ECLI:NL:RBGEL:2024:6182

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
24_536
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen WOZ-aanslag en de vraag naar de belanghebbende

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 september 2023. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak in [woonplaats 1] per 1 januari 2022 vastgesteld op € 225.000, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2023. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D.A.N. Bartels, maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat er geen machtiging op naam van de eigenaar van de woning was overgelegd.

De rechtbank behandelde de zaak op 30 augustus 2024, waarbij de heffingsambtenaar niet op de zitting verscheen. De gemachtigde stelde dat eiser de eigenaar van de woning is en dat de aanslag ten onrechte op naam van een ander was gesteld. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het bezwaarschrift de naam van de andere persoon noemde, de omstandigheden en de tijdige indiening van een machtiging op naam van eiser voldoende bewijs boden dat het bezwaar namens eiser was gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en droeg de heffingsambtenaar op om opnieuw uitspraak te doen met inachtneming van deze uitspraak. Eiser kreeg recht op een proceskostenvergoeding van € 1.750, en de heffingsambtenaar moest ook het griffierecht van € 50 vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/536

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats 1], eiser

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en

de heffingsambtenaar van het belastingcentrum Tribuut, de heffingsambtenaar.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 september 2023.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres] in [woonplaats 1] per 1 januari 2022 vastgesteld op € 225.000. Met deze waardevaststelling is ook de aanslag in de onroerendezaakbelasting van de gemeente [woonplaats 1] voor het jaar 2023 opgelegd (aanslagnummer [aanslagnummer]).
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde deelgenomen. Namens de heffingsambtenaar is, met kennisgeving vooraf, niemand verschenen.

Feiten

1. Met dagtekening 24 februari 2023 heeft de heffingsambtenaar de WOZ-beschikking en de aanslag onroerendezaakbelasting bekendgemaakt. Deze beschikking en aanslag staan op naam van [naam] in [woonplaats 2].
2. De gemachtigde heeft bezwaar gemaakt bij brief van 22 februari 2023. Hierin is voor zover van belang de volgende tekst opgenomen:
“Hierdoor wordt namens opdrachtgever c.q. belanghebbende de iure tijdig bezwaar (desnoods aanvullend) aangetekend tegen het in kopie bijgevoegde (aanslag-/beschikkings)biljet met het nummer [aanslagnummer] ten name van [naam].”
3. Bij het bezwaarschrift bevond zich geen machtiging. Bij brief van 11 maart 2023 heeft de heffingsambtenaar verzocht deze alsnog binnen twee weken in te dienen. Met dagtekening 24 maart 2023 heeft de gemachtigde een machtiging overgelegd van eiser.
4. De heffingsambtenaar heeft vervolgens om een machtiging op naam van [naam] gevraagd. Deze heeft de gemachtigde niet verstrekt, wat de grond is voor de niet-ontvankelijkverklaring.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat eiser en niet [naam] eigenaar is van de onroerende zaak en dat de aanslag en beschikking dus een onjuiste naam vermelden. Eiser is zijn opdrachtgever en daarom heeft hij een machtiging op naam van eiser ingediend en niet op naam van [naam] (die overigens wel ook cliënt van de gemachtigde is).
7. De rechtbank dient vast te stellen namens wie bezwaar is gemaakt. In het bezwaarschrift is weliswaar de naam [naam] genoemd, en niet de naam van eiser, maar naar de letterlijke bewoordingen vermeldt het bezwaarschrift niet de naam van de opdrachtgever. De naam [naam] wordt slechts genoemd in verband met de tenaamstelling van de aanslag, wat feitelijk juist is. Bij de beoordeling namens wie bezwaar is gemaakt, dienen alle omstandigheden te worden betrokken. Een na afloop van de bezwaartermijn afgelegde verklaring kan echter niet bewerkstelligen dat bezwaar is gemaakt door of namens een ander dan degene door of namens wie het bezwaarschrift is ingediend [1] . De combinatie van het feit dat het beroepschrift zelf enige ruimte laat over de vraag namens wie bezwaar is gemaakt met het feit dat nog binnen de bezwaartermijn een machtiging is overgelegd van eiser maakt dat in dit geval voldoende duidelijk is dat namens eiser bezwaar is gemaakt.
8. Omdat de heffingsambtenaar niet op de zitting is verschenen, is de stelling van de gemachtigde dat eiser eigenaar is van de woning niet bestreden. Daarmee zou eiser (derde)belanghebbende kunnen zijn bij zijn bezwaar tegen de WOZ-beschikking. De heffingsambtenaar heeft dit niet onderzocht. Als gevolg hiervan kan niet worden vastgesteld dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en in elk geval is dat niet op juiste gronden gebeurd. Dat brengt mee dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal de heffingsambtenaar opdragen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van deze uitspraak.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar wordt vernietigd en de heffingsambtenaar opnieuw moet beslissen. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten in beroep. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht berekend op € 1.750 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 875). Omdat het primaire besluit niet is vernietigd, heeft eiser op dit moment geen recht op een vergoeding van de kosten van het bezwaar.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • draagt de heffingsambtenaar op opnieuw uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 1.750 aan proceskosten aan eiser;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan eiser moet vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in aanwezigheid van H. van Huigenbos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
de griffier is buiten staat deze uitspraak
te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1234.