ECLI:NL:RBGEL:2024:6393

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
AWB - 23_3888
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de beslissing op bezwaar inzake de last onder dwangsom voor overtreding van het activiteitenbesluit milieubeheer

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van een vennootschap tegen de beslissing op bezwaar van 13 december 2022, waarin een eerder besluit tot oplegging van een last onder dwangsom van 4 april 2022 in stand is gelaten. De vennootschap, eigenaar van een agrarisch bedrijf, had bezwaar gemaakt tegen de constatering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe dat zij in strijd met het activiteitenbesluit handelde door andere categorieën rundvee te houden dan eerder gemeld. De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2024 behandeld, waarbij de vennootschap en de gemachtigden van het college aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft vastgesteld dat de vennootschap zoogkoeien houdt, wat niet was gemeld in de milieumelding. De rechtbank oordeelt dat de vennootschap in strijd heeft gehandeld met de artikelen 3.117 en 3.119 van het activiteitenbesluit, die regels stellen aan het houden van dieren in de nabijheid van geurgevoelige objecten. De rechtbank wijst erop dat de feitelijke activiteiten van de vennootschap bepalend zijn voor de beoordeling van de overtreding, ongeacht de registratie bij de Kamer van Koophandel.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing op bezwaar in stand blijft. De vennootschap krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, en is openbaar uitgesproken. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/3888

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , de vennootschap

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe, het college
(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[persoon A] en [persoon B]uit [plaats] , de derde-partij
(gemachtigde: [naam gemachtigde 3] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van 13 december 2022 (beslissing op bezwaar) waarin het besluit tot oplegging van de last onder dwangsom van 4 april 2022 in stand is gelaten.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2024 op zitting behandeld gelijktijdig met de beroepen in de zaaknummers: 22/5739 en 22/5785. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon C] en [persoon D] namens de vennootschap, de gemachtigden van het college, de derde-partij en de gemachtigde van de derde-partij.

Totstandkoming van het besluit

1. De vennootschap is eigenaresse van het agrarische bedrijf aan [locatie 1] in [plaats] (het bedrijf). De derde-partij is eigenaar van de naastgelegen woning en het bijbehorend perceel aan [locatie 2] in [plaats] .
1.1.
In het besluit van 4 april 2022 heeft het college de vennootschap gelast om de overtreding, bestaande uit houden van andere categorieën rundvee dan is beschreven in de eerder gedane milieumelding, het bedrijf, voor 13 juni 2022 te beëindigen en beëindigd te houden, onder oplegging van een dwangsom van € 6.000,- per week dat de last wordt overtreden met een maximum van € 30.000,-. [1]
1.2.
In de beslissing op bezwaar van 13 december 2022 heeft het college het besluit van 4 april 2022 in stand gelaten.
1.3.
Op 20 november 2023 heeft het college de vennootschap in kennis gesteld dat het voornemens is om € 30.000,- aan verbeurde dwangsommen te gaan invorderen.
1.4.
Het college heeft de rechtbank op 30 mei 2024 geïnformeerd dat de verbeurde dwangsommen (grotendeels) zijn betaald door de vennootschap.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beslissing op bezwaar. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep van de vennootschap ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is sprake van een overtreding?
4. De vennootschap voert aan dat het college ten onrechte heeft besloten dat sprake is van een overtreding. De vennootschap voert aan dat alleen melk- en fokvee wordt gehouden op het agrarische bedrijf. De vennootschap heeft ter onderbouwing hiervan gewezen op de registratie in de Kamer van Koophandel en delen van de administratie die wordt bijgehouden voor de [coöperatie] ([coöperatie]-administratie) overlegd. Uit een door haar overlegde vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor de wijziging van een melkveehouderij blijkt daarnaast dat de vennootschap melkkoeien mag houden. Verder haalt de vennootschap het artikel ‘Wat zijn melkkoeien’ aan, dat is gepubliceerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. [2] Tot slot verwijst de vennootschap naar de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) waarin het CBb heeft geoordeeld dat het vee van de vennootschap gekwalificeerd moet worden als melk- en kalfkoeien. [3]
4.1.
Het college stelt dat tijdens verschillende controles door een toezichthouder van het college is geconstateerd dat er zoogkoeien worden gehouden, terwijl dit niet is gemeld in de destijds gedane milieumelding. Door het toevoegen van zoogkoeien dan wel het omzetten van melkkoeien naar zoogkoeien, handelt de vennootschap volgens het college in strijd met de artikelen 3.117 en 3.119 van het activiteitenbesluit. Het dierenverblijf van de vennootschap is gelegen binnen 50 meter van omliggende, binnen de bebouwde kom gelegen geurgevoelige objecten. Daarnaast is door het toevoegen van zoogkoeien de diercategorie gewijzigd waarmee het aantal dieren per diercategorie is toegenomen. Daarom sprake van een niet toegestane wijziging van een dierenverblijf in de zin van artikel 3.117 en 3.119 Activiteitenbesluit.
4.2.
Op grond van artikel 3.117, eerste lid, onder a van het Activiteitenbesluit, vindt het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenverblijf met dieren zonder geuremissiefactor niet plaats, indien de afstand tussen enig binnen de inrichting gelegen dierenverblijf waar dieren zonder geuremissiefactor worden gehouden en een geurgevoelig object, na de oprichting, uitbreiding of wijziging minder dan 100 meter bedraagt, indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen. Op grond van artikel 3.117, tweede lid, van het Activiteitenbesluit, is het eerste lid niet van toepassing
als bij de oprichting, uitbreiding of wijziging van een dierenverblijf het aantal dieren per diercategorie zonder geuremissiefactor binnen de inrichting niet toeneemt en de afstand van het dierenverblijf tot een geurgevoelig object niet afneemt, indien die kleiner is dan de afstand, bedoeld in het eerste lid. Op grond van artikel 3.119, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit, is onverminderd artikel 3.117, het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenverblijf verboden, indien na de oprichting, uitbreiding of wijziging de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de dichtstbijzijnde buitenzijde van een geurgevoelig object minder dan 50 meter bedraagt, indien het geurgevoelig object binnen de bebouwde kom is gelegen. Artikel 3.119, tweede lid, onder c van het Activiteitenbesluit bepaalt dat het eerste lid niet van toepassing is, indien de afstand van de buitenzijde van het dierenverblijf tot de dichtstbijzijnde buitenzijde van een geurgevoelig object niet afneemt, en bij een dierenverblijf als bedoeld in artikel 3.117 het aantal dieren per diercategorie zonder geuremissiefactor niet toeneemt en de afstand tot een geurgevoelig object niet afneemt, indien die kleiner is dan de afstand, genoemd in artikel 3.117, eerste lid.
4.3.
Volgens artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit wordt onder het begrip diercategorie een diercategorie verstaan als bedoeld in de regeling op grond van artikel 1 van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav). De regeling bedoeld in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit is de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav). In de Rav wordt - voor zover relevant - onderscheid gemaakt tussen de diercategorie ‘melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar’ (onderverdeeld in diercategorieën A 1.1 t/m A 1.40 en A 1.100) de diercategorie zoogkoeien ouder dan 2 jaar (A 2.100) en de diercategorie vrouwelijk jongvee tot 2 jaar (A 3.100).
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat het college heeft kunnen concluderen dat de vennootschap in strijd heeft gehandeld met de artikelen 3.117 en 3.119 van het Activiteitenbesluit. Volgens de door de vennootschap op 27 april 2011 gedane melding zouden 110 stuks melkkoeien (diercategorie A 1.100: melk- en kalfkoeien ouder dan twee jaar) en 75 stuks melkvee (diercategorie A 3.100: vrouwelijk jongvee tot 2 jaar) worden gehouden. [4] Volgens de definitiebepaling uit artikel 1 Wav is kenmerkend voor melkvee (diercategorie A 1.100) en bijbehorend jongvee (A 3.100) dat dit overwegend wordt gehouden voor de melkproductie. Het college heeft op 17 november en op 15 december 2021 geconstateerd dat de bij de vennootschap aanwezige melkinstallatie niet in gebruik was. De vennootschap heeft daarnaast geen melkafrekeningen kunnen overleggen. De vennootschap heeft ook niet aangetoond dat sprake was van afname van de melk door derden en tijdens de zitting is namens de vennootschap erkend dat de melk wordt gebruikt om de kalveren te voeden. Voor de rechtbank is dan ook komen vast te staan dat de vennootschap niet langer koeien hield ten behoeve van melkproductie en daarom geen dieren meer werden gehouden in overeenstemming met de eerdere melding. Daarnaast heeft de toezichthouder tijdens de hiervoor genoemde controles vastgesteld dat sprake was van het houden van zoogkoeien. Dit strookt ook met de verklaring van de vennootschap dat de melk wordt gebruikt om kalveren te voeden. Aan het voorgaande doet niet af dat de vennootschap bij de Kamer van Koophandel anders is geregistreerd en door de vennootschap een deel van de [coöperatie]-administratie is overgelegd. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een overtreding gaat het om de feitelijke activiteiten, niet over de wijze waarop de activiteiten door de vennootschap zelf zijn geregistreerd. De [coöperatie]-administratie betreft een eigen en beïnvloedbare administratie, waarbij de rechtbank opmerkt dat op de aangeleverde [coöperatie]-administratie ook enkele koeien het levensdoel ‘t.b.v. Vlees’ hebben. Evenmin leidt de verwijzing naar de uitspraak van het CBb tot een ander oordeel. De uitspraak van het CBb had betrekkig op op de kwalificatie van de activiteiten in 2015. Daarnaast stond in die zaak de toekenning van fosfaatrechten centraal en was het oordeel gebaseerd op de definities van ‘melkvee’ [5] en de diercategorie ‘melk- en kalfkoeien’ [6] uit andere wet- en regelgeving dan hiervoor is genoemd. Volgens de Nota van Toelichting bij het Activiteitenbesluit wordt onder het uitbreiden van een dierenverblijf, mede het uitbreiden van het aantal dieren per diercategorie wordt verstaan. [7] Doordat de vennootschap dieren is gaan houden uit een andere categorie (A 2.100 in plaats van A 1.100 en A. 3.100) is het aantal dieren in die diercategorie uitgebreid. Doordat de dieren, zo is niet bestreden, worden gehouden binnen de in artikel 3.117 en artikel 3.119 Activiteitenbesluit genoemde afstanden, is het dierenverblijf in strijd met deze artikelen uitgebreid. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de beslissing op bezwaar in stand blijft. De vennootschap krijgt daarom het griffierecht niet terug. De vennootschap krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit betreft overtredingen van de artikelen 3.117, eerste lid en 3.119, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit).
2.Te raadplegen via:
3.Uitspraak van het College van het Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 22 september 2020, ECLI:NL:CBB:2020:642.
4.Dit betreft de melding die de vennootschap heeft ingediend op 27 april 2011 bij het college op grond van het Besluit landbouw milieubeheer die van rechtswege geldt als een melding op grond van het Activiteitenbesluit.
5.Zoals neergelegd in artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel kk, van de Meststoffenwet.
6.Zoals neergelegd in tabel I van bijlage D bij de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet.
7.