ECLI:NL:RBGEL:2024:5691

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
AWB 24/5391 en AWB 24/5393
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging opvang voor ontheemden Oekraïne en de rechtsgeldigheid van besluiten van het college van burgemeester en wethouders

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van verzoekers, een gezin dat ontheemd is uit Oekraïne. De verzoekers zijn geconfronteerd met besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Epe, waarin hen werd opgedragen de opvanglocatie te verlaten. Het college heeft op 25 juli en 31 juli 2024 besluiten genomen die de opvang van verzoekers beëindigen, omdat zij volgens het college overlast zouden hebben veroorzaakt en in strijd met het huishoudelijk reglement hebben gehandeld. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij geen vaste verblijfplaats hebben en sinds hun uitplaatsing in hun auto verblijven.

De voorzieningenrechter heeft op 8 augustus 2024 een ordemaatregel getroffen, waarbij het college werd verplicht om opvang te bieden aan verzoekers. Tijdens de zitting op 16 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter de besluiten van het college beoordeeld en vastgesteld dat verzoekers meermaals het huishoudelijk reglement hebben overtreden. Desondanks oordeelt de voorzieningenrechter dat het college onvoldoende inspanningen heeft geleverd om de eenheid van het gezin te waarborgen, aangezien verzoekers als gezin moeten worden aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten de ordemaatregel te handhaven en het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, waarbij het college wordt verplicht om de opvang van verzoekers en hun minderjarige zoon te waarborgen en de eenheid van het gezin te respecteren. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 24/5391 en ARN 24/5393

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaken tussen

[verzoekster] , verzoekster en [verzoeker] , verzoeker

(gemachtigde: mr. P.K. de Blieck-Willemsen),
en

het college van de burgemeester en wethouders van Epe

(gemachtigde: mr. S.J. de Haan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de besluiten van het college dat verzoekers de [opvanglocatie] moeten verlaten.
1.1.
Met het bestreden besluit van 25 juli 2024 heeft het college bepaald dat verzoeker uiterlijk 26 juli 2024 om 15 uur de [opvanglocatie] moet verlaten. Indien er voor die tijd nog geen andere locatie voor hem is gevonden, dan moet verzoeker zelf een ander onderkomen regelen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 31 juli 2024 heeft het college bepaald dat verzoekster en haar minderjarige zoon uiterlijk 2 augustus 2024 om 15 uur de [opvanglocatie] moeten verlaten en worden geplaatst in een alternatieve opvanglocatie. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Zij heeft geweigerd gebruik te maken van de alternatieve opvanglocatie.
1.3.
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij geen vaste verblijfplaats hebben. Sinds zij uit de [opvanglocatie] zijn geplaatst, verblijven ze in hun auto. De voorzieningenrechter heeft op 8 augustus 2024 een ordemaatregel getroffen en bepaald dat het college verzoekers opvang moet bieden. Deze ordemaatregel duurt voort totdat einduitspraak op de verzoeken is gedaan.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De besluiten van 25 en 31 juli 2024 zijn geschorst met de uitspraak van 8 augustus 2024. De voorzieningenrechter beoordeelt of er aanleiding is de schorsingen te handhaven, wijzigen of op te heffen.
2.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij de voorlopige voorziening zal handhaven, wijzigen of opheffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn de schorsing van het bestreden besluit te handhaven. Om dit te beoordelen beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoekers, of het college terecht de opvang in de [opvanglocatie] heeft mogen beëindigen.
Het bevoegde bestuursorgaan
3. Op 27 juni 2024 is de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne in werking getreden. Op grond van artikel 2, eerste lid, van deze wet draagt het college van burgemeester en wethouders zorg voor de opvang van ontheemden. In de Regeling opvang ontheemden Oekraïne (Regeling) zijn nadere regels gesteld omtrent deze bevoegdheid. In deze Regeling staat de burgemeester nog aangemerkt als bevoegd bestuursorgaan, maar gelet op het feit dat de Tijdelijke wet van hogere orde is, is het college en niet de burgemeester vanaf 27 juni 2024 het bevoegde bestuursorgaan. Het college was daarom bevoegd om de besluiten te nemen.
Totstandkoming van het besluit
4. Verzoekers zijn sinds 11 april 2024 gehuwd. Verzoekster heeft een minderjarige zoon en een hond. Allen verblijven in de [opvanglocatie] te [plaats 1] In de opvanglocatie geldt een huishoudelijke reglement. [1]
4.1.
Verzoekster heeft op 22 mei 2024 een eerste officiële schriftelijke waarschuwing gekregen, omdat zij volgens de burgemeester op 4 mei 2024, 11 mei 2024 en 20 mei 2024 in strijd met het huishoudelijk reglement heeft gehandeld. Zij heeft overlast veroorzaakt, is betrokken geweest bij een ruzie en heeft bezoek ontvangen, waarbij zij niet heeft gehandeld volgens het huishoudelijk reglement.
4.2.
Op 8 juni 2024 hebben verzoekers volgens de burgemeester in strijd gehandeld met het huishoudelijk reglement. Verzoekster is eerst ’s nachts uitgevallen tegen een van de medebewoners en heeft de rust verstoord. Vervolgens zijn verzoekers in een discussie geraakt, waarbij verzoekster aanwijzingen van de beveiliger heeft genegeerd. Op 11 juni 2024 hebben verzoekers verklaard dat zij geen ruzie meer zullen maken en als dat wel gebeurt, dat een van hen dan vrijwillig zal vertrekken. Verzoekster heeft op 11 juni 2024 haar tweede schriftelijke waarschuwing ontvangen, waarin staat aangegeven dat voor verzoekster, haar zoon en de hond een alternatieve opvanglocatie zal worden gezocht. Verzoeker heeft op 11 juni 2024 zijn eerste schriftelijke waarschuwing ontvangen.
4.3.
Op 18 juli 2024 hebben verzoekers volgens het college overlast veroorzaakt door ’s nachts ruzie te voeren. Verzoekster was onder invloed van alcohol. Naar aanleiding van de gebeurtenissen op 18 juli 2024 heeft het college het besluit van 25 juli 2024 genomen. Op basis van de op 11 juni 2024 gemaakte afspraken wordt verwacht dat verzoeker, dan wel verzoekster vrijwillig vertrekt. Het college kiest ervoor om verzoeker uit te plaatsen, gelet op het belang van de minderjarige zoon van verzoekster. Verzoeker moet de [opvanglocatie] uiterlijk 26 juli 2024 om 15 uur verlaten. Als er dan nog geen alternatieve locatie is gevonden, is verzoeker zelf verantwoordelijk om een oplossing te vinden.
4.4.
Vervolgens heeft het college het besluit van 31 juli 2024 genomen. Verzoekster en haar zoon zullen worden uitgeplaatst naar een opvanglocatie in een andere gemeente. Zij moeten de [opvanglocatie] uiterlijk 2 augustus 2024 om 15 uur verlaten. Bij vertrek zullen zij de gegevens van de alternatieve opvanglocatie ontvangen. Op deze locatie kunnen geen honden worden gehouden. Daarom heeft verzoekster geweigerd gebruik te maken van de alternatieve locatie.
4.5.
Nadat verzoekers naar aanleiding van de ordemaatregel weer toegang hebben gekregen tot opvang aan de [opvanglocatie] , hebben zij op 8 en 13 augustus 2024 een schriftelijke waarschuwing ontvangen, wegens overtreding van het reglement.
Kon het college gebruik maken van zijn bevoegdheid om op te treden tegen overlast?
5. De Regeling schrijft voor welke verstrekkingen het college moet bieden bij de gemeentelijke opvang voor ontheemden uit Oekraïne. Een van deze verstrekkingen is onderdak. [2] Het college kan deze verstrekkingen beperken of intrekken wanneer een ontheemde ernstig inbreuk maakt op de verplichtingen die voortvloeien uit het huishoudelijk reglement. [3] De vraag is of verzoekers ernstig inbreuk hebben gemaakt op de verplichtingen uit het huishoudelijk reglement, waardoor het college gebruik kon maken van zijn bevoegdheid om verstrekkingen te beperken of in te trekken.
5.1.
Verzoekers betwisten dat zij overlast hebben veroorzaakt. Volgens hen is er enkel sprake geweest van discussies. De situatie in Oekraïne levert ze veel stress op. De andere bewoners van de [opvanglocatie] zouden ook geen last van hen hebben gehad. Ter ondersteuning van hun standpunt hebben verzoekers twee lijsten met handtekening van medebewoners ingebracht.
5.2.
Het betoog van verzoekers slaagt niet. Uit het verzamelrapport van incidenten en de waarschuwingsbrieven van 22 mei 2024 en 11 juni 2024 volgt dat verzoekers meerdere malen betrokken zijn geweest bij incidenten waarbij het huishoudelijk reglement overtreden werd. Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de beschrijvingen van de gebeurtenissen niet juist is. Gelet op de omschrijvingen van de incidenten van onder andere 14 mei 2024, 12 juni 2024 en in de nacht van 17 op 18 juli 2024 kan niet enkel meer gesproken worden van discussies. De handtekeningen van een aantal medebewoners vormen geen reden om aan te nemen dat het huishoudelijk reglement bij de incidenten niet is overschreden. Deze handtekeningen doen niets af aan de beschrijvingen van de incidenten. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekers stress ervaren gelet op de omstandigheden, maar dat is geen aanvaardbare reden om het huishoudelijk reglement te overtreden. Bovendien hebben verzoekers het huishoudelijk reglement ook overtreden door (onder andere) het onder invloed zijn van alcohol, het niet volgen van aanwijzingen van de beveiliger en het niet op de juiste wijze ontvangen van bezoek.
5.3.
Het college mocht er dus redelijkerwijs van uitgaan dat verzoekers meermaals het huishoudelijk reglement hebben overtreden en daarom in beginsel bevoegd was de verstrekkingen te beperken of te beëindigen.
Mocht het college de opvang van verzoekers beëindigen?
6. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft in zijn uitspraak van 25 april 2024 (kort samengevat) overwogen dat bij het beperken of intrekken van verstrekkingen de ontheemde altijd in de minimale basisvoorzieningen, zoals eten en onderdak, moet worden voorzien. Dit volgt uit de toelichting van de Regeling in samenhang met het arrest van het Hof van Justitie inzake Haqbin. [4] De voorzieningenrechter ziet nu geen reden om daar anders over te oordelen.
6.1.
Aan verzoekster en haar zoon is met het besluit van 31 juli 2024 plek bij een alternatieve opvanglocatie in [plaats 2] aangeboden. Op de zitting is gebleken dat aan verzoeker na het besluit van 25 juli 2024 alsnog een plek op een alternatieve opvanglocatie in [plaats 3] is aangeboden. Het college voldoet hiermee in principe aan het vereiste om verzoeker en verzoekster ieder voor zich te voorzien van de minimale basisvoorzieningen. Dat de hond van verzoekster niet toegestaan is op de alternatieve locatie doet hier niet aan af, omdat het college op grond van de Regeling geen verplichting heeft om zorg te dragen voor de opvang van huisdieren van ontheemden.
Had het college bij het zoeken naar een alternatieve opvanglocatie rekening moeten houden met de eenheid van een gezin?
6.2.
Verzoekers wijzen er echter op dat zij een gezin zijn en niet door het college uit elkaar mogen worden gehaald, door voor eenieder apart opvang op een andere locatie te regelen. Het college betwist dat sprake is van een gezin, omdat verzoekers onder de definitie van ‘gezinsleden’ vallen volgens het Uitvoeringsbesluit. [5] Een persoon wordt geacht deel uit te maken van een gezin, voor zover het gezin voor 24 februari 2022 in Oekraïne een gezin was en in Oekraïne verbleef. Verzoekers hebben elkaar pas ontmoet in Nederland en hebben geen gezin gevormd in Oekraïne voor 24 februari 2022. Op de zitting heeft het college nog gesteld dat verzoekers tijdens hun verblijf meerdere malen hun relatie zouden hebben verbroken en weer hersteld. Verder is op 11 juni 2024 met verzoekers afgesproken dat bij een nieuw conflict een van hen de opvang zou verlaten. Verzoekers hebben hiermee vrijwillig ingestemd, waardoor het college niet gehouden was om voor hen gezamenlijk een alternatief te vinden.
6.2.1.
Het betoog van verzoekers slaagt. Op grond van de Regeling worden als gezinsleden aangemerkt (onder andere) echtgenoten en minderjarige kinderen die in verband met de tijdelijke bescherming in Nederland aanwezig zijn. [6] Partijen hebben bevestigd dat zowel verzoeker als verzoekster en haar zoon zijn aan te merken als ontheemden uit Oekraïne en tijdelijke bescherming genieten op basis van het Uitvoeringsbesluit. Verzoekers zijn op 11 april 2024 getrouwd in [plaats 1] . De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat verzoekers en de zoon van verzoekster als gezin moeten worden aangemerkt.
6.2.2.
Het standpunt van het college dat verzoekers op basis van het Uitvoeringsbesluit geen gezin zijn, volgt de voorzieningenrechter niet. Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang met het vierde lid van dit artikel, van het Uitvoeringsbesluit bepaalt wanneer gezinsleden van de onder het eerste lid, sub a en b, bedoelde personen aangemerkt moeten worden als ontheemde en recht hebben op tijdelijke bescherming. Het vierde lid ziet alleen op die gelijkstelling en heeft geen ruimere betekenis. Dat verzoekers voor 24 februari 2022 in Oekraïne geen gezin waren, is daarom alleen relevant als zij op basis van een gelijkstelling als ontheemden zouden moeten worden beschouwd. Hier is dat echter niet van belang omdat zij allebei al op andere gronden ieder voor zich aangemerkt worden als ontheemde en daarom recht hebben op tijdelijke bescherming.
6.2.3.
Verzoekers voldoen aan de omschrijving van gezinsleden in de Regeling. Dat verzoekers periodes hebben gehad waarbij ze uit elkaar zijn geweest, is geen reden om aan te nemen dat (een van) beide bedoeld heeft de relatie duurzaam te verbreken waardoor niet meer kan worden gesproken van een gezin.
6.2.4.
De voorzieningenrechter kan aan de afspraken van 11 juni 2024 niet de betekenis toekennen dat het college geen zorg meer hoefde te dragen voor de eenheid van het gezin. Dat verzoekers op dat moment er vrijwillig mee in zouden hebben gestemd, wat verzoekers op de zitting hebben betwist, is een momentopname geweest. Het college heeft pas na ruim anderhalve maand met het besluit van 25 juli 2024 gevolg gegeven aan de afspraak, waarna uit het dossier voldoende naar voren komt dat verzoekers ten tijde van dit besluit niet langer vrijwillig uit elkaar wilden worden geplaatst.
6.2.5.
Het college draagt op grond van de Regeling de zorg dat de ontheemde tijdens de opvang bescherming van zijn gezinsleven geniet. [7] Niet gebleken is dat het college geprobeerd heeft een alternatieve opvanglocatie te vinden waar het gezin, verzoekers en de minderjarige zoon van verzoekster, terecht kan. Het college heeft dan ook onvoldoende inspanning verricht om te zorgen dat de eenheid van het gezin wordt bewaard. Het bezwaar heeft op dit punt dan ook een redelijke kans van slagen.
Hoe zit het met de huidige opvang?
7. Op de zitting hebben verzoekers gemeld dat de kamer waar zij sinds 8 augustus 2024 verblijven beschikt over minimale voorzieningen en meubilair, terwijl een kamer beschikbaar zou zijn met betere voorzieningen en meubilair. De voorzieningenrechter merkt op dat het college heeft voorzien in de minimale basisvoorzieningen en bevoegd is andere verstrekkingen te beperken. Dat verzoekers een luxere kamer wensen, ongeacht of die beschikbaar is of niet, maakt dit niet anders.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande reden om de per ordemaatregel van 8 augustus 2024 getroffen voorziening te handhaven en het verzoek toe te wijzen. Dit betekent dat het college moet voorzien in opvang voor verzoekers en de minderjarige zoon van verzoekster en daarbij zich moet inspannen om de eenheid van het gezin te bewaren. De opvang kan geboden worden op de locatie [opvanglocatie] , maar ook elders mits rekening wordt gehouden met de eenheid van het gezin. Daarbij zal het college ook de belangen van verzoekers moeten meewegen, waaronder het belang om hun werkzaamheden uit te kunnen oefenen.
8.1.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om te bepalen dat het college het griffierecht en de proceskosten van verzoekers moet vergoeden. De hoogte van de vergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de voorzieningenrechter vast op € 2.625 met een punt voor het verzoekschrift van verzoeker, een punt voor het verzoekschrift van verzoekster en een punt voor het verschijnen ter zitting waarbij beide verzoeken gezamenlijk behandeld zijn.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- handhaaft de voorziening zoals getroffen in de ordemaatregel van 8 augustus 2024;
- bepaalt dat het college het griffierecht van verzoekers van € 102 (tweemaal € 51) moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot een vergoeding in de proceskosten van verzoekers van € 2.625.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Huishoudelijk reglement gemeentelijke opvanglocatie ontheemden uit Oekraïne [opvanglocatie] , versie 25 april 2024.
2.Artikel 6, eerste lid, van de Regeling.
3.Artikel 7, eerste lid, onder c, van de Regeling in samenhang met artikel 6, derde lid, van de Regeling.
4.Voorzieningenrechter rechtbank Gelderland 25 april 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:2540 met verwijzing naar HvJEU 12 november 2019, ECLI:EU:C:2019:956, Haqbin tegen België.
5.Artikel 2, eerste lid en vierde lid van het Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382.
6.Artikel 1, onder g, van de Regeling.
7.Zie artikel 6, tweede lid, onder a en artikel 9, tweede lid van de Regeling.