ECLI:NL:RBGEL:2024:6579

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
C/05/425200 / FA RK 23-2980
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en zorgregeling in het kader van verwijtbaar inkomensverlies

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de kinderalimentatie en de zorgregeling voor hun minderjarige kind. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.S.K. Jap-A-Joe, heeft verzocht om wijziging van de kinderalimentatie, omdat hij sinds augustus 2024 werkloos is en een uitkering ontvangt. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. van Beers, heeft verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken en heeft zelf een verzoek ingediend voor een maandelijkse bijdrage van € 296 voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat hij niet meer in staat is om zijn oude inkomen te verdienen. Hoewel de man heeft aangegeven dat hij een non-concurrentiebeding heeft, is de rechtbank van oordeel dat hij zich moet inspannen om een andere baan te vinden. De rechtbank heeft de alimentatie opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de man in staat is om de bijdrage van € 296 per maand te blijven voldoen, ondanks zijn huidige werkloosheid.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de wettelijke indexering van de kinderalimentatie van toepassing is, ondanks een eerdere afspraak tussen partijen om deze uit te sluiten. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om voor recht te verklaren dat de man een achterstand heeft in de alimentatie, afgewezen, omdat de man erkent dat hij niet heeft betaald, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat de alimentatieverplichting pas ingaat na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 25 oktober 2023. De rechtbank heeft de man verplicht om de alimentatie te voldoen vanaf deze datum en heeft de overige verzoeken afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/425200 / FA RK 23-2980
Datum uitspraak: 30 september 2024
beschikking zorgregeling en alimentatie
in de zaak van
[verzoeker](hierna: de man),
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. H.S.K. Jap-A-Joe in [geboorteplaats]
tegen
[verweerster](hierna: de vrouw),
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. S. van Beers in Zeist.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere procesverloop blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank van 15 januari 2024;
- het bericht met producties 8 en 9 van mr. Boekhout van 20 juni 2024;
- het bericht met bijlage van mr. Jap-A-Joe van 24 juni 2024;
- het bericht houdende een wijziging van de zelfstandige verzoeken en met als bijlage producties 10 tot en met 12 van mr. Boekhout van 23 augustus 2024;
- het bericht met producties 5 tot en met 9 van mr. Jap-A-Joe van 30 augustus 2024;
- het bericht met producties 10 en 11 van mr. Jap-A-Joe van 30 augustus 2024.
1.2.
In de beschikking van 15 januari 2024 heeft de rechtbank de beslissing over de verzochte wijziging van de zorgregeling en de beslissing over de kinderalimentatie aangehouden, in afwachting van de resultaten van het hulpverleningstraject door het Sociaal Team [woonplaats] en door hen ingeschakelde hulpverleners.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling van 2 september 2024 zijn gehoord :
- de man, bijgestaan door mr. Jap-A-Joe;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Van Beers;
- een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
De rechtbank heeft daarbij besloten producties 5, 6 en 9 bij eht bericht van 30 augustus 2024 van mr. Jap-A-Joe buiten beschouwing te laten vanwege strijd met de goede procesorde gelet op de late indiening.

2.De verzoeken

2.1.
Partijen zijn de ouders van het minderjarige kind:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [de minderjarige] .
2.2.
De man heeft in het bericht van 24 juni 2024 zijn verzoek tot wijziging van de zorgregeling ingetrokken. De rechtbank moet alleen nog beslissen op het verzoek van de man om de beschikking van Rechtbank Overijssel van 20 juni 2023 te wijzigen en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage te bepalen op nihil.
2.3.
De vrouw heeft verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans de verzoeken van de man af te wijzen. Zij heeft - na wijziging - verzocht:
  • voor recht te verklaren dat de man met ingang van 20 juni 2023 voor de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] aan de vrouw een bedrag van € 296 per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te voldoen;
  • voor recht te verklaren dat de kinderalimentatie onderhevig is aan de wettelijke indexering;
  • te bepalen dat de man ten aanzien van de achterstallige kinderalimentatie aan de vrouw een bedrag van € 4.599,84 dient te voldoen, althans een ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag.

3.De beoordeling

de kinderalimentatie
reden voor de wijziging
3.1.
De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. [1] In de beschikking van 15 januari 2024 heeft de rechtbank het beroep van de man op artikel 1:401 lid 5 van het BW beoordeeld. Ook is de rechtbank ingegaan op het beroep van de man op de wijziging van omstandigheden. De enige grondslag die overbleef voor een wijziging van de kinderalimentatie betrof een wijziging van de zorgregeling. Nu partijen hun verzoeken op dit punt hebben ingetrokken, slaagt ook het beroep van de man op deze wijzigingsgrond niet.
3.2.
Wel is de rechtbank gebleken dat zich in de periode na de vorige beschikking een nieuwe wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan. De man heeft namelijk aangegeven dat hij sinds augustus 2024 geen werk meer heeft en een uitkering ontvangt. Dit maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank op dit moment alsnog sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden, die een herbeoordeling van de kinderalimentatie vanaf augustus 2024 rechtvaardigt. De man heeft aangegeven dat hij bereid is tot augustus 2024 de verzochte bijdrage van € 296 per maand aan de vrouw te voldoen.
draagkracht van de man
3.3.
De man heeft enige tijd ziek thuis gezeten. Vervolgens is er een arbeidsconflict ontstaan op het werk van de man. Hierdoor is de man sinds augustus 2024 werkloos geraakt en is zijn inkomen achteruitgegaan. De man stelt dat hij elke dag solliciteert en probeert weer aan het werk te raken, maar vanwege het concurrentiebeding in zijn arbeidsovereenkomst is het voor hem niet mogelijk om hetzelfde werk bij een andere werkgever te doen. De man is daarom van mening dat hij op dit moment niet in staat is de bijdrage van € 296 per maand te voldoen.
3.4.
De vrouw heeft aangevoerd dat er geen onderliggende stukken zijn waaruit de reden van de beëindiging van het dienstverband is gebleken. De man is onderhoudsplichtig voor [de minderjarige] en had zich daarom moeten inspannen om een inkomen te blijven verdienen. Nu de man een WW-uitkering ontvangt, zal hij ook verplicht solliciteren. Gezien de grote vraag op de arbeidsmarkt mag verwacht worden dat hij snel weer aan het werk kan. Volgens de vrouw is sprake van verwijtbaar inkomensverlies, dat bovendien voor herstel vatbaar is. Bij het berekenen van de draagkracht van de man moet daarom uitgegaan worden van een fictief inkomen in de vorm van een verdiencapaciteit, waarbij geen rekening wordt gehouden met een inkomensverlaging. De man moet dan in staat worden geacht om ook vanaf augustus 2024 de bijdrage van € 296 per maand te voldoen.
3.5.
Bij de vaststelling van de alimentatie neemt de rechtbank de aanbevelingen in het rapport Alimentatienormen van de Rechtspraak tot uitgangspunt. Als een onderhoudsplichtige zelf een inkomensvermindering heeft veroorzaakt, beoordeelt de rechtbank of de onderhoudsplichtige weer het oude inkomen kan verdienen en of dat van hem of haar gevergd kan worden. Zo ja, dan gaat de rechtbank uit van het oude inkomen. Zo nee, dan hangt het van de omstandigheden van het geval af wat de gevolgen van de inkomensvermindering voor de alimentatie zijn. Daarbij is het vooral van belang of de onderhoudsplichtige voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de onderhoudsgerechtigde.
3.6.
De rechtbank is van oordeel dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat hij niet meer zijn oude inkomen kan verdienen. Weliswaar is het aannemelijk dat de man niet meer bij zijn vorige werkgever kan terugkeren, maar het is de rechtbank niet duidelijk geworden waarom het voor de man op dit moment niet mogelijk is om bij een andere werkgever hetzelfde salaris te verdienen. De man heeft aangevoerd dat er sprake is van een non-concurrentiebeding en dat het daarom niet mogelijk is om hetzelfde werk te doen. Nog daargelaten dat zo’n beding onredelijk bezwarend kan zijn als iemand daadwerkelijk zo sterk beperkt wordt in zijn mogelijkheden passend werk te vinden, en dus mogelijk niet geldig is, moet het voor de man ook mogelijk zijn een andere baan te vinden met een vergelijkbaar salaris. Uit wat de man ter zitting heeft verklaart begrijpt de rechtbank dat hij op dit moment (vooral) solliciteert op functies waarvoor hij nog een (aanvullende) opleiding nodig heeft. Het is de rechtbank niet gebleken dat er geen vacatures zijn voor een functie waar de man zonder aanvullende opleiding aan de slag zou kunnen. Gelet op de onderhoudsverplichting voor [de minderjarige] die de man heeft, moet hij zich zo goed mogelijk inspannen om een baan te vinden. Al met al is de rechtbank van oordeel dat herstel van het inkomen van de man gevergd kan worden.
3.7.
De man heeft niet weersproken dat hij op basis van zijn oude inkomen een bijdrage van € 296 per maand aan de vrouw kan voldoen. Hij heeft immers tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij in ieder geval tot het einde van zijn dienstverband in augustus 2024 deze bijdrage zal voldoen. Omdat de man in staat moet worden geacht een inkomen te verdienen dat gelijk is aan zijn vorige inkomen, wordt de man ook in staat geacht de bijdrage van € 296 per maand te blijven voldoen. Dit betekent dat de feitelijke wijziging van omstandigheden niet leidt tot een wijziging van de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Daarom zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen.
Verklaringen voor recht
3.8.
De vrouw verzoekt voor recht te verklaren dat de man vanaf 20 juni 2023 een bedrag van € 296 per maand diende te voldoen, en dat de wettelijke indexering hierop van toepassing is. De rechtbank wijst erop dat de bijdrage van € 296 per maand al volgt uit artikel 2 van het echtscheidingsconvenant, dat is aangehecht bij de echtscheidingsbeschikking van Rechtbank Overijssel van 20 juni 2023. Door de opname in de beschikking is er daarmee in beginsel al een titel. In dit geval heeft de vrouw voldoende onderbouwd dat zij toch een belang bij haar verzoek heeft. De afspraken in het echtscheidingsconvenant zijn niet zonder meer duidelijk, doordat daarin verschillende bedragen zijn genoemd. Klaarblijkelijk vinden het LBIO en de deurwaarder de bepaling onvoldoende duidelijk en willen zij niet tot executie overgaan. Daarom zal de rechtbank het verzoek toewijzen.
3.9.
Partijen hebben in artikel 2 van het echtscheidingsconvenant de wettelijke indexering uitgesloten. De vrouw heeft verzocht om voor recht te verklaren dat voor de alimentatie toch de wettelijke indexering geldt. De man heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.10.
De rechtbank zal het verzoek toewijzen. De afspraak van partijen heeft tot gevolg dat de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] niet wordt verhoogd, ook al worden de kosten van [de minderjarige] feitelijk hoger als gevolg van bijvoorbeeld inflatie. De man werkte echter in loondienst en van hem wordt gevergd dat hij dit op korte termijn ook weer gaat doen. In de regel wordt het salaris van werknemers na verloop van tijd verhoogd. Dit maakt aannemelijk dat ook de draagkracht van de man feitelijk zal stijgen. De toename van de draagkracht van de man leidt dus niet tot een hogere kinderalimentatie, ondanks toename van de kosten.
3.11.
De Hoge Raad heeft in een arrest van 1 november 2019 [2] (kort gezegd) het volgende overwogen. Voor zover een niet-wijzigingsbeding erop neerkomt dat een toename van de draagkracht van een onderhoudsplichtige of van de behoefte van het kind niet kan leiden tot een hogere kinderalimentatie, is dit beding nietig vanwege strijd met de openbare orde. De kinderalimentatie moet namelijk voldoen aan de wettelijke maatstaven. Een van die maatstaven is de bepaling dat iedere ouder naar draagkracht moet voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen [3] .
3.12.
Gelet op dit oordeel van de Hoge Raad is het niet-wijzigingsbeding dus niet geldig en is de wettelijke indexering van toepassing. Omdat dit al uit de wet voortvloeit, zal de rechtbank dat niet nog eens bepalen, maar voor de duidelijkheid wel voor recht verklaren.
3.13.
De vrouw heeft verder nog verzocht voor recht te verklaren dat de achterstallige bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] € 4.599,84 bedraagt, gerekend vanaf 20 juni 2023 (de datum van de echtscheidingsbeschikking). De man heeft niet weersproken dat sprake is van een achterstallige bijdrage, maar voert aan dat in het echtscheidingsconvenant is afgesproken dat de alimentatieverplichting pas ingaat op het moment van de echtscheiding. De echtscheidingsbeschikking is pas ingeschreven op 25 oktober 2023. De achterstand bedraagt dus € 3.313,20, aldus de man [4] .
3.14.
De rechtbank constateert dat in artikel 7 van het ouderschapsplan, dat is aangehecht bij de beschikking van 20 juni 2023, staat vermeld dat de ouders met ingang van de datum van inschrijving van de beschikking van de rechtbank bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding met de in artikel 2 van het echtscheidingsconvenant genoemde bedragen. Aangezien de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven op 25 oktober 2023, was de man vanaf die datum gehouden de overeengekomen bijdrage te voldoen.
3.15.
De rechtbank zal daarom het verzoek van de vrouw op dit punt afwijzen. Bij vaststelling van de achterstand vanaf 25 oktober 2023 heeft de vrouw voor het overige geen belang, omdat de man erkent dat hij niet heeft betaald en de verschuldigde kinderalimentatie al uit de vaststelling hierna volgt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige] aan de vrouw dient te voldoen:
  • vanaf 25 oktober 2023 € 296 per maand;
  • vanaf 1 januari 2024 € 314.35 per maand;
voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4.2.
verklaart voor recht dat op de kinderalimentatie de wettelijke indexering van toepassing is;
4.3.
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. V.D. van der Kooij als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:401, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Hoge Raad 1 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1689, r.o. 2.4.2.
3.Artikel 1:404 lid 1 BW.
4.De man heeft daarbij geen rekening gehouden met de wettelijke indexering.