ECLI:NL:RBGEL:2024:5980

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
C/05/438296 / HA ZA 24-358
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident provisionele vordering tot verwijdering van belemmeringen op buurweg met dwangsom

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is op 4 september 2024 een tussenuitspraak gedaan in een incident dat betrekking heeft op een provisionele vordering. De eisers, een groep bewoners, hebben de rechtbank verzocht om gedaagden te veroordelen tot het verwijderen van hekken die de toegang tot hun woningen belemmeren. De bewoners stellen dat deze hekken zijn geplaatst door gedaagden, die eigenaar zijn van een deel van de weg die toegang biedt tot hun woningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een geschil bestaat over de status van de weg, die door de bewoners als buurweg wordt beschouwd. In een eerder vonnis van 24 september 2014 is door de voorzieningenrechter al geoordeeld dat de weg als buurweg moet worden aangemerkt, wat betekent dat de bewoners recht hebben op toegang tot hun woningen via deze weg.

De rechtbank heeft in deze tussenuitspraak geoordeeld dat de bewoners voldoende processueel belang hebben bij hun vordering en dat de gevraagde voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft de gedaagden veroordeeld om binnen 24 uur na betekening van het vonnis de hekken te verwijderen en hen verboden nieuwe belemmeringen op te werpen totdat er in de hoofdzaak een definitieve beslissing is genomen. Tevens is er een dwangsom opgelegd aan gedaagde 4 voor het geval hij niet aan de veroordelingen voldoet. De rechtbank heeft de beslissing over de kosten van het incident aangehouden tot de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/438296 / HA ZA 24-358
Vonnis in incident van 4 september 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiseres 2],
3.
[eiser 3],
4.
[eiseres 4],
5.
[eiser 5],
6.
[eiser 6],
7.
[eiseres 7],
8.
[eiser 8],
9.
[eiseres 9],
10.
[eiseres 10],
allen wonende te [woonplaats] ,
eisers in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. W. Leistra te Arnhem,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. K.J.T. Boersma te Tiel,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. C.A.M.H. Vink te 's-Hertogenbosch,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. C.J.H. Delissen te Nijmegen.
Eisers zullen hierna gezamenlijk de bewoners worden genoemd. Gedaagden zullen hierna afzonderlijk [gedaagden 1 en 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening
  • de incidentele conclusies van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil

2.1.
De bewoners zijn de afzonderlijke eigenaren van verschillende percelen aan de [adres] . [adres] ligt tussen de [straatnaam] en de [straatnaam] te [woonplaats] .
2.2.
[gedaagden 1 en 2] woont aan de [straatnaam] [huisnr.] . [gedaagde 3] is eigenaar van het perceel aan de [straatnaam] [huisnr.] . Tussen die percelen loopt een verharde weg van de [straatnaam] naar [adres] (hierna: de weg). [gedaagden 1 en 2] en [gedaagde 3] zijn eigenaar van de weg, die ligt op de perceelnummers [perceelnummers] van [gedaagden 1 en 2] en op de perceelnummers [perceelnummers] van [gedaagde 3] .
2.3.
Op 30 juli 2014 hebben [gedaagden 1 en 2] en [gedaagde 3] door middel van een paaltje de toegang naar [adres] vanaf de [straatnaam] (de weg) afgesloten voor gemotoriseerd verkeer.
2.4.
Bij vonnis in kort geding van deze rechtbank van 24 september 2014 tussen de bewoners als eisers en [gedaagden 1 en 2] en [gedaagde 3] als gedaagden heeft de voorzieningenrechter [gedaagden 1 en 2] en [gedaagde 3] (a) geboden dat paaltje te verwijderen en (b) hen verboden (opnieuw) tot afsluiting van de toegang tot [adres] via de [straatnaam] voor gemotoriseerd verkeer over te gaan, een en ander onder veroordeling tot het betalen een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat zij daaraan niet voldoen, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt (het vonnis is gepubliceerd onder ECLI:NL:RBGEL:2014:6072). Tegen dat vonnis is geen hoger beroep ingesteld. Het paaltje is destijds door [gedaagden 1 en 2] en [gedaagde 3] verwijderd.
2.5.
Vanaf de [straatnaam] naar [adres] loopt ook een verharde weg. Bij notariële akte van 20 juni 2017 tussen de gemeente Buren en de bewoners is ten behoeve van percelen van de gemeente als heersend erf en ten laste van percelen van de bewoners als dienend erf een erfdienstbaarheid van weg voor noodsituaties gevestigd. Daarbij is onder meer bepaald dat deze weg uitsluitend zal mogen worden gebruikt als toegangsweg voor de gemeente en door haar aan te wijzen hulpdiensten om de percelen aan [adres] te kunnen bereiken bij noodsituaties.
2.6.
[gedaagde 4] heeft op 4 augustus 2022 de onroerende zalen aan de [straatnaam] [huisnr.] en [huisnr.] van [gedaagde 3] gekocht, waaronder de percelen [perceelnummers] (een gedeelte van de weg). Het perceel aan de [straatnaam] [huisnr.] en de percelen [perceelnummers] zijn nog niet aan [gedaagde 4] geleverd, maar hij heeft wel het gebruiksrecht daarvan van [gedaagde 3] verkregen.
2.7.
Vanaf 1 maart 2024 is tussen partijen gecorrespondeerd over het gebruik van de weg door de bewoners en derden.
2.8.
Bij proces-verbaal van constatering van 17 mei 2024 heeft de deurwaarder geconstateerd dat zowel aan de kant van de [straatnaam] als aan de kant van de [straatnaam] op de weg houten hekken zijn geplaatst met daarop gemonteerd waarschuwingsborden met de tekst ‘privé terrein’ en ‘verboden voor onbevoegden (…)’.
2.9.
De bewoners vorderen in het incident dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
gedaagden zal veroordelen tot verwijdering binnen 24 uur, of een in goede justitie te bepalen termijn, van de belemmeringen op de buurweg [adres] die de toegang tot [adres] via de [straatnaam] beperken voor gemotoriseerd verkeer, zijnde in ieder geval een tweetal poorten, de palen waaraan de poorten zijn bevestigd, overhangende beplanting en eventuele andere beperkingen, zodat de buurweg een breedte krijgt van ten minste de breedte van de huidige bestrating en vrije stoepranden aan weerszijden, zijnde minimaal 2,70 meter breed, althans een in goede justitie te bepalen minimale breedte;
gedaagden zal verbieden nieuwe belemmeringen op te werpen, gedurende het geding tot definitief door de rechtbank een beslissing wordt gegeven,
gedaagden zal veroordelen tot betaling van een dwangsom aan de bewoners ter hoogte van € 10.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de vorderingen onder 1 en 2 voldoen, tot een maximum van € 250.000,00,
gedaagden zal veroordelen in de kosten van het incident.
2.10.
De vorderingen in de hoofdzaak zijn nagenoeg gelijkluidend als die in het incident.
2.11.
De bewoners leggen aan hun vordering het volgende ten grondslag. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 24 september 2014 vastgesteld dat de weg een buurweg is in de zin van artikel 719 oud BW. Het recht van buurweg strekt tot gebruik daarvan door de buren, bezoekers, bezorgers en personeel. Door gedaagden wordt inbreuk gemaakt op het recht van buurweg, onder meer door de afsluiting daarvan. Daardoor kunnen de bewoners, bezorgers, bezoekers en ander bestemmingsverkeer de woningen van de bewoners niet meer bereiken. De situatie is onhoudbaar geworden. Van de bewoners kan niet worden verwacht dat zij steeds gebruik maken van de weg vanaf de [straatnaam] , omdat de dijkbeheerder tegen permanente ontsluiting is, de wegaansluiting onveilig is en de gevestigde erfdienstbaarheid dat verbiedt. Op 12 juni 2024 is een ambulance ernstig gehinderd door de poort op de weg. Ook de AED is door de poort voor de bewoners alleen met een omweg over de [straatnaam] te bereiken. De bewoners hebben daarom een spoedeisend belang bij hun incidentele vordering.
2.12.
Gedaagden voeren verweer tegen de vorderingen in het incident. Zij betwisten dat de bewoners een spoedeisend belang hebben bij hun incidentele vordering. De bewoners kunnen hun percelen bereiken vanaf de [straatnaam] en zij doen dat ook, in ieder geval de afgelopen maanden. Gedaagden betwisten dat de weg een buurweg is. Voor zover de weg al een buurweg is, ziet die buurweg niet op gemotoriseerd verkeer. De weg is niet geschikt voor gemotoriseerd verkeer en zeker niet voor grotere/zwaardere voertuigen. De doorgang is geen 2,70 meter breed. Op het smalste punt is de doorgang circa 2,30 meter breed. Sinds het vonnis in kort geding van 2014 is er een wijziging van de situatie. Tot 2017 bestond de doorgang van de [straatnaam] naar [adres] uit een ‘olifantenpad’ voor voetgangers en fietsers, maar sinds 2017 is door de gemeente een weg aangelegd die breder en beter toegankelijk is voor gemotoriseerd verkeer dan de weg vanaf de [straatnaam] .
[gedaagden 1 en 2] voert voorts aan dat hij de weg niet belemmert omdat hij de poort niet heeft geplaatst. Dit is door [gedaagde 4] gedaan en hij heeft [gedaagde 4] hierop ook aangesproken. Hij stelt tevens dat hij zijn kant van de weg vrij van overhangende beplanting houdt.
[gedaagde 3] voert verder aan dat hij al in 2019 is verhuisd en al geruime tijd niet meer woont aan de [straatnaam] [huisnr.] . Hij betwist dat hij heeft bijgedragen aan het plaatsen van de belemmering. Dat heeft [gedaagde 4] gedaan. Hij stelt dat hij niets van doen heeft met het onderhavige geschil.
[gedaagde 4] voert aan dat hij rechthebbende en toekomstig eigenaar is van de weg. In november 2023 heeft hij de gemeente verzocht een verkeersbesluit te nemen om ervoor te zorgen dat het verkeer de weg niet meer gebruikt om [adres] te bereiken. De gemeente heeft zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaard. [gedaagde 4] meent dat hij geen enkele verplichting meer heeft om de bewoners toegang te verschaffen tot zijn perceel en dat hij daarom gerechtigd was de weg af te sluiten, toen in overleg met de bewoners geen oplossing mogelijk bleek. Toewijzing van de voorlopige voorziening is nadelig voor [gedaagde 4] . Hij moet dan kosten maken om de poorten te verwijderen, toestaan dat er inbreuk wordt gemaakt op zijn eigendomsrecht en hij loopt het risico aanvullende schade te lijden.
2.13.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
De bewoners hebben voldoende processueel belang bij de incidentele vordering. De gevraagde voorlopige voorziening hangt samen met de hoofdvordering en is gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven. Beoordeeld moet worden of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde ordemaatregelen rechtvaardigt.
3.2.
De rechtbank zal de incidentele vordering als na te melden gedeeltelijk toewijzen. Daarbij heeft zij het volgende in aanmerking genomen.
3.3.
In het vonnis van 24 september 2014 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat uit de in die procedure overgelegde verklaringen kan worden afgeleid dat het gedeelte van [adres] dat over de percelen van [gedaagden 1 en 2] en [gedaagde 3] c.s. loopt stilzwijgend is bestemd voor gemeenschappelijk gebruik en dat in dat licht aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat [adres] in ieder geval vanaf 1982 bestemd is geweest voor gemotoriseerd verkeer en tot gemeenschappelijk gebruik diende voor de bewoners van [adres] en dat aldus sprake is van een buurweg. Kort na dat vonnis hebben [gedaagden 1 en 2] en [gedaagde 3] het paaltje verwijderd en hadden de bewoners en het bestemmingsverkeer kennelijk jarenlang weer vrije toegang tot [adres] vanaf de [straatnaam] tot in ieder geval begin 2024. Niet gebleken is dat [gedaagden 1 en 2] en [gedaagde 3] tot die tijd daartegen bezwaar hebben gemaakt of actie hebben ondernomen om te voorkomen dat het bestemmingsverkeer de weg zou gebruiken, ook niet nadat in 2017 een toegang vanaf de [straatnaam] is gerealiseerd. Zij hebben zich toen kennelijk neergelegd bij de bestaande situatie dat de weg als buurweg werd gebruikt. Pas toen [gedaagde 4] als toekomstig eigenaar van (een gedeelte van) de weg in beeld kwam is de discussie in 2024 tussen partijen (en met de gemeente) weer opgelaaid. Uiteindelijk heeft [gedaagde 4] in mei 2024 kennelijk zonder overleg met [gedaagden 1 en 2] en [gedaagde 3] de hekken op de weg geplaatst, waardoor de toegang van en naar [adres] via de [straatnaam] voor alle verkeer wordt belemmerd.
3.4.
De rechtbank is voorshands van oordeel dat [gedaagde 4] daartoe niet gerechtigd was. [gedaagde 4] is (nog) geen eigenaar van de weg. Een gedeelte van de weg behoort immers in eigendom toe aan [gedaagden 1 en 2] en ten aanzien van het andere gedeelte heeft [gedaagde 4] slechts het gebruiksrecht. Verder lijkt het erop dat [gedaagde 4] met het plaatsen van de hekken de zaak op de spits heeft willen drijven om de gemeente te bewegen een door hem gewenst verkeersbesluit te nemen, zodat niet de weg vanaf de [straatnaam] maar de toegangsweg vanaf de [straatnaam] zal worden gebruikt om [adres] te bereiken. Niet gesteld of gebleken is dat hij daarbij een zodanig (spoedeisend) belang heeft, dat hij een door hemzelf al dan niet samen met [gedaagden 1 en 2] en [gedaagde 3] aanhangig te maken bodemprocedure niet zou kunnen afwachten. [gedaagde 4] heeft daarmee in wezen voor eigen rechter gespeeld. Weliswaar heeft de voorzieningenrechter in het vonnis van 24 september 2014, anders dan de bewoners betogen, niet vastgesteld dat de weg een buurweg is en heeft de voorzieningenrechter destijds slechts een voorlopig oordeel gegeven, maar nu alle partijen bij dat kort geding zich jarenlang aan dat voorlopig oordeel hebben gehouden, had het op de weg van de meest gerede partij gelegen een oordeel van de bodemrechter te vragen over de vraag of de weg al dan niet een buurweg is.
3.5.
In de hoofdzaak ligt die vraag nu voor. De rechtbank merkt op dat zij met de beslissing in het incident uitdrukkelijk nog geen beslissing heeft genomen over de vraag of de weg al dan niet een buurweg is. Totdat in de hoofdzaak daarover een beslissing is genomen, geldt de beslissing van de voorzieningenrechter van 24 september 2014 en hebben partijen zich daaraan te houden. Dat geldt ook voor [gedaagde 4] . Weliswaar was hij geen partij bij dat kort geding, maar hij is tot op heden ook (nog) geen eigenaar van de weg. Hij had de toegang tot de weg dus niet mogen belemmeren en had de status quo moeten respecteren totdat er in een bodemprocedure duidelijkheid is verkregen over de status van de weg.
3.6.
De rechtbank is van oordeel dat een belangenafweging uitvalt in het voordeel van de bewoners. Zij hebben voldoende belang bij handhaving van de status quo, zoals die vanaf 2014 tot mei 2024 was. De belangen van [gedaagde 4] moeten daarvoor wijken. Er wordt immers geen inbreuk gepleegd op zijn eigendomsrecht, aangezien hij geen eigenaar is. Dat hij mogelijk aanvullende schade lijdt, is niet onderbouwd en ook niet gebleken. Dat hij kosten moet maken voor de verwijdering van de hekken, is inherent aan zijn keuze om het recht in eigen hand te nemen. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat die kosten zodanig hoog zijn, dat dat niet van hem kan worden gevergd. [gedaagden 1 en 2] en [gedaagde 3] hebben geen belangen bij het behoud van de hekken gesteld.
3.7.
De rechtbank zal gedaagden daarom veroordelen de hekken (de poorten en de palen waaraan deze zijn bevestigd) te verwijderen. [gedaagde 4] is daarvoor de eerst aangewezen partij, aangezien hij deze heeft geplaatst. Dat deze door [gedaagde 4] zijn geplaatst en niet door [gedaagden 1 en 2] en [gedaagde 3] , betekent echter niet dat de vordering jegens hen niet zal worden toegewezen. [gedaagden 1 en 2] en [gedaagde 3] zijn immers eigenaar van de weg en kunnen de op hun eigendom geplaatste materialen, indien [gedaagde 4] daartoe niet overgaat, (laten) verwijderen.
3.8.
Niet gebleken is dat aan de kant van de weg van [gedaagden 1 en 2] sprake is van (te ver) overhangende beplanting. Dat volgt niet uit het proces-verbaal van de deurwaarder van 17 mei 2024 en is ook niet zichtbaar op de door de bewoners overgelegde foto’s. Uit de foto’s bij voormeld proces-verbaal van de deurwaarder blijkt dat aan de kant van de weg van [gedaagde 3] wel sprake is van overhangende beplanting. De deurwaarder heeft geconstateerd dat aan die zijde een struik staat bij het eerste hek, zodat de doorgang op dat punt 1,73 meter breed is, en dat ook verderop de weg begroeiing van planten de weg te smal maken om daarover met een personenauto te rijden. [gedaagde 4] en [gedaagde 3] zullen daarom worden veroordeeld de overhangende beplanting aan de kant van de weg nabij de erfgrens tussen de percelen 3118 ( [straatnaam] [huisnr.] ) en [perceelnummers] zodanig te verwijderen dat deze niet uitsteekt over de verharde weg. Dat [gedaagde 3] tot 2019 de begroeiing van planten aan zijn kant van de weg bijhield, maakt dat niet anders. Zoals hiervoor is overwogen blijft hij als eigenaar van zijn deel van de weg verantwoordelijk dat de doorgang daarvan niet wordt belemmerd.
3.9.
Niet is komen vast te staan dat de weg overal minimaal 2,70 meter breed is, zoals de bewoners stellen en gedaagden betwisten. Kennelijk hebben de bewoners de opsluitbanden aan weerszijden van de weg meegerekend bij het meten van de breedte van de weg. Uit de door de bewoners overgelegde foto’s blijkt dat deze opsluitbanden reeds in 2014 bestonden. De rechtbank leidt daaruit af dat die opsluitbanden vanaf 2014 geen belemmering waren voor de doorgang. In zoverre zal de vordering worden afgewezen.
3.10.
De rechtbank ziet vooralsnog geen reden om te bepalen dat de toegang van de weg voor gemotoriseerd verkeer wordt beperkt tot normale personenauto’s en daaraan een voorwaarde te stellen dat alleen stapvoets wordt gereden, zoals [gedaagden 1 en 2] verzoekt. [gedaagden 1 en 2] heeft dat verzoek onvoldoende onderbouwd.
3.11.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal ook de vordering onder 2 worden toegewezen.
3.12.
Ten aanzien van de gevorderde dwangsommen is van belang dat [gedaagden 1 en 2] en [gedaagde 3] in het vonnis van de voorzieningenrechter van 24 september 2014 reeds zijn veroordeeld tot betaling van een dwangsom, indien zij opnieuw tot afsluiting van de toegang tot [adres] via de [straatnaam] voor gemotoriseerd verkeer overgaan. Deze veroordeling geldt nog steeds. De rechtbank ziet geen reden om hen opnieuw een dwangsom of een hogere dwangsom op te leggen. [gedaagde 4] was echter geen partij bij dat kort geding. De rechtbank zal [gedaagde 4] daarom veroordelen tot betaling van een dwangsom indien hij niet aan de veroordelingen in dit vonnis in het incident voldoet. Tegen de hoogte daarvan heeft hij geen verweer gevoerd. Het maximum van de dwangsom zal worden beperkt als hierna vermeld.
3.13.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
veroordeelt gedaagden om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis in het incident de belemmeringen op de weg (die vanaf de [straatnaam] toegang geeft tot [adres] ) die de toegang voor gemotoriseerd verkeer beperken, bestaande uit een tweetal poorten en de palen waaraan de poorten zijn bevestigd, te verwijderen,
4.2.
veroordeelt [gedaagde 3] en [gedaagde 4] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis in het incident de overhangende beplanting aan hun kant van de weg te verwijderen, zodat deze niet over het verharde gedeelte van de weg hangt en zodat de gehele weg de minimale breedte houdt gelijk aan de afstand tussen de daar aanwezige opsluitbanden,
4.3.
verbiedt gedaagden nieuwe belemmeringen op te werpen die de toegang van de weg voor gemotoriseerd verkeer beperken, tot in de hoofdzaak door de rechtbank een eindbeslissing is gegeven,
4.4.
veroordeelt [gedaagde 4] om aan de bewoners een dwangsom te betalen van € 10.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de onder 4.1. tot en met 4.3. uitgesproken veroordelingen voldoet, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
4.5.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak
4.8.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
16 oktober 2024voor conclusie van antwoord door ieder van gedaagden.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2024.