ECLI:NL:RBGEL:2024:6565

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
439959
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking bij wijziging hypotheek en onderpand na beëindiging geregistreerd partnerschap

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert eiser, [eiser], dat gedaagde, [gedaagde], medewerking verleent aan het op haar naam zetten van een annuïteitenhypotheek bij de Rabobank, waarbij de woning aan [adres 1] niet langer als onderpand dient. De partijen zijn voormalig geregistreerd partners en hebben in het verleden afspraken gemaakt over de verdeling van hun gezamenlijke vermogen, waaronder de woning en de hypothecaire lasten. Eiser stelt dat gedaagde haar verplichtingen uit het convenant niet nakomt, wat heeft geleid tot een betalingsachterstand en een conservatoir beslag op de bankrekening van gedaagde. Gedaagde betwist de vorderingen van eiser en stelt dat zij niet verplicht is om de hypotheek op haar naam te zetten.

De rechtbank oordeelt dat eiser spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, gezien de betalingsachterstand en de negatieve BKR-registratie die eiser ondervindt. De voorzieningenrechter overweegt dat de inhoud van het convenant en het bijbehorende addendum bepalend zijn voor de vermogensrechtelijke afwikkeling van het geregistreerd partnerschap. De rechtbank concludeert dat gedaagde in redelijkheid niet heeft kunnen begrijpen dat de hypotheeklasten op de woning aan eiser zouden blijven rusten, en dat zij verplicht is om mee te werken aan de wijziging van de tenaamstelling van de hypotheek. De vorderingen van eiser worden toegewezen, met een dwangsom voor het geval gedaagde niet aan de veroordeling voldoet.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/439959 / KG ZA 24-281
Vonnis in kort geding van 30 september 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M. Heere-Helmink,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. B. Molenaar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 4;
- het e-mailbericht van 13 september 2024 van [gedaagde] met producties 1 tot en met 9 met daarin de aankondiging van een reconventionele vordering;
- de mondelinge behandeling van 16 september 2024, waarbij de advocaat van [gedaagde] heeft laten weten af te zien van het instellen van de aangekondigde vordering in reconventie;
- de ter zitting door de advocaat van [gedaagde] overgelegde conclusie van antwoord.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn voormalig geregistreerd partners. In de door hen opgestelde partnerschapsvoorwaarden hebben zij iedere gemeenschap van goederen uitgesloten. Partijen waren samen eigenaar van de woning aan de [adres 1] . Op die woning rusten in totaal zes hypotheekschulden, waaronder de annuïteitenhypotheek met nummer [nummer] bij de Rabobank voor een (oorspronkelijk) bedrag in hoofdsom van € 90.000,00 (blijkens een brief van de Rabobank van 5 juli 2024, zie productie 4 van [eiser] ). Deze hypotheekschuld is aangegaan ten behoeve van de aankoop van een tiny house.
2.2.
Medio 2020 zijn partijen uit elkaar gegaan. Eind november 2020 hebben zij afspraken gemaakt over de vermogensrechtelijke afwikkeling van het geregistreerd partnerschap en de gemeenschappelijke woning aan de [adres 1] . Ook zijn zij een mediationtraject gestart.
2.3.
Partijen hebben met behulp van een mediator afspraken gemaakt met betrekking tot onder meer de verdeling van de woning aan de [adres 1] . Deze afspraken zijn vastgelegd in een convenant, met als opschrift ‘Convenant beëindiging geregistreerd partnerschap’ (hierna: het convenant). Dit convenant is eind oktober 2021 door partijen ondertekend en het bevat onder meer de volgende afspraken:
‘(…)
Artikel 3 Ten aanzien van de woning:
3.1.
Partijen leven duurzaam gescheiden sinds 1 september 2020. Zij hebben in een convenant vastgelegd hoe zij op dat moment het gezamenlijk vermogen hebben verdeeld en willen ook op basis van die gegevens de woning verdelen.
3.2.
Tot de gemeenschap van partijen behoort een woning [adres 1] , ten name van beide partijen gezamenlijk.
(…)
3.4.
Op de woning rusten de volgende hypothecaire inschrijvingen:
 Aflossingsvrije hypotheek met nummer (…) ter grootte van (…) bij Rabobank;
 Aflossingsvrije hypotheek met nummer (…) ter grootte van (…) bij Rabobank;
 Aflossingsvrije hypotheek met nummer (…) ter grootte van (…) bij Rabobank;
 Annuïteitenhypotheek met nummer (…) ter grootte van (…) bij Rabobank;
 Annuïteitenhypotheek met nummer (…) ter grootte van (…) bij Rabobank.
3.5.
De gezamenlijke woning en de hypothecaire geldleningen zullen worden toebedeeld aan [eiser] conform de onderlinge verkoop van November 2020. Aflossingen die door [gedaagde] zijn betaald voor 1 september 2020 zijn reeds onderling verrekend. [gedaagde] verplicht zich op eerste oproep van [eiser] medewerking te verlenen aan de daarvoor vereiste wijziging van de eigendomsakte.
(…)
3.7.
De hypotheeklasten rustend op de toebedeelde gezamenlijke woning zijn, vanwege de onderhandse verkoop van de woning aan [eiser] , sinds 1 september 2020 voor rekening van [eiser] (…).
(…)
Artikel 7 Ten aanzien van de vermogensrechtelijke verdeling:
7.1.
Partijen leven duurzaam gescheiden sinds 1 september 2020. Zij hebben in een convenant vastgelegd (onderlinge verkoop woning) hoe zij op dat moment het gezamenlijk vermogen hebben verdeeld en willen ook op basis van die gegevens het gezamenlijke vermogen en de inboedel verdelen. Dit convenant is als bijlage toegevoegd.
7.2.
Partijen verklaren, dat er buiten het gezamenlijk vermogen de volgende bezittingen in privé zijn van [gedaagde] :
 Kavel, nieuwbouwproject met nummer 75, woning te [adres 2] ;
 Tiny House te [adres 3] ;
 Annuïteiten hypotheek met nummer [nummer] ter grootte van €87.000 afgesloten bij Rabobank.
(…)’
Van het convenant maakt deel uit een op 27 november 2020 gedateerd addendum A getiteld ‘Afrekening en overgang eigendom Woning [adres 1] ’, met daarin de eind november 2020 gemaakte afspraken, zoals genoemd onder 2.2. Onder punt 4 van dit addendum staat het volgende:
‘Op 1 september 2020 is de woning gebruikt als onderpand voor de aankoop van een Tiny house. De lening hiervoor bedroeg € 90.000 euro. De financieringslasten lopen volledig over de rekening van [gedaagde] en huis staat volledig op naam van [gedaagde] en zij draagt hiervoor alle verantwoordelijkheid.’
2.4.
Bij beschikking van 17 maart 2023 (zaaknummer C/05/405903 ES RK 22-222) heeft deze rechtbank het geregistreerd partnerschap tussen partijen ontbonden en bepaald dat het hiervoor geciteerde convenant deel uitmaakt van de beschikking. De ontbindingsbeschikking is op 11 april 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. [gedaagde] is in hoger beroep gegaan tegen voornoemde beschikking. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de beschikking van de rechtbank bij beschikking van 7 mei 2024 (zaaknummer 200.328.416) bekrachtigd.
2.5.
Op enig moment is er een betalingsachterstand ontstaan met betrekking tot de betaling van de hypotheeklasten voor de annuïteitenhypotheek met nummer [nummer] bij de Rabobank. Ter verzekering van verhaal van deze achterstand heeft [eiser] op enig moment conservatoir derdenbeslag laten leggen op de bankrekening van [gedaagde] . Vervolgens is de achterstand op enig moment door [gedaagde] voldaan, waarna het beslag weer is opgeheven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan het op haar naam zetten van het zesde leningdeel met nummer [nummer] waarbij tevens de (woning aan de) [adres 1] niet langer als onderpand dient, een en ander binnen twee maanden na het wijzen van dit vonnis en op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,00 indien [gedaagde] daaraan niet binnen de gestelde termijn voldoet;
[gedaagde] te veroordelen tot het voldoen van de maandelijkse rente van het zesde leningdeel met nummer [nummer] tot aan de datum waarop het zesde leningdeel op naam van [gedaagde] staat;
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
De vorderingen van [eiser] strekken ertoe dat de hypothecaire geldlening met nummer [nummer] (ook wel te noemen: het zesde leningdeel) afgesloten bij de Rabobank op naam van alleen [gedaagde] komt te staan, dat [gedaagde] zorgdraagt voor een ander onderpand voor deze lening en dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de rentebetalingen daarvoor te voldoen tot het moment dat deze lening op naam van (alleen) [gedaagde] staat.
[eiser] legt aan deze vorderingen ten grondslag dat voornoemde hypothecaire lening alsmede het tiny house waarvoor deze lening is aangegaan, blijkens het convenant aan [gedaagde] zijn toebedeeld. [gedaagde] komt deze afspraken echter niet volledig na; zij weigert haar medewerking te verlenen aan de wijziging van de tenaamstelling van het zesde leningdeel en van het onderpand waarop het hypotheekrecht rust en ook laat [gedaagde] na de maandelijkse hypotheeklasten voor dit leningdeel (tijdig) te voldoen, althans zij laat daarin achterstanden ontstaan.
Ontvankelijkheid van [eiser]
4.2.
[gedaagde] betwist allereerst dat [eiser] spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Hierin kan zij niet worden gevolgd. Tussen partijen is niet in geschil dat er een achterstand in de betaling van de hypotheeklasten van de hypothecaire lening met nummer [nummer] is ontstaan, welke achterstand pas nadat door [eiser] conservatoir derdenbeslag is gelegd op de bankrekening van [gedaagde] , door [gedaagde] is ingelost. Ter zitting heeft [eiser] verder onweersproken gesteld dat zij zich vanwege deze betalingsachterstand sinds enige tijd geconfronteerd ziet met een (negatieve) BKR-registratie die haar belemmert in bijvoorbeeld het openen van een nieuwe bankrekening en in de toekomst bij het verkrijgen van bijvoorbeeld (aanvullende) financiering. De enkele omstandigheid dat [gedaagde] bij monde van haar advocaat heeft laten weten een machtiging aan de bank te hebben afgegeven ter zake van de maandelijkse voldoening van de hypotheeklasten, is, mede gelet op het voorgaande, geen waarborg voor (tijdige) betalingen in de toekomst. Dat de Rabobank (nog) niet dreigt met gedwongen verkoop van het onderpand, de woning aan de [adres 1] , doet hieraan niet af. Dat betekent dat [eiser] spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen.
4.3.
[gedaagde] heeft voorts betwist dat de zaak zich leent voor behandeling in kort geding. Volgens [gedaagde] vraagt [eiser] met haar vorderingen in feite een declaratoir oordeel waarvoor zich een procedure in kort geding niet leent. Ook hierin kan zij niet worden gevolgd. Gelet op de stellingen van partijen over en weer ligt in dit kort geding de vraag voor wat partijen in het convenant met betrekking tot de annuïteitenhypotheek met nummer [nummer] hebben afgesproken en of [gedaagde] thans gehouden kan worden dit hypotheekdeel op haar naam te zetten en het onderpand voor dit hypotheekrecht te wijzigen. Het enkele gegeven dat met de vordering (onder 1.) de wijziging van de tenaamstelling en het onderpand van het voornoemde hypotheekrecht wordt beoogd en dat voor toewijzing van die vordering het convenant moet worden uitgelegd, maakt echter nog niet dat daarmee een onvoorwaardelijke en permanente rechtstoestand wordt geschapen. Van een declaratoire dan wel constitutieve beslissing is geen sprake. Ook hetgeen [gedaagde] in dit verband stelt staat dan ook niet aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van [eiser] in de weg.
4.4.
Verder doet [gedaagde] een beroep op artikel 111 lid 3 Rv. [eiser] heeft volgens [gedaagde] verzuimd de feiten in de dagvaarding volledig weer te geven en daarmee op een veel te magere wijze invulling gegeven aan datgene wat artikel 111 lid 3 Rv van haar verlangt. Hetgeen [gedaagde] stelt kan echter niet tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] leiden. De dagvaarding bevat in ieder geval een deel van de kennelijk bij [eiser] bekende verweren tegen haar vorderingen. Ter zitting is weliswaar gebleken dat in de dagvaarding geen melding wordt gemaakt van het in de brief van 1 augustus 2024 van de advocaat van [gedaagde] aangehaalde verweer, inhoudende dat partijen niet zijn overeengekomen dat [gedaagde] het zesde leningdeel op haar naam moet zetten en het onderpand voor die lening moet wijzigen, maar door deze omissie is [gedaagde] niet in haar verdediging geschaad. Zij is immers bij advocaat op zitting verschenen en voornoemd verweer is door haar advocaat uitgewerkt in de ter zitting overgelegde conclusie van antwoord. Overigens is op het niet naleven van de substantiëringsplicht geen wettelijke sanctie gesteld. Het kennelijk door [gedaagde] voorgestane rechtsgevolg kan derhalve niet op het niet-naleven van de substantiëringsplicht worden gebaseerd. Het geeft de rechter slechts de bevoegdheid te bevelen alsnog de ontbrekende stukken te overleggen (ex artikel 120 lid 4 Rv) maar daartoe heeft de voorzieningenrechter geen aanleiding gezien. [eiser] is gelet op het voorgaande ontvankelijk in haar vorderingen in dit kort geding.
Uitleg convenant
4.5.
Inhoudelijk betwist [gedaagde] dat partijen zijn overeengekomen dat zij ingevolge het convenant dan wel eerdere afspraken (vastgelegd in het addendum A bij het convenant) de zesde hypothecaire lening als voornoemd op (alleen) haar naam zou moeten zetten en het onderpand voor die lening zou moeten wijzigen. Volgens [gedaagde] hebben partijen afgesproken dat het ten behoeve van de aankoop van het tiny house geleende geld, waarvoor onder nummer [nummer] een annuïtair hypotheekrecht is gevestigd ten gunste van de Rabobank, volledig aan haar toekomt. [gedaagde] hoefde naar eigen zeggen in redelijkheid echter niet te verwachten dat zij op grond van (artikel 7.2 van) het convenant het zesde hypotheekdeel op haar naam zou moeten zetten en het onderpand voor die lening, de woning aan de [adres 1] , zou moeten wijzigen. Dit volgt volgens [gedaagde] ook niet uit het convenant, nu in artikel 7.2. het tiny house en de annuïteitenhypotheek met nummer [nummer] als privé bezittingen van [gedaagde] zijn aangemerkt en een hypothecaire verplichting niet kan worden aangeduid als een bezitting maar als een schuld.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Voorop moet worden gesteld dat gelet op de beschikkingen van deze rechtbank en van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van respectievelijk 17 maart 2023 en 7 mei 2024 voor de vermogensrechtelijke afwikkeling van het voormalig geregistreerd partnerschap van partijen de inhoud van het convenant en het (onder andere) daarbij behorende addendum A bepalend is. Partijen hebben blijkens de tekst van het convenant afgesproken dat de woning aan de [adres 1] alsmede vijf van de zes aan die woning verbonden hypothecaire geldleningen worden toebedeeld aan [eiser] . In artikel 7.2. staat verder dat de annuïteitenhypotheek met nummer [nummer] en het tiny house worden aangemerkt als een privé bezitting van [gedaagde] . In punt 4 van het addendum A staat verder
‘de financieringslasten lopen volledig over de rekening van [gedaagde][ [gedaagde] , vzr]
en huis staat volledig op naam van [gedaagde] en zij draagt hiervoor alle verantwoordelijkheid’.
4.7.
Partijen hebben in het convenant niet met zoveel woorden opgenomen dat de hypotheek met nummer [nummer] die vanwege voornoemde geldlening op de woning aan de [adres 1] rust als gevolg van de gemaakte afspraken in het convenant moet worden doorgehaald. Evenmin hebben zij in het convenant vastgelegd dat voornoemde hypotheek
niethoeft te worden doorgehaald en dus (ongewijzigd) in stand blijft. Om te beoordelen welke afspraken partijen met betrekking tot (de overname van) het zesde leningdeel en het daaraan verbonden hypotheekrecht hebben gemaakt, moet het convenant daarom worden uitgelegd. Dat gebeurt aan de hand van de zogeheten Haviltex-maatstaf. Deze maatstaf houdt in dat de vraag wat tussen partijen is overeengekomen niet moet worden beantwoord door alleen maar een taalkundige uitleg van datgene wat zij schriftelijk zijn overeengekomen maar ook door acht te slaan op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden van het geval over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij in dat opzicht redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien. Ook gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst kunnen van belang zijn voor de aan de overeenkomst te geven uitleg.
4.8.
Partijen hebben met het oog op de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun geregistreerd partnerschap en relatie onder leiding van een mediator een convenant opgesteld. De stelling van [gedaagde] , dat dit convenant alleen door of op initiatief van [eiser] is opgesteld, is door [eiser] gemotiveerd betwist en door [gedaagde] niet nader onderbouwd. Aan hetgeen [gedaagde] hierover heeft gesteld zal dan ook voorbij worden gegaan. [gedaagde] heeft niet betwist dat de zesde hypotheek met als onderpand de woning aan de [adres 1] enkel is aangegaan zodat [gedaagde] een tiny house kon kopen, nog daargelaten dat [eiser] betwist dat zij haar handtekening heeft gezet onder de hypotheekofferte voor deze lening en dat volgens haar sprake is van valsheid in geschrifte. Voornoemde tiny house is in het convenant vervolgens aan [gedaagde] toebedeeld. [gedaagde] heeft naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter tegen deze achtergrond en de tekst van het convenant alsmede het daarbij behorende addendum A moeten begrijpen dat zij dan ook bij uitsluiting van [eiser] verantwoordelijk zou zijn voor niet alleen de rentebetalingen en de verplichte aflossing op die lening, maar dat zij er ook voor diende te zorgen dat [eiser] niet aan die lening middels een hypotheekrecht op de aan [eiser] toebedeelde woning verbonden zou blijven. Dat die hypotheekschuld wel op de woning van [eiser] zou blijven rusten is tegen de hiervoor geschetste achtergrond zodanig ongebruikelijk dat als [gedaagde] dat verwachtte, zij dat expliciet in het convenant had moeten laten opnemen. Voor de door [gedaagde] voorgestane uitleg van de afspraken tussen partijen bevat het convenant echter geen enkel aanknopingspunt.
4.9.
[gedaagde] heeft naar het voorshands oordeel van de voorzieningenrechter dan ook in redelijkheid niet mogen en kunnen begrijpen dat het zesde hypotheekrecht op de woning zou blijven rusten, temeer niet nu het tiny house inmiddels door [gedaagde] is verkocht. Juist nu de zesde hypothecaire lening is aangegaan voor de aankoop van dat tiny house had het wellicht in de lijn der verwachting gelegen dat [gedaagde] de geldlening met de opbrengst van die verkoop zoveel mogelijk zou aflossen, wat [gedaagde] om voor haar moverende redenen kennelijk niet heeft gedaan. Of zij de tiny house met winst (zoals [eiser] stelt) of verlies (zoals [gedaagde] stelt) heeft verkocht doet in dit verband niet ter zake. Voorshands geoordeeld heeft [gedaagde] in ieder geval niet kunnen en mogen begrijpen dat zij bij uitsluiting van [eiser] en vrijelijk over het geld zou kunnen beschikken en [eiser] met de aan haar toebedeelde en de door haar gefinancierde woning aan de [adres 1] uiteindelijk het volledige risico zou lopen in het geval de aan de hypotheek verbonden lasten niet of niet tijdig (door [gedaagde] ) worden voldaan. [eiser] kan dan ook op goede gronden van [gedaagde] verlangen dat zij meewerkt aan de wijziging van de tenaamstelling van de zesde hypothecaire geldlening alsmede wijziging van het onderpand voor deze lening, en wel zodanig dat de hypothecaire inschrijving op de woning aan de [adres 1] ten laste van [eiser] wordt doorgehaald.
4.10.
Uit het voorgaande volgt ook dat [gedaagde] de hypotheeklasten die horen bij het zesde leningdeel voor haar rekening dient te nemen tot aan de datum waarop dit hypotheekrecht niet langer (mede) rust op de woning aan de [adres 1] . Daaraan doet niet af dat, zoals [gedaagde] aanvoert, in artikel 3.7. van het convenant staat dat de hypotheeklasten rustend op de aan [eiser] toebedeelde woning voor haar rekening komen. Uit de tekst van artikel 3 volgt immers dat die verplichting (enkel) betrekking heeft op de in artikel 3.4. genoemde vijf (andere) hypothecaire inschrijvingen op de woning. De annuïteitenhypotheek met nummer [nummer] staat daar niet bij. Volgens [gedaagde] is dit ten onrechte, nu de woning aan de [adres 1] tevens onderpand is voor het zesde leningdeel, maar binnen het bestek van dit kort geding is niet aannemelijk geworden dat dit een omissie is en dat partijen tevens hebben afgesproken dat ook de bij dit hypotheekdeel behorende lasten (volledig) voor rekening van [eiser] dienen te (blijven) komen. Omdat [eiser] enkel veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de maandelijkse rente voor het zesde leningdeel vordert kan [gedaagde] enkel daartoe worden veroordeeld. Dit laat echter onverlet dat [gedaagde] ook gehouden is de verplichte aflossing ter zake deze lening te voldoen.
4.11.
Het voorgaande brengt met zich dat beide vorderingen van [eiser] op de hierna weergegeven wijze zullen worden toegewezen. Tegen de onder 1. gevorderde dwangsom heeft [gedaagde] geen afzonderlijk verweer gevoerd. Deze zal worden beperkt als hierna in het dictum is vermeld.
Proceskosten
4.12.
[eiser] heeft veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten gevorderd. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen [eiser] heeft aangevoerd echter onvoldoende aanwijzingen om af te wijken van het uitgangspunt dat wanneer partijen een affectieve relatie hebben gehad en het geschil uit de afwikkeling van die relatie voortvloeit, de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om haar medewerking te verlenen aan het op haar naam zetten van de annuïteitenhypotheek met nummer [nummer] bij Rabobank waarbij de woning aan de [adres 1] te Zeewolde niet langer als onderpand dient, en wel zodanig dat de hypothecaire inschrijving op de woning aan de [adres 1] te Zeewolde ten laste van [eiser] wordt doorgehaald, een en ander binnen twee maanden na de datum van dit vonnis,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 70.000,00 indien [gedaagde] niet binnen de gestelde termijn van twee maanden aan de veroordeling onder 5.1. heeft voldaan,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] de maandelijkse rente van de annuïteitenhypotheek met nummer [nummer] bij Rabobank te voldoen tot aan de datum waarop dit hypotheekrecht niet langer (mede) rust op de woning aan de [adres 1] te Zeewolde,
5.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2024.