwerkelijke betalingen van de voorlopige aanslagen.
Als de betrokkene aangeeft dat er omstandigheden zijn op grond waarvan het niet betalen hem niet kan worden verweten, wordt zorgvuldig beoordeeld of er van een niet toerekenbaar niet betalen sprake is. Financiële en sociale aspecten spelen daarbij een rol. Blijkt niet van bijzondere omstandigheden dan vindt schuldig nalatig verklaring plaats. Nu eiser deze bijzondere omstandigheden niet aannemelijk heeft gemaakt blijft de SVB bij de juistheid van de SN-verklaring. De SVB heeft altijd het beleid gevoerd dat een faillissement als een gewoon ondernemersrisico wordt beschouwd en geen reden is om niet tot SN-verklaring over te gaan. De ƒ 100.000 die eiser aan de Belastingdienst betaald zou hebben in 2000, kan nooit zien op de aanslagen over de jaren 2001 tot en met 2005. Dat blijkt ook uit de informatie van de Belastingdienst in het dossier.
Vanwege de wetswijziging ten aanzien van schuldig nalatig vindt er vanaf 1 januari 2024 geen korting meer plaats op het pensioen en/of de toeslag wegens schuldige nalatigheid. Lopende kortingen op reeds voor 1 januari 2024 toegekende pensioenen komen per 1 januari 2024 te vervallen.
7. Vooropgesteld wordt dat de SVB (zich heeft gebaseerd op een onjuist wettelijk kader, te weten artikel 61 van de Wfsv. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Invoeringswet Wfsv blijft met betrekking tot de financiering van onder andere de AOW over de kalenderjaren vóór 2006 het recht van toepassing, zoals dit gold voor 1 januari 2006. Daarom moet dit geschil, voor wat betreft de jaren 2000 tot en met 2004 worden beslecht met toepassing van de artikel 18 en 18a van de Wet financiering volksverzekeringen (WFV). De hier van belang zijnde bepalingen van de WFV bevatten ten opzichte van die van de Wfsv overigens geen inhoudelijke wijzigingen, zodat de rechtbank hieraan geen gevolgen zal verbinden. Voor wat betreft het jaar 2008 heeft de SVB wel het juiste wettelijk kader toegepast.
8. Het gaat in dit geschil over een duuraanspraak. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat bij de toetsing van een besluit over een herhaalde aanvraag bij een duuraanspraak een onderscheid gemaakt moet worden tussen de periode voor en vanaf het herzieningsverzoek van 1 december 2022.De SVB heeft terecht voor de periode vanaf het herzieningsverzoek een minder terughoudende toets toegepast. De rechtbank ziet aanleiding om eerst te bespreken of het bestreden besluit de rechterlijke toetsing kan doorstaan voor de periode vanaf het herzieningsverzoek. Als dat het geval is, kan het bestreden besluit ook de terughoudender rechterlijke toets doorstaan over de periode voorafgaand aan het herzieningsverzoek. De rechtbank zal hierbij een onderscheid maken tussen de jaren waarover door de Belastingdienst aan eiser ambtshalve een belastingaanslag is opgelegd (2001, 2002 en 2004) en de jaren waarover eiser wel aangifte heeft gedaan, maar de definitieve aanslagen niet heeft betaald (2000, 2003 en 2008).
De jaren 2001, 2002 en 2004
9. Over deze jaren heeft de Belastingdienst ambtshalve aanslagen opgelegd, omdat eiser geen aangifte heeft gedaan of laten doen. Gelet op artikel 18, derde lid, aanhef en onder a, van de WFV kan in geval van een ambtshalve aanslag niet van het schuldig nalatig stellen worden afgezien. Dat betekent dat de SVB op goede gronden besloten heeft om het herzieningsverzoek van de SN-besluiten over de jaren 2001, 2002 en 2004 af te wijzen.
De jaren 2000, 2003 en 2008
10. Zoals de rechtbank in rechtsoverweging 7 heeft vastgesteld moet de schuldige nalatigheid over de jaren 2000 en 2003 worden beoordeeld op grond van de artikelen 18 en 18a van de WVF en de schuldig nalatigheid over 2008 op grond van artikel 61 van de Wfsv. In beide gevallen moet worden beoordeeld of eiser de belastingaanslagen over het betreffende jaar heeft betaald en zo nee, of er omstandigheden zijn waardoor hem dat niet kan worden aangerekend. Daarbij moet eiser aantonen dat van dergelijke omstandigheden sprake is.