ECLI:NL:RBGEL:2024:5981

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
c/05/430061
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 14 augustus 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Gelderland in Zutphen een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4]. De kinderrechter oordeelde dat de verlenging noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen, die sinds februari 2024 in een gezinshuis verblijven. De ouders hebben geen verweer gevoerd tegen de verlenging, maar hebben wel aangegeven dat zij in de toekomst samen willen blijven zorgen voor de kinderen. De kinderrechter constateert dat de kinderen zich goed ontwikkelen in het gezinshuis en dat de omgang met de ouders, hoewel beperkt, positief verloopt. De GI heeft verzocht om de machtiging te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, en de kinderrechter heeft dit verzoek toegewezen. De kinderrechter benadrukt het belang van monitoring door de GI en het bespreken van de gevolgen van de recente relatiebreuk van de ouders voor het contact met de kinderen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Zutphen
Zaaknummer: C/05/430061 / ZJ RK 24-3
Datum mondelinge uitspraak: 14 augustus 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Gelderland, regio Noord, gevestigd te Zutphen,
hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
[minderjarige 4], geboren op [geboortedatum 4] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 4] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen: de moeder,
en
[vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
bijgestaan door hun advocaat mr. S. Striekwold te Doetinchem.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de beschikking van 20 februari 2024;
- de brief van de GI met bijlagen van 23 juli 2024.
1.2.
In de beschikking van 20 februari 2024 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] verlengd tot 23 februari 2025. Daarnaast heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 23 augustus 2024. De kinderrechter heeft het overige deel van de beslissing over de machtiging uithuisplaatsing aangehouden.
1.3.
Op 14 augustus 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • de ouders, met hun advocaat;
  • twee vertegenwoordigers van de GI.
1.4.
Daarnaast was [naam 1] , ambulant begeleidster van Riwis, als toehoorder aanwezig bij de mondelinge behandeling.

2.Het verzoek

2.1.
De GI verzoekt het resterende deel van het verzoek toe te wijzen en aldus de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
2.2.
Ter onderbouwing van het verzoek brengt de GI naar voren dat de kinderen sinds februari 2024 bij [naam gezinshuis] in [plaats] verblijven. Sindsdien is sprake van relatieve rust en wordt er een groei in de ontwikkeling van de kinderen gezien. [minderjarige 1] aanvaard steeds meer hulp van volwassenen en kan op haar gedrag worden aangesproken. [minderjarige 3] maakt grote stappen op het gebied van ADL en kan steeds beter zelfstandig taken uitvoeren als aankleden, douchen en tandenpoetsen. [minderjarige 2] kan steeds beter weerstand bieden aan de druk van haar oudere zus [minderjarige 1] . [minderjarige 4] gaat steeds beter praten, zij is overdag zindelijk en haar gedrag is beter te corrigeren. Gelet op de grote reisafstand tussen het gezinshuis en de school van de kinderen is in overleg met de ouders ook besloten dat de kinderen na de zomervakantie zullen starten op een nieuwe school in de buurt van [plaats] . Sinds de verhuizing van de kinderen naar [plaats] is de omgang met de ouders tot een minimum beperkt en zien de kinderen de ouders één keer in de twee weken een uur op maandagmiddag, begeleid door GratefulCoaching. Het lukt de ouders steeds beter om fijne momenten te creëren tijdens deze omgangsmomenten en gezien wordt dat de omgang rustiger verloopt. De GI geeft echter aan dat er nog wel zorgen zijn op het moment dat de omgang (deels) onbegeleid is, omdat er dan opnieuw een groot beroep wordt gedaan op de loyaliteit van de kinderen richting de ouders.
2.3.
De GI heeft onderzoek gedaan naar het perspectief van de kinderen. Er is al veel hulpverlening betrokken geweest bij het gezin en er heeft ook een gezinsopname plaatsgevonden in [plaats] . Bij de gezinsopname in [plaats] is het hoogst haalbare bereikt wat betreft de beschikbaarheid en leerbaarheid van de ouders. Gezien de grote ontwikkelingstaken waar de kinderen voor staan, vindt de GI het van belang dat de kinderen weten dat zij niet bij hun ouders zullen opgroeien en hun perspectief bij het gezinshuis ligt. De GI verzoekt de rechtbank daarom te bepalen dat de doelen van de ondertoezichtstelling vanaf heden niet meer gericht zijn op een thuisplaatsing.

3.De standpunten

3.1.
De ouders hebben naar voren gebracht dat zij graag hadden gezien dat de kinderen thuis bij hen konden opgroeien, maar dat zij ook inzien dat dat op dit moment niet kan. Daarbij speelt een rol dat de ouders kort geleden hebben besloten een punt achter hun relatie te zetten. Zij willen in de toekomst graag samen ouders zijn voor de kinderen, maar zijn ook nog zoekende in hoe zij dit vorm willen geven. Gelet op de huidige situatie voeren de ouders geen verweer tegen de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden.
3.2.
De vader zal de komende periode op zoek gaan naar een andere woning. De ouders zouden graag willen dat zodra de vader een eigen woning heeft, de GI onderzoekt wat de mogelijkheden zijn om de kinderen, met inzet van hulpverlening, bij de vader te laten opgroeien. Zij zijn het er daarom ook niet mee eens dat het perspectief van de kinderen in de toekomst niet bij ouders, met name bij de vader, zou kunnen zijn.

4.De beoordeling

4.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). Nu er door de ouders geen verweer is gevoerd tegen het resterende deel van het verzoek tot uithuisplaatsing, zal de kinderrechter volstaan met een korte motivering.
4.2.
De kinderrechter constateert dat het goed gaat met de kinderen in het gezinshuis. De kinderen komen steeds meer toe aan hun eigen ontwikkeling en de omgang tussen de ouders en de kinderen verloopt beter. De kinderrechter is van mening dat het gezinshuis op dit moment de beste plek is voor de kinderen. De kinderrechter weegt hierbij ook mee dat de ouders onlangs hun relatie hebben beëindigd, waardoor de thuissituatie van de ouders de komende periode zal veranderen. Hoewel de omgangsmomenten tussen de ouders en de kinderen op dit moment goed verlopen, is de regeling zeer beperkt en bestaan er bij de GI nog zorgen over het onbegeleide contact tussen de ouders en de kinderen. Het is daarom belangrijk dat de GI betrokken blijft om de situatie te monitoren en het contact tussen de ouders en de kinderen (opnieuw) vorm te geven.
4.3.
Voor zover de GI heeft beoogd het stuk getiteld ‘Kernbeslissing’, met als onderwerp ‘perspectiefbepaling’ ter toetsing aan de kinderrechter voor te leggen stelt de kinderrechter, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad, bekend onder ECLI:NL:HR:2023:1148, vast dat de huidige wetgeving niet in een dergelijke rechtstreekse toetsing voorziet.
4.4.
Het stuk kan echter wel aan de orde komen, bijvoorbeeld ter onderbouwing van een aan de kinderrechter verzochte machtiging om een minderjarige uit huis te plaatsen. In het onderhavige geval is de kinderrechter van oordeel dat de informatie die uit de stukken, waaronder het stuk dat als ‘Kernbeslissing’ is aangeduid, naar voren komt een deugdelijke onderbouwing vormt voor het verzoek tot (verdere) uithuisplaatsing in het gezinshuis waar de kinderen sedert februari 2024 verblijven. Deze informatie kan de beslissing tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de resterende periode van de ondertoezichtstelling dragen.
4.5.
Met betrekking tot de vraag in hoeverre de doelen van de ondertoezichtstelling de komende tijd nog gericht zullen zijn op een thuisplaatsing en waaraan de komende tijd aandacht moet worden besteed overweegt de kinderrechter nog als volgt.
De kinderen verblijven nog vrij kort, sedert februari 2024, in het gezinshuis. Uit de informatie van de GI, zoals hiervoor vermeld onder 2.2., komt naar voren dat zij daar een positieve ontwikkeling doormaken. Voor de kinderen is het plezierig dat er een plek is gevonden waar zij alle vier terecht konden en dat zij daar hun draai kunnen vinden. Het is nu allereerst van belang de verdere ontwikkeling van de kinderen in het gezinshuis nauwlettend te blijven volgen en te bezien of, in aanvulling op de structuur, aandacht en stimulans die in het gezinshuis worden geboden, nog individuele hulpverlening aan of ondersteuning ten behoeve van de kinderen zou moeten worden ingezet.
4.6.
Met betrekking tot de recente beslissing van de ouders om uit elkaar te gaan acht de kinderrechter het van belang dat met de ouders wordt besproken welke gevolgen daaraan moeten worden verbonden voor het vormgeven van het gewenste contact met de kinderen. Denkbaar is dat ouders daarover nu ook andere verwachtingen zullen gaan hebben dan voorheen. Bovendien zijn de kinderen nog niet over het uit elkaar gaan van hun ouders geïnformeerd. Dat zal op enig moment ook moeten gebeuren en het is van belang dat de GI daarin met de ouders meedenkt over hoe dit het beste kan worden aangepakt.
4.7.
Het contact tussen de ouders en de kinderen is, zoals hiervoor al werd vermeld, door de GI in de afgelopen periode sterk teruggebracht, namelijk tot 1 uur per twee weken. Uit de overgelegde informatie blijkt dat die contactmomenten, hoewel dus veel schaarser dan voorheen, wel fijne momenten tussen de ouders en de kinderen opleveren, waarbij de aanwezigheid van begeleiding overigens zeker meerwaarde heeft. Naast het fysieke contact zijn er ook twee keer in de week korte belmomenten tussen de ouders en de kinderen. Gezien wordt dat met name de vader steeds beter in staat is om daarbij de boodschap te geven dat zij het fijn mogen hebben in het gezinshuis. Juist die opstelling van vader maakt het voor de kinderen gemakkelijker om zich, in de huidige setting, verder te ontwikkelen. De kinderrechter acht het van belang om te bekijken of het contact tussen de ouders en de kinderen weer kan worden uitgebreid zonder dat daarmee de kinderen worden belast met loyaliteitsproblemen die immers weer een rem op hun verdere ontwikkeling zouden kunnen zetten. De hierboven vermelde opstelling die met name vader laat zien is daarbij helpend.
4.8
Uit het advies van gezinskliniek [naam 2] in [plaats] dat zich bij de stukken bevindt leidt de kinderrechter af dat er mogelijkheden worden gezien om toe te werken naar een contactregeling waarbij een of twee kinderen tegelijk bij de ouders kunnen logeren. De kinderrechter vindt het voor de komende tijd belangrijk dat, in samenspraak met de ouders, wordt bekeken welke mogelijkheden er bestaan om daar naar toe te werken. Een goede samenwerking tussen de ouders en de gezinshuisouders zal daarbij zeker ondersteunend werken en ook daar zal de GI dus op moeten inzetten. In het zelfde advies leest de kinderrechter dat het daarbij ook erg zou helpen indien de ouders komen tot acceptatie van de situatie zoals die op dit moment is. De rechtbank acht het in dat verband van belang dat niet alleen wordt bekeken welke ondersteuning en hulpverlening ouders nodig hebben in verband met hun persoonlijke problematieken, maar ook dat ouders ondersteuning krijgen in de verwerking van het feit dat uitbreiding van het contact met de kinderen op dit moment het maximaal haalbare is. Grotere duidelijkheid over het verdere perspectief van de kinderen kan de kinderrechter op dit moment niet geven. Een oordeel daarover is aan de orde indien en zodra er verdere verzoeken aan de kinderrechter worden voorgelegd.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 23 februari 2025;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2024 door mr. E.G. de Jong, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. V.D. van der Kooij als griffier, en op schrift gesteld op 29 augustus 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.