ECLI:NL:RBGEL:2024:6372

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
AWB- 24_4310 en 24_3498
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J.M. Emaus Visschers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening en beroep tegen last onder dwangsom voor dempen watergang en plaatsen funderingspalen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een last onder dwangsom behandeld. Eiseres, die een vrijstaande woning bouwt op een perceel te [plaats 2], heeft een last onder dwangsom opgelegd gekregen vanwege het dempen van een watergang en het plaatsen van funderingspalen in die watergang. De last is opgelegd door het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland op 20 december 2023, na constatering van overtredingen tijdens een controle op 5 december 2023. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze last en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.

De voorzieningenrechter heeft op 28 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigden. De voorzieningenrechter concludeert dat de last onder dwangsom rechtmatig is en dat het beroep ongegrond is. Eiseres betwist dat er sprake is van overtredingen, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat de demping van de watergang en het plaatsen van funderingspalen in strijd zijn met de Waterwet en de Keur Waterschap Rivierenland 2014. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af en verklaart het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 24/4310 (verzoek) en 24/3498 (beroep)

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigden: mr. R.H.J.J. de Hoon en mr. R.J. Boogers),
en

het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland

(gemachtigden: mr. J.W.W. van Ingen, mr. J.C. Uijlenbroek, [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2] ).
Als derde-partij nemen aan de zaak deel:
[persoon A] en [persoon B]uit [plaats 2] (derde-partij).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres tegen de aan haar opgelegde last onder dwangsom in verband met het dempen van een watergang en het in die gedempte watergang plaatsen van funderingspalen. [1] Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, beslist zij ook op het beroep van eiseres daartegen. [2]
1.1.
Het college heeft de last onder dwangsom bij besluit van 20 december 2023 opgelegd. Met het bestreden besluit van 29 april 2024 op het bezwaar van eiseres heeft het college de last onder dwangsom in stand gelaten.
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 augustus 2024 op zitting behandeld. Namens eiseres hebben [persoon C] en de gemachtigden deelgenomen aan de zitting. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Ook de derde-partij is verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres realiseert aan [locatie] te [plaats 2] (hierna: het perceel) een vrijstaande woning. Op 5 december 2023 heeft een toezichthouder van Waterschap Rivierenland een controle verricht op het perceel op de plek waar door eiseres de woning wordt gebouwd. Op deze plek bevindt zich de B-watergang met nummer [nummer] . Tijdens de controle heeft de toezichthouder geconstateerd dat deze watergang gedeeltelijk was gedempt met grond. De toezichthouder heeft deze demping afgepast en zag dat het ging om een demping van circa 17 meter. Ook heeft de toezichthouder vastgesteld dat er een nieuwe watergang gegraven was en dat deze op het watersysteem was aangesloten.
3. Op dezelfde dag (5 december 2023) heeft het college eiseres per e-mail laten weten dat het dempen van de watergang een tweetal overtredingen oplevert en dat het college voornemens is om hier handhavend tegen op te treden door het opleggen van een last onder dwangsom. Nadien heeft het college ook geconstateerd dat er in deze gedempte watergang funderingspalen zijn geplaatst. Bij besluit van 20 december 2023 heeft het college de last opgelegd, die inhoudt dat eiseres de grond en funderingspalen uit bovengenoemde B-watergang (zie onder 2) dient te verwijderen en verwijderd dient te houden en dat zij de watergang weer in oorspronkelijke staat moet herstellen. Dit op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per week dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 30.000,-.
4. Eiseres heeft tegen deze last onder dwangsom bezwaar gemaakt en heeft (hangende bezwaar) een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 20 februari 2024 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen tot direct na het moment dat een primair besluit is genomen op de aanvraag om een watervergunning. Verder heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de opgelegde last onder dwangsom (naar voorlopig oordeel) rechtmatig is.
5. Bij besluit van 29 april 2024 heeft het college het bezwaar van eiseres, onder navolging van het advies van de bezwaarschriftencommissie, ongegrond verklaard. Tegen dat besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Daarnaast heeft zij de voorzieningenrechter (wederom) verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

6. De voorzieningenrechter beoordeelt de opgelegde last onder dwangsom. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
7. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is sprake van een spoedeisend belang?
8. Eiseres stelt - kort samengevat - dat met de door de voorzieningenrechter op
20 februari 2024 getroffen voorlopige voorziening feitelijk wordt bedoeld dat inhoudelijk op een aanvraag voor een watervergunning ter legalisatie is beslist. Nu er nog een aanvraag loopt, is de begunstigingstermijn volgens eiseres nog niet verstreken. Eiseres wil daarvan een bevestiging door de voorzieningenrechter. Mocht de begunstigingstermijn al verstreken zijn, dan verzoekt eiseres om een nieuwe voorlopige voorziening te treffen, omdat nog steeds sprake is van een spoedeisend belang.
8.1.
De voorzieningenrechter heeft in haar uitspraak van 20 februari 2024, voor zover hier van belang, het volgende geoordeeld:
“De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst tot direct na het moment dat er een primair besluit is genomen op de aanvraag voor de watervergunning.”
8.2.
Ten tijde van de zitting bij de voorzieningenrechter had eiseres de tweede aanvraag voor een vergunning ingediend. De voorzieningenrechter heeft de last onder dwangsom (zoals het college terecht stelt) beoogd te schorsen tot het moment dat het college een beslissing zou nemen op de tweede aanvraag. De voorzieningenrechter heeft daarbij niet geoordeeld dat het om een inhoudelijke beslissing zou moeten gaan.
8.3.
Het college heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld vóórdat de voorzieningenrechter op 20 februari 2024 uitspraak deed. Als gevolg daarvan heeft de uitspraak van 20 februari 2024 nooit tot een schorsing van de last onder dwangsom geleid. Dat betekent ook dat de begunstigingstermijn reeds verstreken is. Het college heeft toegezegd voorlopig (totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan) niet te zullen controleren en het college is dus nog niet tot invordering van de dwangsommen overgegaan. Onder die omstandigheden is het spoedeisend belang naar het oordeel van de voorzieningenrechter gegeven. Het spoedeisend belang wordt overigens ook niet betwist door het college.
Is sprake van een overtreding?
9. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de overtredingen onvoldoende zijn aangetoond. In de last onder dwangsom is geconstateerd dat in de B-watergang funderingspalen zijn geplaatst. Eiseres betwist dat in de B-watergang funderingspalen zijn geplaatst en het college heeft daar geen bewijs van aangeleverd. De funderingspalen zijn feitelijk in de beschermingszone geplaatst, aldus eiseres.
9.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat eiseres volgens het college twee wettelijke voorschriften heeft overtreden: artikel 6:2, eerste lid, van de Waterwet en artikel 3.2, eerste lid, van de Keur Waterschap Rivierenland 2014. Eiseres heeft niet betwist en daarmee is niet in geschil dat de B-watergang is gedempt met grond. Dat levert naar het oordeel van de voorzieningenrechter een overtreding op van artikel 6:2, eerste lid, van de Waterwet.
9.2.
Ook is tussen partijen niet in geschil dat eiseres funderingspalen heeft aangebracht. Partijen verschillen wel uitdrukkelijk van mening of die funderingspalen
inde B-watergang zijn aangebracht. Eiseres stelt dat de funderingspalen in beschermingszone zijn aangebracht en dat de beschermingszone geen onderdeel uitmaakt van de B-watergang. Het college gaat er ook van uit dat de funderingspalen in de beschermingszone zijn geplaatst, maar anders dan eiseres meent het college dat de beschermingszone onderdeel uitmaakt van de B-watergang.
9.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat partijen uitsluitend van mening verschillen over of de beschermingszone onderdeel uitmaakt van de B-watergang. Voor de vraag of artikel 3.2, eerste lid, van de Keur Waterschap Rivierenland wordt overtreden, is dit echter niet relevant. Artikel 3.2, eerste lid, van de Keur Waterschap Rivierenland bepaalt namelijk dat het verboden is om zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. De verbodsbepaling heeft dus ook expliciet betrekking op de bijbehorende beschermingszones. Nu de funderingspalen in die beschermingszones zijn geplaatst, is sprake van een overtreding.
De beroepsgrond slaagt niet.
Beginselplicht tot handhaven
10. Nu naar het oordeel van de voorzieningenrechter vaststaat dat sprake is van een overtreding, is het college bevoegd om daar handhavend tegen op te treden. Op basis van vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zal het bevoegde bestuursorgaan, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, in de regel van zijn handhavende bevoegdheid gebruik moeten maken vanwege het algemeen belang dat is gediend met handhaving. [3] Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie van de overtreding bestaat. Daarnaast kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding met de daarmee te dienen belangen dat van handhaving afgezien moet worden.
Is sprake van concreet zicht op legalisatie?
11. Eiseres wijst erop dat zij er alles aan gedaan heeft om de gestelde overtredingen te legaliseren, maar dat de vergunningaanvragen steeds om wisselende en onbegrijpelijke redenen zijn geweigerd of buiten behandeling zijn gelaten. Op 17 mei 2024 heeft eiseres een (derde) aanvraag voor een watervergunning ingediend. Hoewel deze vergunning is geweigerd, meent eiseres dat toch sprake is van concreet zicht op legalisatie. Het college heeft immers aangegeven dat de gestelde overtredingen in principe te legaliseren zijn. Verder wijst eiseres erop dat de watervergunning op 19 juli 2024 ten onrechte is geweigerd, nu er sprake is van bijzondere omstandigheden en het college op grond van artikel 4:84 van de Awb had moeten afwijken van het beleid.
12. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het college de watervergunning ter legalisatie tweemaal heeft geweigerd en een aanvraag buiten behandeling heeft gelaten. Van concreet zicht op legalisatie is dan in beginsel geen sprake. Van concreet zicht op legalisatie kan desondanks toch sprake zijn als op voorhand moet worden geconcludeerd dat het door het college ingenomen standpunt rechtens onhoudbaar is en dat de vereiste bestuurlijke medewerking niet zal kunnen worden geweigerd. De voorzieningenrechter moet dan zonder nader onderzoek kunnen vaststellen dat de watervergunning ten onrechte is geweigerd en niet geweigerd had kunnen worden door het college.
12.1.
De voorzieningenrechter begrijpt de beroepsgrond van eiseres zo dat zij meent dat de derde aangevraagde watervergunning niet geweigerd had mogen worden, omdat het college ten onrechte niet heeft afgeweken van zijn beleid. In dat wat eiseres heeft aangevoerd is de voorzieningenrechter echter niet op voorhand overtuigd dat het besluit om de watervergunning te weigeren onrechtmatig is. Uit het besluit tot weigering van de watervergunning van 19 juli 2024 blijkt namelijk dat het college heeft beoordeeld of er dringende redenen zijn om van de beleidsregel af te wijken. Het voert in het kader van deze procedure te ver om te beoordelen of het college hier terecht geen aanleiding voor heeft gezien. Er is dus niet zonder nader onderzoek vast te stellen of de geweigerde watervergunning onrechtmatig is. Dat zal beoordeeld moeten worden in een (eventuele) procedure tegen dat besluit.
12.2.
De voorzieningenrechter komt dan ook tot de conclusie dat geen sprake is van concreet zicht op legalisatie. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de last onvoldoende concreet en duidelijk geformuleerd?
13. Eiseres stelt dat de last onvoldoende concreet en duidelijk is, waardoor sprake is van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Het is onduidelijk of eiseres met het verwijderen van de grond aan de last voldoet of dat het bijgebouw ook uit de watergang verwijderd moet worden. De last verschaft daar volgens eiseres geen duidelijkheid over.
13.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de last voldoende duidelijk is. Uit de last volgt dat de watergang in de oorspronkelijk staat hersteld moet worden en dat de funderingspalen verwijderd moeten worden. Er zit een kaartje bij het primaire besluit gevoegd met hoe de watergang eruit zag in de oorspronkelijke staat. Daarmee heeft het college voldoende duidelijk gemaakt wat van eiseres verwacht wordt om de overtreding te beëindigen.
13.2.
Anders dan eiseres meent, had het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de last geen duidelijkheid hoeven te verschaffen over het bijgebouw. De last ziet immers niet op het verwijderen van het bijgebouw, maar uitsluitend op het verwijderen van de grond en funderingspalen. Daar komt nog bij dat eiseres het bijgebouw is gaan bouwen toen de last onder dwangsom al was opgelegd, zodat het college hier ten tijde van het opleggen van de last onder dwangsom ook geen duidelijkheid over had kunnen verschaffen.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Omdat de voorzieningenrechter op het beroep heeft beslist, wijst zij het verzoek om een voorlopige voorziening af.
14.1.
Omdat het beroep ongegrond is, bestaat er geen aanleiding voor een vergoeding van het griffierecht of de proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus Visschers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Goldebeld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Dit is in strijd met artikel 3.2, eerste lid, van de Keur Waterschap Rivierenland 2014 en artikel 6:2, eerste lid, van de Waterwet.
2.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3.ABRvS 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1216.