ECLI:NL:RBGEL:2024:6606

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
C/05/428179 / FZ RK 23-3456
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van beperkte gemeenschap van goederen en echtscheiding met nevenvoorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 september 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die in wettelijke beperkte gemeenschap van goederen waren getrouwd. De man verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om de verdeling van de tussen hen bestaande goederengemeenschap. De vrouw heeft ingestemd met de echtscheiding, maar heeft zelfstandig verzoeken ingediend met betrekking tot de verdeling van de goederen en de partneralimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot betaling van € 548 per maand aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. Daarnaast heeft de rechtbank de wijze van verdeling van de woning en de inboedel vastgesteld. De woning moet worden verkocht en de opbrengst moet worden verdeeld. De rechtbank heeft ook de verdeling van de bankrekeningen en de auto’s geregeld. De vrouw heeft recht op een vergoedingsrecht van € 30.608,82 in verband met voorhuwelijks privévermogen. De man moet de vrouw een bedrag van € 1.622 vergoeden in verband met voorhuwelijkse belastingschulden en € 2.970 in verband met een voorhuwelijkse lening. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat ieder zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: C/05/428179 / FZ RK 23-3456 en C/05/434002 / FZ RK 24-812
Datum uitspraak: 30 september 2024
beschikking echtscheiding met nevenvoorzieningen
in de zaak van
[verzoeker], hierna de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. C.W.J. de Bont te Doetinchem
tegen
[verweerster], hierna de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. A.J.M. van Haaren te Doetinchem.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 23 november 2023,
- het betekeningsexploot van 24 november 2023,
- het verweerschrift van de vrouw met zelfstandige verzoeken, ingekomen op 5 februari 2024,
- het verweerschrift van de man ten aanzien van de zelfstandige verzoeken van de vrouw, ingekomen op 27 maart 2024,
- het F9-formulier van de vrouw van 11 juni 2024 met brief en productie X t/m XIII,
- het F9-formulier van de man van 11 juni 2024 met productie 6 en 7.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 21 juni 2024 zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. C.W.J. de Bont,
- de vrouw, bijgestaan door mr. A.J.M. van Haaren.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] in [woonplaats] met elkaar getrouwd in wettelijke beperkte gemeenschap van goederen. Zij hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De man verzoekt:
  • tussen partijen de echtscheiding uit te spreken,
  • partijen te veroordelen over te gaan tot scheiding en deling van de tussen hen bestaande goederengemeenschap,
  • de beschikking, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De vrouw verzoekt het echtscheidingsverzoek van de man toe te wijzen en de man voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn verzoeken af te wijzen. Zij verzoekt zelfstandig:
  • de man te veroordelen tot betaling van € 700 per maand aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, subsidiair minimaal € 353 per maand, meer subsidiair een bedrag als de rechtbank juist acht,
  • de wijze van verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen vast te stellen, inhoudende dat:
a. de woning van partijen verkocht zal worden en partijen daartoe binnen twee weken
na het wijzen van de beschikking in deze opdracht zullen geven aan [naam makelaar]
te [woonplaats] , waarbij partijen vervolgens zullen voldoen aan
de door de makelaar te bepalen noodzakelijke maatregelen om de woning te koop
te kunnen aanbieden en de makelaar bevoegd is in redelijkheid de vraag- en
uiteindelijke verkoopprijs vast te stellen wanneer partijen daarover geen
overeenstemming mochten bereiken, alsmede partijen na verkoop hun volledige
medewerking aan levering van de woning aan de kopers dienen te verlenen, en -
indien de man daaraan zijn medewerking niet of niet volledig mocht verlenen- te
bepalen dat de man alsdan een dwangsom van € 1.000 aan de vrouw dient te
voldoen voor iedere dag dat hij daarmee in gebreke blijft,
terzake van de bankrekening als genoemd onder b van het verweerschrift te bepalen dat de saldi daarvan bij helfte aan ieder der partijen toekomen,
terzake de auto’s de Citroën C1 aan de man en de Peugeot aan de vrouw wordt toebedeeld,
de thans nog in de echtelijke woning bevindende inboedelgoederen aan de man worden toebedeeld tegen betaling van € 2.600 door de man aan de vrouw wegens overbedeling,
de vrouw terzake van voorhuwelijks (privé)vermogen een aanspraak van primair € 30.608,82, subsidiair € 17.085,12, meer subsidiair een door de rechtbank vast te stellen bedrag heeft, en zij zich tot die bedragen op de gemeenschap dan wel de gemeenschapsgelden mag verhalen en zulks voor recht te verklaren,
de man terzake van zijn voorhuwelijkse (privé)schulden een bedrag van € 4.680
uit geldlening aan de vrouw dient te betalen, alsmede aan de vrouw een bedrag
van € 1.622 dient te betalen zijnde de helft van zijn door de gemeenschap
betaalde belastingschulden tot een bedrag van € 3.244, althans -subsidiair- hij
een bedrag van € 3.244 aan de gemeenschap dient te vergoeden vanwege zijn
door de gemeenschap betaalde belastingschulden, waarvan aan de vrouw
vervolgens toekomt een bedrag van € 1.622 en zulks voor recht te verklaren,
resumerend ten aanzien van het hiervoor onder b t/m f genoemde bedragen vast
te stellen en te bepalen, alsmede voor recht te verklaren, dat de man wegens
overbedeling en terugbetaling wegens de vorderingen uit voorhuwelijks vermogen
en betaling van voorhuwelijkse schulden aan de vrouw dient te voldoen een bedrag
van in totaal (€ 2.600 + € 25.001 + € 3.050,74 + € 1.050,69 + € 1.506,39 +
€ 4.680 + € 1.622 =) € 39.510,82 althans subsidiair een bedrag als door de
rechtbank in goede justitie te bepalen,
kosten rechtens.
3.3.
De man voert verweer en verzoekt de verzoeken van de vrouw af te wijzen.

4.De beoordeling

Echtscheiding
4.1.
De rechtbank zal op verzoek van de man de echtscheiding uitspreken. De vrouw heeft ingestemd met dit verzoek. In de wet staat dat je mag scheiden als je huwelijk duurzaam is ontwricht. Daarvan is sprake als het niet meer mogelijk is om met elkaar samen te leven en dat het er niet naar uitziet dat het beter wordt. De vrouw en de man zijn het erover eens dat dit zo is.
Partneralimentatie
4.2.
Partijen zijn het niet eens over de partneralimentatie. Dat betekent dat de rechtbank een beslissing zal nemen.
Conclusie
4.3.
De rechtbank zal bepalen dat de man met € 548 per maand moet bijdragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
Ingangsdatum
4.4.
De partneralimentatie kan volgens de wet niet eerder ingaan dan het moment dat de echtscheiding definitief is. Dat is het geval als de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (bij de gemeente). Dat is de ingangsdatum.
Huwelijksgerelateerde behoefte
4.5.
Bij de berekening van de partneralimentatie stelt de rechtbank eerst het bedrag vast dat de vrouw nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen. Dat wordt de ‘behoefte’ genoemd. Daarbij kijkt de rechtbank niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten die de vrouw moet maken, maar ook naar de welstand waarin partijen hebben geleefd en naar wat de vrouw daardoor gewend was uit te geven. Daarom wordt dat de ‘huwelijksgerelateerde behoefte’ genoemd.
4.6.
Voor de vaststelling van die huwelijksgerelateerde behoefte is een vuistregel ontwikkeld, de ‘hofnorm’. Die hofnorm neemt het gezinsinkomen van toen partijen nog bij elkaar waren als uitgangspunt. De gedachte is dat partijen gewend waren om daar met zijn tweeën van te leven. Dat betekent dat ieder van hen de helft van dat inkomen nodig heeft om de uitgaven te blijven doen, zoals diegene gewend was tijdens het huwelijk. Maar beide partijen hebben na de scheiding meer geld nodig, omdat het leven voor alleenstaanden nu eenmaal duurder is dan voor gehuwden. Zij kunnen kosten niet meer met een ander delen en daarom gaat de hofnorm ervan uit dat de behoefte 60% van het gezinsinkomen is.
4.7.
De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat partijen te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. De vrouw stelt dat moet worden uitgegaan van de inkomens van partijen uit juni 2023, omdat partijen op dat moment uit elkaar gingen. De man stelt dat de huwelijksgerelateerde behoefte gebaseerd moet worden op de inkomens van partijen in 2022. De man is in 2023 meer uren gaan werken vanwege de relatiebreuk en de behoefte om vaker weg te zijn van huis. Hij stelt dat de vrouw nooit gewend is geraakt aan dit hogere inkomen. De vrouw stelt dat partijen de eerste helft 2023 nog een relatie hadden en heeft ter onderbouwing van haar standpunt app-berichten en een vakantieboeking overgelegd.
4.8.
De rechtbank volgt het standpunt van de vrouw. De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de app-berichten volgt dat partijen begin 2023 nog een relatie hadden. Bovendien hebben zij nog met elkaar samengewoond tot medio juni 2023. De vrouw stelt dat het netto gezinsinkomen in 2023 € 5.135 per maand bedroeg (€ 2.378 van de vrouw en € 2.757 van de man). De man heeft deze inkomensgegevens niet betwist, zodat de rechtbank hier vanuit zal gaan.
4.9.
Van dat inkomen heeft de vrouw volgens de hofnorm dus 60% nodig. Dat was € 3.081 netto per maand in 2023. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat nu € 3.272 netto per maand.
Behoeftigheid
4.10.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de vrouw redelijkerwijs in staat is om zelf dat bedrag (€ 3.272) te verdienen. Als zij daar niet toe in staat is, dan is zij ‘behoeftig’.
4.11.
De man stelt dat de vrouw zelf kan voorzien in haar behoefte, omdat zij beschikt over verdiencapaciteit doordat zij meer kan werken of omdat zij kan interen op het vermogen dat zij overhoudt na verkoop van de echtelijke woning. De vrouw heeft dit betwist.
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw geen verdiencapaciteit kan worden toegekend. Zij is sinds 22 februari 2023 ziek gemeld. Ze heeft psychische en lichamelijke klachten en staat onder behandeling bij GGNet. Er staan haar nog meerdere behandeltrajecten te wachten. Uit de overgelegde arbeidsdeskundige rapportage blijkt dat zij wegens haar beperkte belastbaarheid niet kan terugkeren in haar oude functie. Momenteel is het 2e spoor traject ingezet waarbij zij wordt ondersteund in de zoektocht naar ander passend werk, naar waarschijnlijkheid bij een andere werkgever.
Uit het Rapport Alimentatienormen volgt dat ‘onder omstandigheden’ het interen op vermogen niet is uitgesloten. De man heeft onvoldoende gesteld dat in het geval van de vrouw sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan zij dient in te teren op vermogen. De rechtbank weegt verder mee dat het nog onduidelijk is of er overwaarde in de woning zit en zo ja, om welk bedrag het gaat, zodat de rechtbank niet kan beoordelen of de vrouw hiermee in haar aanvullende behoefte kan voorzien. Bovendien moet het verkoopproces van de woning nog worden opgestart. Het is duidelijk dat de vrouw op dit moment niet beschikt over vermogen waarop zij zou kunnen interen. De rechtbank gaat daarom voorbij aan het standpunt van de man dat de vrouw kan interen op haar vermogen.
4.13.
Voor het inkomen van de vrouw gaat de rechtbank uit van haar loonstrook over de periode van 22 april 2024 tot en met 19 mei 2024. Hieruit blijkt een salaris van € 280 en een salaris uit ziekte-uren van € 2.277 verminderd met € 228 in verband met ziekte. De rechtbank rekent met 8% vakantiegeld, houdt rekening met € 249 pensioenpremie en € 17 premie WGA. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting komt haar netto besteedbaar inkomen (NBI) op € 2.223 per maand.
4.14.
Als dit inkomen in mindering wordt gebracht op voormelde huwelijksgerelateerde behoefte van € 3.272 netto per maand, resteert een aanvullende behoefte van € 1.049 netto per maand.
4.15.
Als de man partneralimentatie betaalt, dan moet de vrouw daarover nog belasting afdragen. Daarom bruteert de rechtbank voormeld netto bedrag tot € 2.054 per maand.
Draagkracht man
4.16.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank in hoeverre de man die bijdrage kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ genoemd.
4.17.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 60% beschikbaar voor partneralimentatie.
4.18.
Partijen zijn het erover eens dat de rechtbank dient te rekenen met de jaaropgave 2023. Hieruit blijkt een belastbaar loon van € 41.308. Zijn NBI is dan € 2.813.
4.19.
De man verzoekt rekening te houden met een maandelijkse aflossing van € 150. Hij moet in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap een bedrag vergoeden aan de vrouw en dat bedrag kan hij niet in één keer voldoen. De vrouw voert verweer en stelt dat het gaat om een vordering uit hoofde van de nog vast te stellen verdeling en niet om een gemeenschapsschuld, zodat dit niet voor gaat op de onderhoudsverplichting van de man.
4.20.
De rechtbank houdt geen rekening met een maandelijkse aflossing. De man heeft gesteld dat er mogelijk overwaarde zit in de echtelijke woning. De man zou deze overwaarde kunnen aanwenden voor het aflossen van zijn schuld aan de vrouw. De rechtbank kan daarom op dit moment niet vaststellen dat de schuld een niet vermijdbare schuld betreft.
4.21.
De draagkracht van de man komt daarmee op € 419 per maand. Als de man partneralimentatie betaalt, dan mag hij de betaalde partneralimentatie als aftrekpost opvoeren in de belastingaangifte. Daardoor betaalt hij minder belasting. Door dat belastingvoordeel kan de man meer partneralimentatie betalen. De rechtbank telt daarom dat belastingvoordeel op bij de draagkracht. Daarmee komt de draagkracht van de man dan op een bedrag van € 664 bruto per maand.
Vergelijking van de financiële situaties
4.22.
Hiervoor heeft de rechtbank berekend dat de man een bedrag van € 664 per maand kan betalen en dat de vrouw ook behoefte heeft aan dit bedrag. Het ligt dan voor de hand dat de man dit bedrag aan partneralimentatie moet betalen. Maar er is ook aangevoerd dat het onredelijk zou zijn als door de betaling van dat bedrag de man minder overhoudt dan de vrouw. Anders gezegd, de vrouw mag niet beter af zijn dan de man na betaling van de partneralimentatie. Om te kunnen vaststellen of die situatie zich hier voordoet, moet de rechtbank de financiële situatie van de man vergelijken met die van de vrouw.
4.23.
Na vergelijking van de situaties van partijen, stelt de rechtbank vast dat de vrouw beter af is dan de man als de man het bedrag van € 664 aan partneralimentatie betaalt. De rechtbank legt daarom een lager bedrag aan partneralimentatie op, namelijk € 548 bruto per maand. Bij dat bedrag aan partneralimentatie houden de vrouw en de man namelijk evenveel over.
Termijn alimentatieverplichting
4.24.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de wettelijke termijn uit artikel 1:157 BW van toepassing is op de duur van de alimentatieverplichting.
Alimentatie vooruitbetalen
4.25.
De man moet de partneralimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in de maand wordt betaald.
Verdeling beperkte gemeenschap van goederen
4.26.
Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opstellen en zijn na 1 januari 2018 getrouwd. Dat betekent dat voor hen de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen geldt.
4.27.
Door de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding is die gemeenschap op 23 november 2023 ontbonden. [1] Tot de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen behoren alle goederen die al vóór het huwelijk samen van partijen waren en alle goederen die zij ieder tijdens het huwelijk en vóór de hiervoor genoemde datum van ontbinding hebben verkregen. Daarvan zijn (onder meer) uitgezonderd erfenissen en giften, maar ook pensioenrechten die al op basis van de wet moeten worden verevend. [2] Wat de schulden betreft, behoren tot de gemeenschap die schulden waarvan partijen al samen schuldenaar waren vóór het huwelijk en alle schulden die zij ieder tijdens het huwelijk en vóór de hiervoor voornoemde datum van ontbinding zijn aangegaan. Daarvan zijn uitgezonderd (onder meer) de schulden die betrekking hebben op goederen die niet tot de gemeenschap behoren. [3]
4.28.
Partijen hebben inhoudelijke standpunten ingenomen over de (wijze van) verdeling. De rechtbank zal daarom het verzoek van de man om partijen te veroordelen over te gaan tot scheiding en deling van de tussen hen bestaande goederengemeenschap, afwijzen.
4.29.
De rechtbank zal eerst in kaart brengen welke goederen en schulden deel uitmaken van de ontbonden gemeenschap. Daarna zal de rechtbank per goed de verdeling vaststellen of de wijze van verdeling gelasten en per schuld de interne draagplicht vaststellen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat ieder van partijen recht heeft op de helft van de waarde van de goederen en ieder van hen de helft van de schulden zal moeten dragen. Voor de waarde van de goederen geldt dat de rechtbank in beginsel kijkt naar de waarde die de goederen hebben op het moment van de feitelijke verdeling.
4.30.
Partijen zijn het erover eens dat de volgende goederen en schulden tot de gemeenschap behoren:
de woning aan de [adres] en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening;
de inboedel van de hiervoor genoemde woning;
het saldo op de bankrekeningen;
e auto van het merk Citroën C1 en de auto van het merk Peugeot.
4.31.
Daarnaast zijn er enkele vergoedingsvorderingen ingediend ten aanzien van het voorhuwelijkse (privé)vermogen en de voorhuwelijkse (privé)schulden en een vorderingsrecht wegens een lening.
De woning en de hypothecaire geldlening
4.32.
Partijen zijn het erover eens dat de woning moet worden verkocht aan een derde(n). De vrouw heeft verzocht te bepalen dat partijen daartoe binnen twee weken na het geven van de beschikking opdracht zullen geven aan [naam makelaar] te [woonplaats] , waarbij partijen vervolgens zullen voldoen aan de door de makelaar te bepalen noodzakelijke maatregelen om de woning te koop te kunnen aanbieden en de makelaar bevoegd is in redelijkheid de vraag- en uiteindelijke verkoopprijs vast te stellen wanneer partijen daarover geen overeenstemming mochten bereiken, alsmede dat partijen na verkoop hun volledige
medewerking aan levering van de woning aan de koper(s) dienen te verlenen.
4.33.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met deze verzoeken. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om een dwangsom te verbinden aan het niet meewerken aan deze verkoopstappen afwijzen. Beide partijen hebben belang bij een spoedige verkoop omdat zij verder willen met hun leven. Bovendien heeft de man onbetwist gesteld dat de woning verkoopklaar is en er al foto’s zijn gemaakt voor Funda. De rechtbank ziet dan ook onvoldoende aanleiding voor een dwangsom.
-
de aan de verkoop verbonden kosten
4.34.
Partijen zijn het erover eens dat zij de aan de verkoop verbonden kosten bij helfte zullen delen. Na verkoop van de woning moet met de verkoopopbrengst de hypothecaire geldlening worden afgelost. Als er dan een bedrag overblijft (de netto verkoopwinst), dan moeten partijen die bij helfte delen. Als er een restschuld overblijft, dan moeten partijen die in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft dragen.
-
de door de man betaalde hypotheekrente
4.35.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man vanaf 1 juni 2023 de aflossingen op de hypotheek van € 527,78 per maand heeft voldaan. De man stelt zich op het standpunt dat deze bedragen geheel aan hem toekomen. De vrouw voert verweer tegen dit standpunt van de man. Zij stelt dat de man alleen het woongenot had van de echtelijke woning en het daarom redelijk is dat hij ook alle lasten draagt. Dat de man haar aandeel in de lasten heeft voldaan, komt volgens de vrouw neer op een gebruiksvergoeding voor het woongenot dat hij met uitsluiting van de vrouw heeft gehad.
4.36.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw erkent dat de man de volledige aflossingen heeft gedragen sinds 1 juni 2023, dus ook het deel dat de vrouw als mede-eigenaar van de woning had moeten voldoen. Op grond van artikel 3:172 BW delen deelgenoten naar evenredigheid van hun aandeel in de vruchten en de lasten van een gemeenschappelijk goed. Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning. De aflossingen op de hypotheek zijn aan te merken als vermogensopbouw in het gemeenschappelijk goed, zodat partijen daar naar evenredigheid (dat wil zeggen bij helfte) in dienen te delen. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de vrouw ‘haar’ deel van de aflossingen ter hoogte van € 263,89 per maand vanaf 1 juni 2023 tot aan de datum van levering van de woning aan de koper(s) aan de man dient te vergoeden.
De vrouw heeft niet verzocht om een door de man te betalen gebruiksvergoeding vast te stellen, zodat de rechtbank aan dat verweer voorbij gaat.
Inboedel
4.37.
Partijen zijn het niet eens over de verdeling van de inboedel. Ook verschillen zij van mening of de een aan de ander een vergoeding moet betalen vanwege overbedeling. Van overbedeling is sprake als een van partijen goederen toegedeeld krijgt die in totaal meer waard zijn dan de goederen die de ander toegedeeld krijgt (‘overbedeling’).
4.38.
De rechtbank merkt op dat inboedelgoederen zich er het beste voor lenen om tussen partijen feitelijk te worden verdeeld, waarbij ieder een deel van de goederen krijgt. Ondanks dat de goederen voor partijen een zekere waarde kunnen hebben, is de economische waarde van inboedelgoederen vaak beperkt. Die waarde wordt namelijk bepaald door de prijs die een derde bereid is te betalen bij een verkoop (bijvoorbeeld via Marktplaats). Het gaat dus niet om de prijs die nodig is om het goed te vervangen of de prijs waarvoor het goed destijds is gekocht.
4.39.
De vrouw heeft verzocht om de in de woning bevindende inboedelgoederen aan de man toe te delen tegen een waarde van € 5.200, zodat zij recht heeft op een bedrag van € 2.600 wegens overbedeling. De vrouw wenst de inboedel niet (meer) feitelijk te verdelen. Zij heeft na het uiteengaan verschillende voorstellen hiertoe gedaan, maar daar is volgens haar vanuit de man nooit constructief op gereageerd. Inmiddels heeft zij zelf spullen aangeschaft om de woning waar zij is gaan wonen in te richten. De man maakt al een jaar alleen gebruik van de achtergebleven inboedel. Zij twijfelt of de man de inboedel in goede staat heeft gehouden. De man wil de achtergebleven inboedel verkopen, want hij heeft er geen ruimte voor als hij bij zijn ouders intrekt. Hij voert verweer tegen de door de vrouw gestelde waarde, te meer omdat een eventuele opslag van de inboedel ook geld kost.
4.40.
De rechtbank zal de inboedel toedelen aan de man. De rechtbank zal de waarde in redelijkheid vaststellen op € 4.000. De vrouw heeft een inschatting gemaakt van de waarde van de inboedel en een onderbouwing daarvan gegeven. Deze waarde is door de man niet gemotiveerd betwist. De inboedel is nu weer een jaar verouderd, zodat de rechtbank de door de vrouw geschatte waarde iets zal bijstellen. Concluderend dient de man een bedrag van € 2.000 aan de vrouw te vergoeden wegens overbedeling.
Bankrekeningen
4.41.
Partijen zijn het erover eens dat de volgende bankrekeningen met het genoemde saldo tot de ontbonden gemeenschap behoren:
  • [nummer 1] , op naam van de man, saldo op 8 augustus 2023 € 85,67
  • [nummer 2] op naam van de man, saldo op 17 augustus 2023 € 260,20
  • [nummer 3] en/of rekening, saldo op 9 augustus 2023 € 141,47
  • [nummer 4] en/of rekening, saldo op 9 augustus 2023 € 11.477,30
  • [nummer 5] en/of rekening, saldo op 9 augustus 2023 € 200,86
  • [nummer 6] en/of rekening, saldo op 9 augustus 2023 € 104,65
  • [nummer 7] en/of rekening, saldo op 9 augustus 2023 € 101,70
  • [nummer 8] op naam van de vrouw, saldo op 7 augustus 2023 € 297,78.
4.42.
Partijen zijn het er ook over eens dat zij ieder de rekening(en) op eigen naam toegedeeld krijgen (behouden), zonder verrekening over en weer. Partijen zullen de en/of rekening met nummer [nummer 3] voortzetten tot de datum waarop de woning is geleverd aan de koper(s). Daarna wordt deze rekening opgeheven. De overige en/of rekeningen zullen partijen nu al opheffen. De rechtbank zal dit vastleggen.
De auto’s
4.43.
Partijen hebben twee auto’s, een Citroën C1 en een Peugeot. Zij zijn het erover eens dat de Citroën wordt toegedeeld aan de man en de Peugeot aan de vrouw, zonder verrekening over en weer. De rechtbank zal dit vastleggen.
Voorhuwelijks privévermogen vrouw/vergoedingsrecht
4.44.
Primair stelt de vrouw dat haar een bedrag toekomt van € 30.608,82, omdat zij dit als privévermogen had bij het sluiten van het huwelijk. Subsidiair stelt zij dat haar een bedrag toekomt van € 11.477,30 wat resteerde op de hiervoor bij 4.41. genoemde spaarrekening ( [nummer 4] en/of rekening) bij het einde van de samenleving. De man erkent dat de vrouw bij het sluiten van het huwelijk € 30.608,82 aan privévermogen had. Volgens de man is het grootste deel opgegaan aan kosten van de huishouding en aanschaf van de inboedel. De man erkent dat bij het einde van de samenleving een bedrag van € 11.477,30 resteerde. Volgens de man heeft de vrouw daarom een vordering op de gemeenschap van € 11.477,30.
4.45.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw voor aanvang van het huwelijk een privévermogen had van € 30.608,82 en dat daarvan bij het einde van de samenleving nog € 11.477,30 over is. Dit is namelijk het saldo dat op de hiervoor bij 4.41. vermelde en/of-rekening [nummer 4] bij ABN AMRO stond op 9 augustus 2023. Partijen zijn in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen getrouwd. Na de huwelijkssluiting blijft het voorhuwelijkse privévermogen van de vrouw privé. De man heeft erkend dat met het opgesoupeerde privévermogen van de vrouw gemeenschapsschulden zijn voldaan. Consumptieve bestedingen en uitgaven in verband met de kosten van de huishouding zijn namelijk aan te merken als gemeenschapsschulden. [4] De vrouw heeft dus een vergoedingsrecht jegens de gemeenschap ter hoogte van een bedrag van € 19.131,52 (30.608,82 - € 11.477,30). Ook heeft zij recht op vergoeding van een bedrag van € 11.477,30 uit de gemeenschap, omdat dit haar privévermogen is. [5] De rechtbank zal dit beslissen.
Voorhuwelijkse privéschulden man
4.46.
De vrouw stelt dat er twee voorhuwelijkse privéschulden van de man (€ 2.882 en € 362) zijn betaald uit het gemeenschapsvermogen van partijen. Zij stelt dat de man de helft (€ 1.622) moet vergoeden aan de vrouw. De man erkent dit.
4.47.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw toewijzen en bepalen dat de man een bedrag van € 1.622 aan de vrouw dient te betalen.
Voorhuwelijkse lening van de vrouw aan de man
4.48.
De vrouw stelt dat zij voor het huwelijk geld aan de man heeft geleend. Volgens haar gaat het om een bedrag van in totaal € 5.340. Zij heeft een overzicht opgesteld van de data en bedragen en heeft deze zoveel als mogelijk geprobeerd te onderbouwen met de bankafschriften waaruit de overboeking blijkt. De man erkent de bedragen met de omschrijving ‘lening’ in de omschrijving van de overboeking te hebben geleend. De man betwist dat de overschrijvingen waarbij ‘boodschappen’ staat een lening betreffen. Tot slot stelt de man dat de vrouw in ieder geval geen vordering kan hebben voor de overboekingen die zien op de periode voor 30 november 2018 omdat er sprake is van verjaring.
4.49.
De rechtbank verwerpt het beroep van de man op verjaring. Boek 1 BW kent geen eigen regeling voor de verjaring van rechtsvorderingen tot vergoedingen tussen echtgenoten. Op het huwelijksvermogensrecht zijn de bepalingen van titel 11 van Boek 3 BW echter ook niet zonder meer van toepassing, maar slechts voor zover de aard van de rechtsverhouding tussen de echtgenoten zich daartegen niet verzet. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de aard van de huwelijksverhouding zich verzet tegen overeenkomstige toepassing van artikel 3:307, 3:308, 3:309 en 3:310 BW waarin korte verjaringstermijn van vijf jaar zijn opgenomen.
4.50.
De rechtbank is van oordeel dat de volgende overboekingen dienen te worden aangemerkt als lening, omdat deze overschrijvingen de omschrijving ‘lening’ hebben:
03-06-2018 € 1.000,
30-08-2018: € 500,
30-09-2018: € 350,
31-10-2018: € 400,
30-11-2018: € 180,
19-02-2019: € 700,
24-02-2019: € 500.
Totaal: € 3.630. De vrouw stelt dat het gaat om een hoger bedrag, maar hiervan is geen onderbouwing in de vorm van bankafschriften overgelegd, zodat de rechtbank hieraan voorbij zal gaan. Tussen partijen is niet in geschil dat de man al een bedrag van € 660 heeft terugbetaald, zodat € 2.970 resteert. De rechtbank zal bepalen dat de man dit bedrag aan de vrouw dient te vergoeden.
4.51.
Van de onderstaande overboekingen kan de rechtbank niet vaststellen dat het een lening betreft, omdat deze overschrijvingen de omschrijving ‘boodschappen’ hebben:
29-03-2019: € 700 ,
15-04-2019: € 600 .
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw ten aanzien van deze bedragen dan ook af.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.52.
De rechtbank verklaart de beslissingen ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht, wat betekent dat deze beslissingen direct gelden ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beslissing over de echtscheiding zelf verklaart de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad. Die beslissing geldt namelijk pas als de echtscheiding is ingeschreven en dat kan pas gebeuren als daar geen hoger beroep meer tegen mogelijk is.
Proceskosten
4.53.
De rechtbank zal de proceskosten compenseren in die zin dat ieder zijn of haar eigen proceskosten draagt. Dat is gebruikelijk is procedures tussen ex-partners.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen getrouwd op [datum] in de gemeente [woonplaats] ;
5.2.
bepaalt dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een bedrag van € 548 per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, bij vooruitbetaling te voldoen;
5.3.
gelast de wijze van verdeling van de woning gelegen aan de [adres] als volgt:
  • de woning zal worden verkocht aan (een) derde(n),
  • partijen dienen daartoe binnen twee weken na de datum van deze beschikking de verkoopopdracht te geven aan [naam makelaar] te [woonplaats] ,
  • partijen dienen vervolgens te voldoen aan de door de makelaar te bepalen noodzakelijke maatregelen om de woning te koop te kunnen aanbieden,
  • de makelaar is bevoegd in redelijkheid de vraag- en uiteindelijke verkoopprijs vast te stellen wanneer partijen daarover geen overeenstemming mochten bereiken,
  • partijen dienen na verkoop hun volledige medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan de koper(s),
  • de verkoopkosten (zijn de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering) zullen door partijen gezamenlijk gedragen worden, ieder voor de helft,
  • na verkoop moet met de verkoopopbrengst de hypothecaire geldlening worden afgelost en de aan de verkoop verbonden kosten worden betaald. Het eventuele restant moeten partijen bij helfte delen, dan wel voor zover er een restschuld ontstaat, moeten zij ieder de helft daarvan dragen,
  • bepaalt dat de vrouw aan de man een bedrag van € 263,89 per maand aan de man dient te vergoeden over de periode van 1 juni 2023 tot aan de datum van levering van de woning aan de koper(s);
5.4.
stelt de verdeling van de overige beperkte gemeenschap van goederen vast als volgt:
De inboedel:
5.4.1.
deelt de nog in de woning bevindende inboedelgoederen toe aan de man en bepaalt dat de man wegens overbedeling een bedrag van € 2.000 aan de vrouw dient te vergoeden;
De bankrekeningen:
  • bepaalt dat partijen de en/of-rekening met nummer [nummer 3] zullen voortzetten tot de datum waarop de woning is geleverd aan de koper(s) en daarna zullen opheffen,
  • bepaalt dat partijen de overige en/of-rekeningen zo spoedig mogelijk zullen opheffen,
  • deelt de op naam van de man staande bankrekeningen toe aan de man en de op naam van de vrouw staande bankrekening aan de vrouw, zonder verrekening van het saldo over en weer;
De auto’s
5.4.3.
deelt de Citroën C1toe aan de man en de Peugeot aan de vrouw, zonder verrekening over en weer;
5.5.
bepaalt dat de man aan de vrouw dient te vergoeden:
  • een bedrag van € 1.622 in verband met de voorhuwelijkse belastingschuld van de man,
  • een bedrag van € 2.970 in verband met de voorhuwelijkse lening van de vrouw aan de man;
5.6.
bepaalt dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft op de beperkte gemeenschap van € 30.608,82 in verband met voorhuwelijks (privé)vermogen;
5.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve de beslissing over de echtscheiding;
5.8.
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
5.9.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M. Koopman, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M. Cox-Weber als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:99 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:94 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
3.Artikel 1:94 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek
4.HR 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:504.
5.HR 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:504 en HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1080.