ECLI:NL:RBGEL:2024:5722

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
10883672 CV EXPL 24-182
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot toegang perceel en beëindiging pachtovereenkomst

In deze zaak vorderden de eisers, bestaande uit meerdere partijen, toegang tot een perceel en de aanleg van een dam, terwijl de gedaagden, waaronder een pachter, de beëindiging van een pachtovereenkomst eisten. De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan. De eisers exploiteren een agrarisch bedrijf en hebben percelen in eigendom, terwijl de gedaagden een melkveehouderijbedrijf hebben en een perceel pachten. De rechtbank oordeelde dat de eisers geen recht hadden op de gevraagde toegang en dat de vorderingen van de gedaagden tot beëindiging van de pachtovereenkomst niet konden worden toegewezen. De rechtbank verklaarde de eisers niet-ontvankelijk in hun vorderingen en wees de vorderingen van de gedaagden af. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagden, die in het ongelijk werden gesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een goede onderbouwing van vorderingen in pachtzaken en de rechten van pachters en verpachters.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Pachtkamer
Zaaknummer: 10883672 \ CV EXPL 24-182
Vonnis van 7 augustus 2024
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
te [woonplaats] ,
3.
[eiseres sub 3],
te [woonplaats] ,
4.
[eiser sub 4],
te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
eiser sub 2. als verwerende partij in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] , en voor zover nodig afzonderlijk:
[eiseres sub 1] , [eiser sub 2] , [eiseres sub 3] en [eiser sub 4] ,
gemachtigde: mr. P. Stehouwer,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
te [woonplaats] ,
4.
[gedaagde sub 4],
te [woonplaats] ,
5.
[gedaagde sub 5],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
gedaagde sub 3. als eisende partij in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden] , en voor zover nodig afzonderlijk:
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] ,
gemachtigde: mr. B. Nijman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 februari 2024
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de brief d.d. 27 maart 2024 van mr. Nijman, houdende producties 3 t/m 6
- de mondelinge behandeling van 9 april 2024, waarbij door mr. Nijman gebruik is gemaakt van pleitaantekeningen en waarvan voor het overige door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de mededeling van [eisers] dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt en verzoeken vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] exploiteert een agrarisch bedrijf, bestaande uit akkerbouw en jongvee opfok. [eisers] heeft de naast elkaar gelegen percelen kadastraal bekend [gemeente en sectie] , nummers [perceel 1] en [perceel 2] in eigendom.
[gedaagde sub 2] heeft een melkveehouderijbedrijf. Hij pacht perceel kadastraal bekend [gemeente en sectie] , nummer [perceel 3] van [gedaagden sub 4 en 5] .
[eiser sub 2] pacht de percelen kadastraal bekend [gemeente en sectie] , nummers [perceel 4] en [perceel 5] via reguliere pacht van [gedaagde sub 3] . De percelen zullen hierna enkel met hun nummers worden aangeduid. Op onderstaande kadastrale kaart (productie 1 van [eisers] ) is te zien hoe de percelen ten opzichte van elkaar zijn gelegen.
Afbeelding percelen met straatnaam
2.2.
Tot 2015 heeft (de rechtsvoorganger van) [gedaagde sub 3] [perceel 6] verpacht aan een derde, [naam 1] . Vervolgens is dat perceel van 1 november 2015 tot eind 2020 gepacht door [eiser sub 2] . In 2022 heeft [gedaagde sub 2] het perceel tijdelijk in gebruik gekregen van [gedaagde sub 3] . Dit perceel werd ten tijde van het gebruik door [naam 1] ontsloten via een strook grond aan de zuidzijde van [perceel 5] . Die doorgang is tot op heden in gebruik. Een andere ontsluiting voor [perceel 6] is er niet.
2.3.
[gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] zijn een maatschap aangegaan, de [gedaagde sub 1] .
2.4.
In een brief van 26 oktober 2022 heeft de gemachtigde van [gedaagde sub 3] inzake de percelen [perceel 4] en [perceel 5] aan [eiser sub 2] onder meer geschreven:
“Namens mijn cliënt zeg ik u hierbij de pacht op tegen 1 november 2023, dan wel tegen het einde van de lopende pachtperiode.
Deze pachtopzegging is gebaseerd op de opzeggingsgrond, genoemd in artikel 7:370, lid 1, onder a. Burgerlijk Weetboek, die inhoudt dat de bedrijfsvoering door de pachter niet is geweest zoals een goed pachter betaamt of de pachter anderszins ernstig is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen.”
2.5.
De gemachtigde van [eisers] heeft bij brief van 23 november 2022 aan de gemachtigde van [gedaagde sub 3] geschreven dat [eiser sub 2] zich verzet tegen de opzegging en de reguliere pacht wenst voort te zetten.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eisers] vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. [gedaagden] wordt veroordeeld om te gehengen en gedogen dat [eisers] een dam aanlegt met een breedte van 3,5 meter, zoals schetsmatig aangegeven op productie 4 bij de dagvaarding in deze procedure;
b. [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] worden veroordeeld om te gehengen en gedogen dat zo lang de [gedaagde sub 1] c.q. [gedaagde sub 2] pachter/gebruiker is van zowel de percelen [perceel 6] als [perceel 3] de maatschap [gedaagde sub 1] c.q. [gedaagde sub 2] gebruik maakt van [perceel 3] en het ‘puntje’ van [perceel 1] om te komen en gaan naar [perceel 6] ;
c. de [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] wordt verboden om, nadat de onder a. bedoelde dam is aangelegd (en zo lang de [gedaagde sub 1] c.q. [gedaagde sub 2] gebruiker is van [perceel 3] ) het [perceel 5] te betreden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere handeling in strijd met dit verbod;
d. [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eisers] legt daaraan het volgende ten grondslag.
[gedaagde sub 2] en/of de [gedaagde sub 1] gaat over [perceel 5] om op [perceel 6] te komen. [eisers] vindt dat een onwenselijke situatie, omdat daardoor de gewassen van [eisers] worden vernield. Er bestaat een oplossing voor dit probleem, indien [gedaagde sub 2] en/of de [gedaagde sub 1] in het vervolg over het door haar gepacht [perceel 3] gaat om op [perceel 6] te komen. Daartoe moet gebruik worden gemaakt van een ‘puntje’ van [perceel 1] . [eisers] draagt zorg voor het aanleggen van een dam met een breedte van ruim drie meter op dit perceel, zodat [gedaagde sub 2] en/of de [gedaagde sub 1] te allen tijde ook met zwaar landbouwverkeer op [perceel 6] kan komen.
In reconventie
3.3.
[gedaagde sub 3] vordert dat de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, bij vonnis, in ieder geval wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad:
a. primair:
de datum zal worden bepaald waarop de pachtovereenkomst tussen [gedaagde sub 3] en [eiser sub 2] zal eindigen;
b. subsidiair:
voor recht zal worden verklaard dat [eiser sub 2] zich niet heeft gedragen zoals het een goed pachter betaamt;
c. [eiser sub 2] . zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure, met inbegrip van de nakosten.
3.4.
[gedaagde sub 3] legt daaraan het volgende ten grondslag.
[eiser sub 2] is ernstig tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. De tussen [gedaagde sub 3] en hem gesloten pachtovereenkomst ten aanzien van [perceel 6] , eindigde op 31 oktober 2020 van rechtswege. [eiser sub 2] heeft het perceel toen niet ontruimd, ook niet nadat hij daarop werd aangesproken. Hij is het perceel in 2021 en 2022 blijven gebruiken, zonder daartoe gerechtigd te zijn en heeft daarmee de eigendomsrechten van zijn verpachter op onrechtmatige wijze geschonden. Verder was [eiser sub 2] zonder toestemming van [gedaagde sub 3] niet bevoegd tot het dempen van de sloten en het verwijderen van de afrastering van [perceel 6] . Vervolgens heeft [eiser sub 2] aan [gedaagde sub 2] de toegang tot de ontsluiting van [perceel 6] (over [perceel 5] ) ontzegd. [eiser sub 2] heeft zich niet als een goed pachter gedragen.
In conventie en in reconventie voorts
3.5.
Partijen hebben over en weer verweer gevoerd tegen de afzonderlijke vorderingen. Hun standpunten zullen hieronder waar nodig aan de orde komen.

4.De beoordeling

In conventie
Ontvankelijkheid van [eiseres sub 1] , [eiseres sub 3] en [eiser sub 4]
4.1.
[gedaagden] stelt zich op het standpunt dat de [eiseres sub 1] , [eiseres sub 3] en [eiser sub 4] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen, omdat zij rechtens bij die vorderingen geen belang hebben en hun belangen door [gedaagden] niet worden geschonden. [eiseres sub 1] , [eiseres sub 3] en [eiser sub 4] hebben geen gebruiksrecht op de door [gedaagde sub 3] aan [eiser sub 2] verpachte gronden. Ook anderszins hebben zij niet duidelijk gemaakt waar hun vorderingen op steunen.
4.2.
Naar het oordeel van de pachtkamer heeft [gedaagden] terecht gesteld dat de [eiseres sub 1] , [eiseres sub 3] en [eiser sub 4] geen feiten hebben gesteld waaruit zou kunnen volgen dat zij in hun belangen worden geraakt. Het enkele feit dat zij een maatschap vormen met [eiser sub 2] , die gronden pacht van [gedaagde sub 3] , maakt niet dat zij aanspraken uit de pachtovereenkomst tussen [eiser sub 2] en [gedaagde sub 3] kunnen ontlenen. Daarom is niet gebleken dat hun belangen worden geschonden. [eiseres sub 1] , [eiseres sub 3] en [eiser sub 4] worden hierom niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. De verdere beoordeling heeft dan ook uitsluitend betrekking op de vorderingen van [eiser sub 2] .
Vorderingen tegen [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagden sub 4 en 5]
4.3.
[eiser sub 2] stelt dat [gedaagde sub 2] stelselmatig gebruik maakt van [perceel 5] om [perceel 6] te kunnen bereiken. Daarvan ondervindt [eiser sub 2] , als pachter van [perceel 5] , schade. [eiser sub 2] wil via de percelen van [gedaagden sub 4 en 5] een alternatieve route voor het bereiken van [perceel 6] bewerkstelligen.
4.4.
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagden sub 4 en 5] stellen dat er geen grond is voor de vorderingen die tegen hen zijn ingesteld. Zij zijn geen partij bij de pachtverhouding tussen [eiser sub 2] en [gedaagde sub 3] . [gedaagde sub 2] heeft [perceel 6] ook niet in pacht van [gedaagde sub 3] , noch is de pachtovereenkomst ingebracht in de maatschap. [gedaagde sub 2] heeft [perceel 6] kortstondig in 2022 in gebruik gehad en verder heeft hij uitsluitend op verzoek van [gedaagde sub 3] werkzaamheden op het perceel uitgevoerd. Nu voor de vorderingen die zijn gericht tegen [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagden sub 4 en 5] geen grond is, stellen zij dat [eiser sub 2] in zijn vorderingen jegens hen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dat deze moeten worden afgewezen.
4.5.
Het eerste punt dat partijen verdeeld houdt, betreft de vraag of er een grondslag is voor de vorderingen jegens [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagden sub 4 en 5] . Tussen de rechtsvoorgangers van [eiser sub 2] en [gedaagde sub 3] is een reguliere pachtovereenkomst tot stand gekomen voor [perceel 5] , ingaande op 1 november 1963. Sinds 1978 is [eiser sub 2] (mede)pachter. [eiser sub 2] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de heer [naam 1] in die periode reeds pachter was van [perceel 6] . Ook heeft [eiser sub 2] verklaard dat alvorens hij en [naam 1] (mede)pachter werden tussen zijn vader en de vader van [naam 1] de is gemaakt dat de ontsluiting van [perceel 6] via de zuidzijde van [perceel 5] zou gaan. De pachtkamer maakt uit de stellingen van [eiser sub 2] op dat hij de pachtovereenkomst tussen hem en [gedaagde sub 3] ten grondslag legt aan het geschil, in die zin dat [gedaagde sub 3] geen inbreuk mag maken op het gebruik door [eiser sub 2] als pachter van [perceel 5] , althans dat er sprake is van een gebrek als hem niet het genot van het gepachte wordt verschaft. Nu de [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagden sub 4 en 5] allen geen partij zijn bij die pachtovereenkomst, kan [eiser sub 2] jegens hen geen nakoming vorderen van verplichtingen die op de verpachter rusten. Uit de stellingen van [eiser sub 2] kan de pachtkamer ook geen andere rechtsgrond voor zijn vorderingen afleiden, daarvoor heeft hij te weinig gesteld. De pachtkamer concludeert dan ook dat een juridische grondslag voor de vorderingen van [eiser sub 2] tegen [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagden sub 4 en 5] ontbreekt. Dat betekent dat de pachtkamer deze vorderingen zal afwijzen.
Vorderingen van [eiser sub 2] tegen [gedaagde sub 3]
4.6.
[eiser sub 2] voert aan dat hij niet hoeft te dulden dat [gedaagde sub 3] (als eigenaar) of de door [gedaagde sub 3] aan te stellen gebruiker dan wel pachter van [perceel 6] over het door hem gepachte [perceel 5] gaat om [perceel 6] te bereiken. [eiser sub 2] baseert dit op het feit dat hij [perceel 6] met ingang van 1 november 2015 tot 1 november 2020 van [gedaagde sub 3] heeft gepacht en hij in die periode de percelen als één geheel kon bewerken.
4.7.
Zoals onder rechtsoverweging 4.5. is overwogen heeft [eiser sub 2] [perceel 5] in reguliere pacht van [gedaagde sub 3] . Op grond van de pachtovereenkomst is [gedaagde sub 3] verplicht het verpachte ter beschikking te stellen en laten aan [eiser sub 2] . De pachter zal ervan mogen uitgaan dat de zaak hem het genot verschaft dat hij bij het aangaan van de overeenkomst mocht verwachten. Is niet aan deze maatstaf voldaan, dan is sprake van een gebrek. Het begrip ‘gebrek’ heeft niet alleen betrekking op de stoffelijke toestand van de zaak, maar heeft ook een immateriële kant. Zo valt daaronder ook de situatie dat een derde een hem toekomend recht op het gepachte uitoefent dat de pachter niet kende en ook niet behoefde te kennen (MvT, Kamerstukken II 2005/06, 30448, nr. 3, p. 19).
4.8.
De pachtkamer is van oordeel dat met het moeten dulden van de eigenaar of een derde over een strook ten zuiden van [perceel 5] in dit geval geen sprake is van een gebrek in de zin van artikel 7:337 BW. [eiser sub 2] was toen hij (naar hij zelf heeft verklaard) omstreeks 1978 (mede)pachter werd, bekend met de mondelinge afspraak dat [perceel 6] bereikt wordt door over de zuidzijde van [perceel 5] te gaan. Het feit dat [naam 1] in 2015 zijn bedrijf heeft gestaakt waarna [eiser sub 2] [perceel 6] voor een periode van vijf jaren van [gedaagde sub 3] heeft gepacht, maakt niet dat die afspraak, die ziet op verwachtingen die [eiser sub 2] mocht hebben van het genot en gebruik van [perceel 5] , is komen te vervallen. Dit nog daargelaten dat de vorderingen ook overigens niet toewijsbaar zijn, omdat [gedaagden] , meer in het bijzonder [gedaagden sub 4 en 5] , niet kunnen worden verplicht om aan het voorstel voor een alternatieve route mee te werken. Partijen moeten desgewenst zelf een andere oplossing voor de ontsluiting van [perceel 6] regelen, de pachtkamer heeft daarmee geen verdere bemoeienis.
4.9.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen in conventie worden afgewezen.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
542,00
(2,00 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
677,00
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
In reconventie
4.11.
[gedaagde sub 3] vordert primair beëindiging van de tussen hem en [eiser sub 2] bestaande reguliere pachtovereenkomst ten aanzien van de percelen [perceel 4] en [perceel 5] . Deze pachtovereenkomst is oorspronkelijk tussen de rechtsvoorgangers van [eiser sub 2] en [gedaagde sub 3] aangegaan met ingang van 1 november 1963 en is op 6 april 1964 door de Grondkamer Gelderland goedgekeurd. Vervolgens is deze overeenkomst in 1970 aangepast in verband met de ruilverkaveling. Uitgaande van de datum van de wijzigingsovereenkomst, zou de lopende pachtovereenkomst op 1 november 2023 kunnen eindigen. [gedaagde sub 3] heeft de pachtovereenkomst bij aangetekend schrijven van 26 oktober 2022 opgezegd tegen die einddatum, maar tegen die opzegging is bij brief van 22 november 2022 verzet aangetekend door [eiser sub 2] .
4.12.
In de brief van 26 oktober 2022 heeft [gedaagde sub 3] aan zijn opzeggingsgrond ten grondslag gelegd dat de bedrijfsvoering door de pachter niet is geweest zoals een goed pachter betaamt of de pachter anderszins ernstig te kort is geschoten in de nakoming van zijn verplichting. De feiten waarop deze opzeggingsgrond volgens [gedaagde sub 3] is gebaseerd worden hierna besproken.
4.13.
Ten aanzien van [perceel 6] heeft [gedaagde sub 3] gesteld dat [eiser sub 2] het voorheen gepachte na het einde van de pachtovereenkomst niet heeft ontruimd. Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt echter, dat [gedaagde sub 3] op dat moment nog tijdelijke voortzetting van het gebruik heeft gedoogd, omdat de rentmeester van [gedaagde sub 3] en [eisers] nog in gesprek waren over een gebruiksruil, dan wel (ver)koop van gronden. Pas toen bleek dat partijen daarover niet tot overeenstemming kwamen heeft [gedaagde sub 3] aan [eiser sub 2] het verdere gebruik van de [perceel 6] ontzegd, in de loop van 2022. Als niet weersproken staat vast dat [eiser sub 2] het gebruik van dat perceel vervolgens heeft gestaakt.
4.14.
Verder heeft [gedaagde sub 3] gesteld dat [eiser sub 2] tegenover hem onrechtmatig handelt en niet zoals een goed pachter betaamt, door de toegang tot het [perceel 6] te ontzeggen. De strook grond op [perceel 5] is steeds als ontsluiting gebruikt en het perceel is in die situatie gepacht, aldus [gedaagde sub 3] . [eiser sub 2] heeft betwist dat hij [gedaagde sub 2] de toegang heeft ontzegd.
Zoals hiervoor is overwogen, is destijds mondeling overeengekomen dat de strook ten zuiden van [perceel 5] gebruikt zou worden om [perceel 6] te bereiken. In conventie is vastgesteld dat het moeten dulden van die doorgang geen gebrek oplevert ten aanzien van het genot en gebruik van [perceel 5] voor de pachter. [eiser sub 2] is dan ook gehouden om doorgang te verlenen aan [gedaagde sub 3] en/of de door hem aan te wijzen gebruiker c.q. pachter. De pachtkamer is van oordeel dat de omstandigheid dat [eiser sub 2] in 2022 de toegang tot die strook grond mogelijk eenmalig aan [gedaagde sub 2] heeft ontzegd, niet met zich brengt dat de pachter zich niet heeft gedragen zoals een goed pachter betaamt of anderszins ernstig te kort is geschoten in de nakoming van zijn verplichting. Gesteld noch gebleken is immers dat [eiser sub 2] na aanschrijving daartoe door de advocaat van [gedaagde sub 3] de toegang aan [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] is blijven ontzeggen.
4.15.
[gedaagde sub 3] heeft er verder op gewezen dat [eiser sub 2] op het gepachte aanwezige afrasteringen en grensmarkeringen heeft verwijderd en bovendien een scheidingssloot tussen de percelen [perceel 7] en [perceel 1] heeft gedempt, zonder overleg met en toestemming van [gedaagde sub 3] .
4.16.
Ten aanzien van de afrastering en grensmarkeringen, wordt opgemerkt dat elke onderbouwing van [gedaagde sub 3] op dit onderdeel ontbreekt. De pachtkamer kan reeds daarom niet de stelling van [gedaagde sub 3] volgen, dat de verwijdering als onrechtmatig zou moeten worden gezien.
Dat de afwatering van percelen van derden door de demping van de sloot zou worden bemoeilijkt, zoals door [gedaagde sub 3] gesteld, is door [eiser sub 2] gemotiveerd betwist. Hij heeft erop gewezen dat dit het hoogstgelegen perceel in het landschap betreft, hetgeen door [gedaagde sub 3] is bevestigd. [eiser sub 2] wordt daarom gevolgd in zijn verweer dat het dempen van de greppel/sloot geen probleem veroorzaakt voor achterliggende percelen. Hij heeft verder onweersproken gesteld dat de greppel/sloot voor het dempen eerst goed is opgeschoond, zodat het bodemleven het water goed zou opnemen. De pachtkamer volgt die stelling. Uit de overgelegde foto’s blijkt dat de wijze waarop er technisch gezien is gedempt, getuigt van professionaliteit met oog voor het belang van akkerbouwers.
4.17.
De pachtkamer merkt daarbij op dat de voorgaande onderdelen betrekking hebben op [perceel 7] en ten aanzien van dat perceel bestaat tussen [gedaagde sub 3] en [eiser sub 2] geen pachtverhouding meer. [gedaagde sub 3] heeft ten aanzien van de percelen [perceel 4] en [perceel 5] niets aangevoerd dat aan voortzetting van de pachtovereenkomst voor die percelen in de weg zou kunnen staan.
Een en ander betekent dat de voorgaande stellingen van [gedaagde sub 3] , zowel afzonderlijk als in samenhang beschouwd, geen ernstige tekortkoming opleveren van [eiser sub 2] in de nakoming van zijn verplichtingen als pachter. De primaire vordering tot beëindiging van de pachtovereenkomst ten aanzien van de percelen [perceel 4] en [perceel 5] zal daarom worden afgewezen.
4.18.
De subsidiair gevorderde verklaring voor recht wordt eveneens afgewezen, bij gebrek aan deugdelijke onderbouwing. Er is niet gesteld of gebleken waarom [gedaagde sub 3] belang zou hebben bij zijn vordering op dit onderdeel.
4.19.
[gedaagde sub 3] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser sub 2] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
271,00
(2,00 punten × factor 0,5 × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
406,00

5.De beslissing

De pachtkamer
in conventie
5.1.
verklaart [eiseres sub 1] , [eiseres sub 3] en [eiser sub 4] niet-ontvankelijk in hun vorderingen,
5.2.
wijst de vorderingen van [eiser sub 2] af,
5.3.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 677,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt [eisers] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen van [gedaagde sub 3] af,
5.6.
veroordeelt [gedaagde sub 3] in de proceskosten van € 406,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde sub 3] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
in conventie en in reconventie voorts
5.7.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de pachtkamer van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, samengesteld uit mr. F.M.C. Boesberg, kantonrechter-voorzitter en Z.G.P.M. Stappershoef en ing. J.A. Jansens van Gellicum, leden, en door mr. F.M.C. Boesberg en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2024.
jse