ECLI:NL:RBGEL:2024:6593

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
10908238 \ CV EXPL 24-424
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil tussen verhuurder en huurder over huurachterstand en huurkorting tijdens coronacrisis

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen een verhuurder, een naamloze vennootschap gevestigd te Breda, en een huurder die een rockcafé huurt. De huurovereenkomst is in 1997 aangegaan en loopt tot 2027. Door de coronapandemie is het café sinds het begin van de huurperiode gesloten, wat heeft geleid tot een huurachterstand van € 20.854,88 tot en met juli 2024. De verhuurder heeft de huurder verzocht om gegevens aan te leveren voor een mogelijke huurkorting, maar de huurder heeft hier niet op gereageerd. De verhuurder vordert ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, evenals betaling van de huurachterstand en contractuele boetes. De kantonrechter heeft de zaak naar de rol verwezen voor uitlating bij akte door de verhuurder over de huurachterstand en de vraag of de meest recente huurtermijnen zijn betaald. De zaak zal verder worden behandeld door een andere kantonrechter wegens het pensioen van de oorspronkelijke kantonrechter. De beslissing over de vordering is aangehouden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 10908238 \ CV EXPL 24-424 \ 398 \ 44219
uitspraak van 27 september 2024
vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap
[eiseres]
gevestigd te Breda
eisende partij
gemachtigde PVU Etten-Leur
tegen
[gedaagde], h.o.d.n. [bedrijf 1] , [bedrijf 2] , [bedrijf 3] , [bedrijf 4]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
procederend in persoon
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 februari 2024 en de daarin genoemde processtukken
- de brief namens [eiseres] van 22 mei 2024, met productie 10
- de mondelinge behandeling van 31 mei 2024
- de akte van [eiseres] van 5 juli 2024, met een productie
- de antwoordakte van [gedaagde] van 2 augustus 2024, met zeven producties.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt vanaf 1 februari 2020 van [eiseres] de bedrijfsruimte aan de [adres bedrijfsruimte] met de daarboven gelegen onzelfstandige woonruimte (hierna gezamenlijk: het gehuurde) tegen een maandelijks bij vooruitbetaling te betalen huur van € 3.803,41. De huurovereenkomst is door de rechtsvoorganger van [gedaagde] per 1 maart 1997 aangegaan voor de duur van 5 jaar en wordt steeds met een periode van 5 jaar verlengd, zodat de huidige termijn loopt tot 1 maart 2027.
2.2.
Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW (Model ROZ juli 2003) (hierna: “de algemene bepalingen”) van toepassing. Artikel 18 lid 2 van de algemene bepalingen luidt als volgt:
“Betalingen
(…)
18.2Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 2% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van C 300,00 per maand.”
2.3.
Op de benedenverdieping van het gehuurde is een rockcafé gevestigd, dat vanaf het begin van de huurperiode als gevolg van de coronapandemie gesloten is geweest en tot op heden niet open is gegaan.
2.4.
[gedaagde] heeft vanaf maart 2020 gedurende in ieder geval acht maanden de huur slechts ten dele voldaan.
2.5.
[eiseres] heeft [gedaagde] bij e-mailberichten van 25 januari en 10 en 18 februari 2022 gevraagd om gegevens aan te leveren zodat zij kan bepalen of [gedaagde] in aanmerking komt voor huurkorting. De opgevraagde gegevens hebben betrekking op aanvragen met betrekking tot een tegemoetkoming in de vaste lasten, jaarcijfers en omzetgegevens.
2.6.
[gedaagde] heeft de opgevraagde gegevens niet aangeleverd. [eiseres] heeft daarom geen huurkorting toegepast.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] niet, althans niet tijdig, aan zijn betalingsverplichting voldaan. Hij heeft een huurachterstand laten ontstaan die - gerekend tot en met juli 2024 - € 20.854,88 bedraagt. De huurachterstand rechtvaardigt de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde.
3.2.
[gedaagde] is door het te laat betalen van huurpenningen een bedrag van € 2.400,-- aan contractuele boetes verschuldigd geworden. Omdat [eiseres] de vordering ter incasso uit handen heeft moeten geven dient [gedaagde] een bedrag van € 982,32 aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen. lnbev vordert ten slotte schadevergoeding van [gedaagde] ten gevolge van het vroegtijdig beëindigen van de huurovereenkomst. lnbev vordert een bedrag aan schadevergoeding van € 3.803,41 per maand vanaf de maand van ontruiming tot en met 6 maanden daarna.
3.3.
[eiseres] vordert op genoemde gronden dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. De huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde zal ontbinden en [gedaagde] zal veroordelen om het gehuurde binnen twee weken na betekening van dit vonnis te verlaten en te ontruimen met al de zijnen en al het zijne (eventuele onderhuurders daarbij inbegrepen) en met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van [eiseres] te stellen;
en voorts [gedaagde] zal veroordelen:
II. om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 20.731,64 (behoudens de contractueel overeengekomen huurverhoging/-indexering), te vermeerderen met primair de contractuele boete van € 2.400,--, dan wel subsidiair met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum dat iedere afzonderlijke huurtermijn betaald had moeten zijn tot aan de dag der algehele voldoening, dan wel meer subsidiair met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum dat iedere afzonderlijke huurtermijn betaald had moeten zijn tot aan de dag der algehele voldoening;
III. om aan [eiseres] te betalen de te vervallen huurpenningen van € 3.803,41 (behoudens de contractueel overeengekomen huurverhoging/-indexering), voor elke maand of gedeelte daarvan vanaf februari 2024 tot de datum van de ontbinding van de huurovereenkomst, te vermeerderen met primair, de direct opeisbare contractuele boete van € 300,00 per maand indien de huurpenningen niet prompt op de vervaldatum worden voldaan, dan wel subsidiair, met de wettelijke handelsrente vanaf de dag dat de huurpenningen betaald hadden moeten zijn tot aan de dag der algehele voldoening, dan wel meer subsidiair met de wettelijke rente vanaf de dag dat de huurpenningen betaald hadden moeten zijn tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. om aan [eiseres] als schadevergoeding dan wel gebruiksvergoeding te betalen een bedrag gelijk aan de nu geldende huurtermijn van € 3.803,41 (behoudens de contractueel overeengekomen huurverhoging/-indexering) voor elke maand of gedeelte daarvan dat gedaagde vanaf de datum van de ontbinding van de huurovereenkomst in gebreke blijft het gehuurde te ontruimen, te vermeerderen met primair, de direct opeisbare contractuele boete van € 300,00 per maand indien de schade-/gebruiksvergoeding niet prompt op de vervaldatum wordt voldaan, dan wel subsidiair, met de wettelijke handelsrente vanaf de dag dat de schade-/gebruiksvergoeding betaald had moeten zijn tot aan de dag der algehele voldoening, dan wel meer subsidiair, met de wettelijke rente vanaf de dag dat de huurpenningen betaald hadden moeten zijn tot aan de dag der algehele voldoening;
V. om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 3.803,41 aan schadevergoeding per maand (behoudens de contractueel overeengekomen huurverhoging/-indexering) vanaf de ontruiming van het gehuurde tot 6 maanden na ontruiming, althans door UEA kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn, waarop eiseres een andere gelijkwaardige huurder heeft gevonden voor het gehuurde;
VI. tot betaling van € 982,32 aan buitengerechtelijke incassokosten;
VII. in de proceskosten van deze procedure, waaronder het salaris van de gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.4.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.

4.De beoordeling

De huurachterstand
4.1.
Volgens het mutatieoverzicht dat [eiseres] bij brief van 22 mei 2024 als productie 10 heeft overgelegd had [gedaagde] op dat moment een bedrag van € 20.854,88 aan huurtermijnen onbetaald gelaten. De juistheid van dat overzicht is op zichzelf niet door [gedaagde] betwist, afgezien van twee maandtermijnen die hij voorafgaand aan de mondelinge behandeling nog heeft voldaan. [eiseres] erkent de ontvangst van die termijnen. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] de huurtermijnen van juni en juli 2024 niet betaald. [gedaagde] heeft in zijn antwoordakte echter betalingsbewijzen overgelegd van twee betalingen van € 3.866,11, op 30 juni 2024 en 18 juli 2024. De kantonrechter gaat ervan uit dat de totale huurachterstand (vóór eventuele huurkorting, zie hierna) tot en met juli 2024 daarmee € 13.122,66 bedraagt.
4.2.
Het overige deel van de betalingsachterstand komt volgens [gedaagde] overeen met de huurkorting waar hij nog recht op heeft. Voor zover [gedaagde] hiermee bedoelt dat hij over de periode waarin hij te weinig huur heeft betaald (voornamelijk tussen december 2020 en juni 2021) ongeveer 75% huurkorting zou mogen claimen, slaagt dit verweer niet. Dat is een te grote korting. Voor het overige geldt het volgende. Om te kunnen vaststellen in hoeverre een huurder recht heeft op huurkorting moet volgens de Hoge Raad (zie ECLI:NL:HR:2021:1974) in de meeste gevallen eerst worden vastgesteld of de huurder recht heeft op een tegemoetkoming in de vaste lasten (TVL). Het uitgangspunt is dat het nadeel dat vervolgens overblijft door huurder en verhuurder wordt gedeeld. [gedaagde] heeft voor de meeste maanden geen TVL aangevraagd, waardoor [eiseres] op die huurtermijnen geen huurkorting heeft toegepast. Volgens [eiseres] heeft hij onvoldoende gegevens overgelegd om te kunnen berekenen op welke huurkorting hij recht heeft, ondanks dat [eiseres] hem daartoe herhaaldelijk heeft aangeschreven en hij zelfs in deze procedure nog in de gelegenheid is gesteld om die gegevens te overleggen. Navraag door de kantonrechter bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland heeft echter geleerd dat een aanvraag voor TVL ter zake van de eerste twee sluitingen van de horeca (vanaf 15 maart 2020 resp. 14 oktober 2020) niet tot een toekenning van TVL kon leiden als geen omzetverlies kon worden aangetoond. Dat is in dit geval aan de orde, nu [gedaagde] vanaf 1 februari 2020 huurde en nog niet open was geweest. Indien dit juist is kón [gedaagde] geen aanspraak maken op TVL, zodat dit ook niet in een berekening als die van de Hoge Raad hoefde te worden meegenomen. Het verwijt van [eiseres] aan [gedaagde] gaat dan niet op. Dan maakt het ook niet uit of [gedaagde] zijn onderneming bij de Kamer van Koophandel had ingeschreven of niet.
4.3.
Zonder omzet en omzetgegevens lost de zaak zich, wat de gevolgen van de coronacrisis voor partijen betreft, op in de door de Hoge Raad in zijn genoemde arrest geformuleerde hoofdregel: de verstoring van de waardeverhouding tussen de wederzijdse prestaties wordt in beginsel het beste ondervangen door dit nadeel gelijk te verdelen over de verhuurder en de huurder. Het onder 4.2 genoemde punt is echter op de mondelinge behandeling en daarna niet (voldoende) aan de orde geweest. Het is echter wel van belang, zowel voor de hoogte van de (uiteindelijke) achterstand als voor de beslissing omtrent de ontbinding. De zaak zal daarom naar de rol worden verwezen voor uitlating bij akte door [eiseres] omtrent hetgeen onder 4.2 is overwogen. [eiseres] kan daarbij ook nog ingaan op de vraag of de meest recente huurtermijnen zijn betaald. Hierna mag [gedaagde] nog bij antwoordakte reageren.
4.4
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. Tot slot overweegt de kantonrechter het volgende. De mondelinge behandeling van 31 mei 2024 heeft plaatsgevonden ten overstaan van mr. R.J.J. van Acht, die ook dit vonnis wijst. Wegens het defungeren van de kantonrechter in verband met zijn pensioen, zal de zaak verder worden behandeld door een andere kantonrechter, mr. M.J.C. van Leeuwen. Partijen kunnen zich in hun aktes ook uitlaten over de wens tot het houden van een nieuwe mondelinge behandeling.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van vrijdag 25 oktober 2024 voor uitlating bij akte door [eiseres] omtrent hetgeen onder 4.2 - 4.4 is overwogen, waarna [gedaagde] daarop bij antwoordakte kan reageren,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2024.