In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een kort geding tussen een moeder en haar dochter over de eigendom van een hond. De moeder, eiseres, stelt dat zij de eigenaar is van de hond, die op 16 februari 2020 is aangeschaft. De koopovereenkomst staat op haar naam en zij heeft de koopsom voldaan. De dochter, gedaagde, heeft de hond sinds februari 2024 bij zich en stelt dat zij mede-eigenaar is of dat de hond aan haar is geschonken. De moeder heeft op 8 april 2024 verzocht om teruggave van de hond, maar de dochter heeft hier niet op gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft in deze zaak beoordeeld of de moeder een spoedeisend belang heeft bij de teruggave van de hond en of haar vorderingen in een eventuele bodemprocedure kans van slagen hebben. De rechter heeft vastgesteld dat de moeder de eigenaresse is van de hond, gezien de koopovereenkomst, de chipregistratie en het hondenpaspoort. Het verweer van de dochter dat zij mede-eigenaar is of dat de hond aan haar is geschonken, is verworpen. De rechter heeft geconcludeerd dat de dochter de hond moet teruggeven aan de moeder, met een dwangsom voor het geval zij hier niet aan voldoet. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.