In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 september 2023. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak in [woonplaats 1] per 1 januari 2022 vastgesteld op € 225.000, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2023. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D.A.N. Bartels, maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat er geen machtiging op naam van de eigenaar van de woning was overgelegd.
De rechtbank behandelde de zaak op 30 augustus 2024, waarbij de heffingsambtenaar niet op de zitting verscheen. De gemachtigde stelde dat eiser de eigenaar van de woning is en dat de aanslag ten onrechte op naam van een ander was gesteld. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het bezwaarschrift de naam van de andere persoon noemde, de omstandigheden en de tijdige indiening van een machtiging op naam van eiser voldoende bewijs boden dat het bezwaar namens eiser was gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en droeg de heffingsambtenaar op om opnieuw uitspraak te doen met inachtneming van deze uitspraak. Eiser kreeg recht op een proceskostenvergoeding van € 1.750, en de heffingsambtenaar moest ook het griffierecht van € 50 vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.