In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van een vennootschap tegen de beslissing op bezwaar van 13 december 2022, waarin een eerder besluit tot oplegging van een last onder dwangsom van 4 april 2022 in stand is gelaten. De vennootschap, eigenaar van een agrarisch bedrijf, had bezwaar gemaakt tegen de constatering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe dat zij in strijd met het activiteitenbesluit handelde door andere categorieën rundvee te houden dan eerder gemeld. De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2024 behandeld, waarbij de vennootschap en de gemachtigden van het college aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat het college terecht heeft vastgesteld dat de vennootschap zoogkoeien houdt, wat niet was gemeld in de milieumelding. De rechtbank oordeelt dat de vennootschap in strijd heeft gehandeld met de artikelen 3.117 en 3.119 van het activiteitenbesluit, die regels stellen aan het houden van dieren in de nabijheid van geurgevoelige objecten. De rechtbank wijst erop dat de feitelijke activiteiten van de vennootschap bepalend zijn voor de beoordeling van de overtreding, ongeacht de registratie bij de Kamer van Koophandel.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing op bezwaar in stand blijft. De vennootschap krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, en is openbaar uitgesproken. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.