ECLI:NL:RBGEL:2024:6465

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
AWB 23_656
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invorderingskosten en belastingrente bij aanslag inkomstenbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van de Belastingdienst beoordeeld. De ontvanger had aan belanghebbende invorderingskosten in rekening gebracht wegens niet-betaalde belastingrente van € 116. De rechtbank oordeelt dat het klachtenformulier van belanghebbende, dat kort na de uitspraak op bezwaar was ingediend, als een beroepschrift had moeten worden behandeld. Dit leidde tot een verlaging van de belastingrente tot € 78, waardoor de invorderingskosten op nul werden gesteld. De rechtbank kent ook een immateriële schadevergoeding toe van € 500 aan belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn, ondanks dat het financieel belang onder de € 1.000 ligt. De ontvanger had de aanmaningskosten van € 8 gehandhaafd, maar deze werden uiteindelijk ook tot nul verminderd. De rechtbank verzoekt de ontvanger en de inspecteur om belanghebbende duidelijkheid te geven over de terug te ontvangen bedragen en de samenstelling daarvan. De uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I. Knol, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/656

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van 13 september 2022.
De ontvanger heeft met dagtekening 14 december 2021 en 2 februari 2022 bij afzonderlijke beschikkingen € 8 aan aanmaningskosten en € 49 aan betekeningskosten dwangbevel (invorderingskosten) bij belanghebbende in rekening gebracht. Dit omdat zij de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) over 2018 niet geheel had betaald.
De ontvanger heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard en de aanmaningskosten en de betekeningskosten gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
De ontvanger heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep tegen de invorderingskosten op 1 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen belanghebbende en namens de ontvanger zijn verschenen [persoon A], [persoon B] en [persoon C].
De behandeling van de zaak is aangehouden in verband met het oordeel van de rechtbank dat het klachtenformulier van 3 maart 2021 moet worden gezien als een beroep tegen de uitspraak op bezwaar over de rentebeschikking. De rechtbank heeft in een brief van 14 augustus 2024 aan de inspecteur om een reactie gevraagd op dit beroep (dat als zaaknummer heeft gekregen 24/5294). Na ontvangst van de reactie van de inspecteur d.d. 26 augustus 2024 en de reactie daarop van de ontvanger van 27 augustus 2024 en van belanghebbende van 4 september 2024 heeft de rechtbank partijen op 6 september 2024 laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft zij een termijn tot 13 september 2024 gesteld waarbinnen partijen om een nadere zitting moesten vragen als zij dit wensten. Omdat partijen binnen die termijn niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank de onderzoeken in beide zaken gesloten en de zaken dus niet opnieuw behandeld op zitting.

Feiten

1. Op 15 november 2019 heeft belanghebbende naar aanleiding van haar aangifte IB/PVV voor 2018 een voorlopige teruggaaf gekregen, waarbij zij een bedrag van € 7.528 aan belastingteruggave heeft ontvangen van de Belastingdienst.
2. Op 22 oktober 2020 heeft de inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV 2018 opgelegd. Daarbij heeft hij vastgesteld dat belanghebbende inclusief belastingrente een bedrag van € 2.593 teveel had ontvangen bij de voorlopige teruggaaf van 15 november 2019. Dit bedrag diende zij dus terug te betalen. Gelijktijdig met het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur een bedrag van € 116 aan belastingrente in rekening gebracht. Deze rente is berekend over de periode 1 juli 2019 tot 3 december 2020.
3. Belanghebbende heeft op 27 november 2020 bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de in rekening gebrachte belastingrente, waarbij zij om een berekening heeft gevraagd.
4. Op 4 december 2020 is een betaling van € 2.477 (dit is het terug te betalen bedrag minus de belastingrente van € 116) afgeboekt op de aanslag IB/PVV 2018. Later heeft belanghebbende nog enkele kleine bedragen betaald.
5. Met dagtekening 11 februari 2021 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
6. Belanghebbende heeft op de uitspraak op bezwaar gereageerd door het op 3 maart 2021 invullen en toesturen van een klachtenformulier. Hierin heeft zij bij een mogelijke oplossing van de klacht opgenomen: “
Ik zie graag een berekening tegemoet met een redelijk rentebedrag dat ik moet betalen”.Onder de beschrijving van uw klacht heeft zij onder andere vermeld: “
Eind november heb ik bezwaar gemaakt tegen de opgelegde rente over de aanslag 2018 (…) Het antwoord van de belastingdienst op mijn bezwaar bevat enige misvattingen die ik niet heb gezegd (…) 2. Het gaat mij niet om het percentage van de rente. Dat is waar in het antwoord van de belastingdienst uitgebreid wordt ingegaan. Het gaat mij om de kort-door-de-bocht-berekening van 1 juli 2019. Hier is niet ingegaan door degene die het bezwaar heeft behandeld. Ik heb het bedrag immers pas zelf ontvangen half november 2019. De rente van 1 juli tm half nov 2019 zou ik dan van jullie moeten krijgen als jullie deze datum aanhouden (…) Mijn klacht is dus dat mijn bezwaar erg slecht gelezen is en het antwoordt niet volledig is en fouten bevat (…)”.
7. De klacht van 3 maart 2021 is op 16 april 2021 ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft in april 2021 de Ombudsman ingeschakeld, die pas na meerdere verzoeken in november 2021 een berekening van de belastingrente ontving.
8. Op 4 maart 2021 is een kennisgeving verstuurd dat het betalingsuitstel is vervallen.
9. Op 9 november 2021 heeft de ontvanger de invordering van het bedrag aan belastingrente gestart door het sturen van een herinnering aan belanghebbende. Nadat belanghebbende niet had gereageerd op deze herinnering, heeft de ontvanger op 14 december 2021 een aanmaning met € 8 aan aanmaningskosten en op 2 februari 2022 een dwangbevel met € 49 aan betekeningskosten aan belanghebbende verzonden.
10. Belanghebbende heeft een tweede klacht ingediend op 6 januari 2022, dit keer bij de Staatssecretaris van Financiën, welke klacht is doorgestuurd naar de Belastingdienst en daar is ontvangen op 12 januari 2022. Op 8 februari 2022 is aan belanghebbende meegedeeld dat die tweede klacht niet meer in behandeling wordt genomen, omdat de klacht al eerder is behandeld en omdat belanghebbende het geschil had kunnen voorleggen aan de belastingrechter.
11. Belanghebbende heeft op 8 maart 2022 bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte vervolgingskosten van totaal € 57.
11. De ontvanger heeft op 13 september 2022 het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, met als reden dat het bezwaar niet binnen de termijn van zes weken door belanghebbende is ingediend.

Beoordeling door de rechtbank

13. De rechtbank beoordeelt of de aanmaningskosten terecht aan belanghebbende in rekening zijn gebracht. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
14. De ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de dwangbevelkosten is niet meer in geschil, omdat de ontvanger heeft erkend dat dit bezwaar tijdig was; de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de aanmaningskosten is door het verloop van de zitting en de daarin gedane toezeggingen niet meer van belang. De ontvanger heeft in de beroepsprocedure in verband met de behandeling van de klachten van belanghebbende uit coulance de kosten van de betekening van het dwangbevel van € 49 tot nul verminderd, omdat deze kosten zijn ontstaan voordat op de tweede klacht was beslist. De aanmaningskosten van € 8 zijn gehandhaafd.
15. De rechtbank is van oordeel dat de aanmaningskosten moeten worden verminderd tot nul. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Invorderingskosten

16. Het door belanghebbende ingevulde klachtenformulier van 3 maart 2021, dat op 8 maart 2021 is ontvangen door de inspecteur, kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als een (tijdig) beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 11 februari 2021. Dit omdat belanghebbende hierin opnieuw heeft verzocht om een berekening van het rentebedrag en argumenten heeft gegeven waarom zij het niet eens is met de inhoud van de uitspraak op bezwaar en met name niet met de periode waarover rente is berekend. Op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht had de inspecteur dit beroepschrift, in de vorm van het ingevulde klachtenformulier, aan de rechtbank dienen door te sturen.
17. De rechtbank heeft de inspecteur bij brief van 14 augustus 2024 verzocht om op het beroep van belanghebbende over de belastingrentebeschikking te reageren. De inspecteur heeft op 26 augustus 2024 het beroep van belanghebbende voorzover dat ziet op de beschikking belastingrente gegrond verklaard en aangekondigd dat hij de berekende belastingrente zal verminderen.
18. Het bedrag van € 8 aan aanmaningskosten had de ontvanger gehandhaafd, omdat deze kosten voor de start van de tweede klachtenprocedure van belanghebbende zijn ontstaan en belanghebbende geen uitstel meer had. Ter zitting heeft de ontvanger de toezegging gedaan dat wanneer de inspecteur tot de conclusie komt dat de belastingrente te hoog is vastgesteld, hij de aanmaningskosten van € 8 tot nihil zal verminderen. Bij brief van 27 augustus 2024 heeft de ontvanger bevestigd dat, nu de inspecteur tot een gegrond beroep voor de belastingrente komt, de aanmaningskosten tot nihil worden verminderd. De rechtbank volgt deze toezegging en vermindert de kosten tot nul.

Vergoeding van immateriële schade

19. De rechtbank leest in de stellingen van belanghebbende over de lange duur van deze kwestie een verzoek om een schadevergoeding toe te kennen wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016 [1] en in het recente arrest van 14 juni 2024 [2] .
20. De ontvanger heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 8 maart 2022. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank is (afgerond) 6 maanden langer dan twee jaar. Dit is dus een overschrijding korter dan 12 maanden, waardoor de rechtbank in beginsel geen schadevergoeding hoeft toe te kennen, omdat het in deze zaak (inclusief de zaak over de belastingrentebeschikking) gaat om een financieel belang onder een bedrag van € 1.000. [3] De rechtbank ziet in dit geval gelet op de omstandigheden aanleiding om alleen een schadevergoeding van € 500 ten laste van de inspecteur toe te kennen in de zaak over de belastingrente, waarin de overschrijding van de redelijke termijn langer dan 12 maanden is. De reden hiervoor is de voor belanghebbende zeer frustrerende gang van zaken. Aan haar is geen berekening van de rente gegeven en haar is niet goed uitgelegd hoe de rente was berekend en waarom. Tijdens de klachtprocedure is dit niet opgelost en kennelijk is ook niet overwogen belanghebbende tegemoet te komen ondanks haar terechte bezwaar tegen de berekening van rente over een periode waarin zij het geld niet onder zich had. Bovendien is het klachtenformulier niet doorgestuurd als beroepschrift. Deze omstandigheden zijn met name toerekenbaar aan de inspecteur en in veel mindere mate aan de ontvanger. Bovendien is de redelijke termijn in de zaak tegen de ontvanger veel minder overschreden. In deze zaak volstaat de rechtbank daarom met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Uitleg over terug te ontvangen bedragen en verrekeningen
21. Belanghebbende heeft in haar brief van 4 september 2024 gereageerd op de berekening van de belastingrente. Zij heeft aangegeven dat de berekening in orde is, maar zij heeft vragen over het door haar op 3 september 2024 ontvangen bedrag van € 57. Gelet op de reeds afgeloste en ingehouden bedragen kan dit bedrag volgens belanghebbende niet juist zijn. De rechtbank is niet bevoegd om over verrekeningen te oordelen, maar merkt op dat het terugbetaalde bedrag van € 57 lijkt te bestaan uit de invorderingskosten (€ 8 voor aanmaningskosten + € 49 voor dwangbevel). De rechtbank verzoekt de inspecteur en de ontvanger om samen op korte termijn aan belanghebbende duidelijkheid te verschaffen over de uit te betalen en de verrekende bedragen.

Conclusie en gevolgen

22. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat de aanmaningskosten en betekeningskosten voor het dwangbevel tot nul verminderd worden. De rechtbank verzoekt de ontvanger en de inspecteur om belanghebbende duidelijkheid te geven welk bedrag zij precies terugkrijgt en hoe dit is samengesteld.
22. De rechtbank vindt aanleiding de ontvanger te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten bestaan op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht uit de door belanghebbende gemaakte reiskosten van € 29,74 (op basis van tweede klas openbaar vervoer). Deze kosten moeten door de ontvanger worden vergoed. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
22. Belanghebbende krijgt ook het door haar betaalde griffierecht terug.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanmaningskosten en betekeningskosten tot nul;
  • bepaalt dat de ontvanger een bedrag van € 29,74 aan vergoeding voor de proceskosten aan belanghebbende dient te voldoen;
  • bepaalt dat de ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 aan haar dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I. Knol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Hoge Raad, 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853, r.o. 3.4.3.