ECLI:NL:RBGEL:2024:5648

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
ARN 23_1403
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van ziekengeld en WW-uitkering na schending van inlichtingenverplichting

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen een besluit van het UWV, waarbij zijn recht op ziekengeld en WW-uitkering is ingetrokken en een bedrag van € 57.056,15 aan ziekengeld en WW-uitkering is teruggevorderd. Eiser had sinds 2016 schuldhulpverlening en was werkzaam als vrachtwagenchauffeur, maar zijn dienstverband was per 14 juli 2019 beëindigd. Hij meldde zich ziek op 9 september 2019 en ontving ziekengeld vanaf 9 december 2019. Het UWV heeft op basis van een anonieme melding en een rechtmatigheidsonderzoek geconcludeerd dat eiser zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij als vrachtwagenchauffeur heeft gewerkt. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht het recht op ziekengeld over de periode van 1 september 2019 tot en met 28 februari 2022 heeft ingetrokken, maar dat er onvoldoende grondslag was voor de intrekking van de WW-uitkering over de maanden maart en april 2022. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de WW-uitkering betreft en draagt het UWV op om een nieuw besluit te nemen. Eiser krijgt een vergoeding van het griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/1403

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen
[eiser], uit [plaats 1] , eiser [1]
(gemachtigde: mr. D. Brouwer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV waarbij het recht op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) over de periode van 9 december 2019 tot en met 21 oktober 2020 en het recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) over de perioden van 1 september 2019 tot en met 8 december 2019 en van 22 oktober 2020 tot en met 15 april 2022 is ingetrokken en een bedrag van € 57.056,15 bruto aan ziekengeld en WW-uitkering van eiser is teruggevorderd.
1.1.
Het UWV heeft dit besluit op 29 september 2022 genomen. Met het bestreden besluit van 9 februari 2023 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser en zijn partner hebben sinds 2016 schuldhulpverlening (budgetbeheer) van de gemeente Wageningen. Eiser was sinds [datum 1] 2013 werkzaam als vrachtwagenchauffeur bij [bedrijf 1] Per 14 juli 2019 is zijn dienstverband verbroken. Eiser heeft vervolgens een WW-uitkering aangevraagd, die het UWV hem ook per 1 september 2019 heeft toegekend. [2] Eiser heeft over de periode van september 2019 tot en met december 2019 aan het UWV opgegeven dat hij geen inkomsten had. Eiser heeft zich per 9 september 2019 ziek gemeld. Het UWV heeft eiser vervolgens per 9 december 2019 ziekengeld op grond van de ZW toegekend. [3] In het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft het UWV een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht naar eisers mate van arbeidsongeschiktheid. Op basis van de resultaten van dit onderzoek is het ziekengeld vanaf 22 oktober 2020 gestaakt. [4] Eiser heeft over de periode van januari 2020 tot en met oktober 2020 aan het UWV opgegeven dat hij geen inkomsten had.
2.1.
Eiser heeft na beëindiging van het ziekengeld een aanvraag gedaan om zijn WW-uitkering te laten herleven. Het UWV heeft deze aanvraag toegewezen en de WW-uitkering met ingang van 22 oktober 2020 voortgezet. [5] Eiser heeft over de periode van november 2020 tot en met juli 2021 aan het UWV opgegeven dat hij geen inkomsten had. Bij beschikking van 25 juni 2021 heeft de kantonrechter eiser onder bewind gesteld.
2.2.
Vanaf de maand augustus 2021 heeft eisers bewindvoerder de inkomstenopgave richting het UWV verzorgd. Voor de maanden augustus 2021 tot en met februari 2022 is telkens opgegeven dat eiser geen inkomsten heeft gehad. In verband met het bereiken van de maximale duur is eisers WW-uitkering per 16 april 2022 beëindigd. [6] Eisers bewindvoerder heeft op 11 april 2022 opgegeven dat eiser per [datum 2] 2022 werkzaam is bij [bedrijf 2] /[persoon A]. Eisers salarisstroken over de maanden maart en april 2022 zijn aan het UWV toegestuurd.
2.3.
Op 9 november 2021 heeft het UWV een anonieme melding ontvangen, inhoudende dat eiser al zeven jaar voor vijf dagen per week zwart werkt als vrachtwagenchauffeur. In de melding is een beschrijving gegeven van de persoon op wie de melding betrekking heeft. Naar aanleiding van deze melding heeft een inspecteur tevens toezichthouder van het UWV een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van het aan eiser verstrekte ziekengeld en de WW-uitkering. In dat verband is informatie opgevraagd bij [bedrijf 3] , is kennis genomen van de visastempels in eisers paspoort en is op 23 mei 2022 een gesprek gevoerd met eiser. Verder is kennis genomen van een foto, die op 5 oktober 2021 is gemaakt en waarop eiser is te zien, terwijl hij een vrachtwagen bestuurt. Ook heeft de inspecteur een uitdraai van de bestuurderskaart/digitale tachograafpas [7] bij eiser opgevraagd over de periode van 1 september 2019 tot en met 15 april 2022, maar eiser heeft dat niet gegeven. Tot slot is informatie opgevraagd bij de werkgever van eiser, [persoon A], maar daar is niet op gereageerd. Van de bevindingen van het rechtmatigheidsonderzoek is op 17 juni 2022 een rapport opgesteld.
2.4.
Op grond van de resultaten van het rechtmatigheidsonderzoek heeft het UWV het besluit van 29 september 2022 genomen zoals weergegeven onder 1.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de vraag of het UWV terecht heeft besloten om het recht op ziekengeld over de periode van 9 december 2019 tot en met 21 oktober 2020 en het recht op WW-uitkering over de perioden van 1 september 2019 tot en met 8 december 2019 en van 22 oktober 2022 tot en met 15 april 2022 in te trekken en een bedrag van € 57.056,15 bruto aan ziekengeld en WW-uitkering van eiser terug te vorderen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet geheel in stand kan blijven. De rechtbank vindt dat er onvoldoende grondslag was voor het UWV om het recht op WW-uitkering van eiser over de maanden maart en april 2022 in te trekken. Of en zo ja, tot welk bedrag het UWV aan eiser betaalde WW-uitkering in deze maanden moet terugvorderen kan de rechtbank niet beoordelen. Het UWV moet dat nader gaan onderzoeken. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6. De in dit geding te beoordelen periode loopt van 1 september 2019 tot en met 15 april 2022.
6.1.
Vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is, dat de herziening of intrekking van een uitkering met terugwerkende kracht in het algemeen in strijd moet worden geacht met het rechtszekerheidsbeginsel, tenzij van strijd met dit beginsel geen sprake is. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan het geval waarin het ongewijzigd voortzetten van de uitkering mede het gevolg is geweest van onjuiste of onvolledige informatieverschaffing door de verzekerde, terwijl het bestuursorgaan een andere (minder gunstige) beslissing zou hebben genomen als het destijds wel de juiste feiten had gekend. [8]
6.2.
Intrekking of herziening van het recht op uitkering met terugwerkende kracht is, evenals terugvordering, een voor betrokkene belastend besluit. Daarom rust op het UWV de verplichting om niet alleen de feiten vast te stellen waarop het bestreden besluit steunt, maar ook – in geval van betwisting – die feiten aannemelijk te maken. [9]
6.3.
Eiser is het niet eens met de intrekking en terugvordering van het ziekengeld en zijn WW-uitkering. Op wat hij daartoe aanvoert gaat de rechtbank hierna in.
Inlichtingenverplichting [10] geschonden?
7. Volgens het UWV heeft eiser zijn inlichtingenverplichting geschonden door – onder meer – geen mededeling te doen van zijn werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur, ongeacht of hij hier inkomsten uit heeft gekregen. Het UWV wijst in dit verband op de bevindingen uit het onderzoek door de inspecteur.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksbevindingen van het UWV voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat eiser in de te beoordelen periode heeft gewerkt als vrachtwagenchauffeur. Voorop staat dat de twee inspecteurs eiser - tijdens het gesprek met hem op 23 mei 2022 - hebben voorgehouden dat de vraag of hij als vrachtwagenchauffeur heeft gewerkt betrekking heeft op de periode van 1 september 2019 tot en met 15 april 2022. Eiser heeft daarop geantwoord dat hij “alleen werkzaamheden heeft verricht als vrachtwagenchauffeur”, dat hij “toen en nu voor [bedrijf 2] te [plaats 2] ” heeft gewerkt en dat “de eigenaar daarvan, [persoon A] , weleens niet uitkwam met zijn rij- en rusttijden en dan nam hij het over”. Eiser heeft verklaard dat “zij meestal rijden voor [bedrijf 4] ”. Eiser heeft tijdens dat gesprek verder aangegeven dat hij inviel als men omhoog zat met personeel maar dat hij niet zou kunnen vertellen hoe vaak en wanneer dat precies is geweest.
7.2.
In beroep stelt eiser dat de weergave van zijn verklaring in het verslag, dat onderdeel uitmaakt van het onderzoeksrapport, niet juist is. Hij is een Turkse Nederlander die analfabeet is, hij is breedsprakig en spreekt zichzelf vaak tegen en hij heeft een groot deel van de vraagstelling niet begrepen. Niet voor niets zijn zijn goederen onder bewind gesteld wegens zijn geestelijke gesteldheid. Ook worden hij en zijn gezin begeleid door een begeleidster van Sociaal Raadslieden. Bovendien bevat het verslag niet de antwoorden die eiser zou hebben gegeven op de aan hem gestelde vragen. Deze antwoorden zijn namelijk te summier en niet overeenkomstig de wijze waarop eiser normaal antwoord placht te geven. De weergave van de samenvatting en antwoorden van eiser bieden niet het beeld dat het UWV van de activiteiten heeft zodat niet geconcludeerd kan worden dat eiser zwart zou hebben gewerkt in de te beoordelen periode. Ook is niet duidelijk hoe lang het gesprek heeft geduurd, of eiser en de inspecteurs elkaar hebben begrepen en hoe de verklaring aan hem is voorgehouden en zo ja in welke taal en bewoordingen. Dit is relevant gezien de omstandigheid dat eiser de Nederlandse taal zeer slecht beheerst. Volgens eiser zijn onvoldoende waarborgen geboden om aan te nemen dat de door eiser ondertekende verslag een juiste en volledige weergave is van zijn verklaring.
7.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat het geen verplichting is voor de inspecteurs om de verklaring van eiser letterlijk op te tekenen in het verslag. Volstaan kan worden met een zakelijke weergave van eisers verklaring. Dat het verslag niet de antwoorden bevat die eiser zou hebben gegeven, omdat die niet overeenkomstig de wijze zijn waarop hij normaal placht te antwoorden kan hieraan dus geen afbreuk doen. Verder is de rechtbank van oordeel dat eiser niet gevolgd kan worden in zijn stelling dat hij de Nederlandse taal niet voldoende machtig is, dat hij analfabeet is, dat hij een groot deel van de vraagstelling niet begrepen heeft en dat niet duidelijk is hoe lang het gesprek heeft geduurd en welke vragen hem zijn voorgehouden. Het verslag bevat de vragen die aan eiser zijn gesteld. Ook hiervoor geldt dat een zakelijke weergave daarvan voldoende is. Verder is niet gebleken dat eisers capaciteiten om de Nederlandse taal te spreken en te begrijpen en dat hij analfabeet is, wat daar overigens ook van zij, eraan in de weg hebben gestaan om het gesprek met de inspecteurs te kunnen volgen, de vraagstelling te begrijpen en adequaat antwoord te geven. De rechtbank betrekt hierbij ook dat uit eerdere contacten met het UWV is gebleken dat eiser de Nederlandse taal in een gesprek voldoende beheerst. Deze stelling, die het UWV in het verweerschrift heeft ingenomen en onderbouwd met de rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige in het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling, heeft eiser ook niet gemotiveerd betwist. Verder wordt niet ingezien dat onduidelijkheid over de duur van het gesprek of dat eisers goederen onder bewind zijn gesteld van invloed is op de vraag of eiser de vragen van de inspecteurs heeft begrepen en adequaat antwoord heeft kunnen geven en of het verslag de juiste (zakelijke) weergave is geweest van wat eiser heeft verklaard. Eiser heeft geen (medische) gegevens overgelegd die zijn stelling daarover ondersteunen. De rechtbank is tot slot van oordeel dat eiser in zijn verklaring details heeft gegeven (bijvoorbeeld bij welke firma hij chauffeurswerkzaamheden verrichtte, om welke reden hij daarvoor werd ingezet en voor welk bedrijf hij meestal reed), waaruit kan worden afgeleid dat hij precies wist wat de vragen inhielden en dat hij in staat was daarop antwoord te geven. De rechtbank komt tot de conclusie dat er geen grond is om te oordelen dat het UWV niet uit kon gaan van de inhoud van de verklaring die eiser heeft afgelegd ten overstaan van de inspecteurs. Deze verklaring is ook aan hem voorgelezen en eiser heeft die ondertekend. Eiser heeft ook nog de gelegenheid gehad om binnen drie werkdagen na het gesprek op- of aanvullingen te geven op het verslag. Wanneer dit verslag niet de juiste weergave zou zijn geweest van zijn verklaring, dan had het op de weg van eiser gelegen om van deze mogelijkheid gebruik te maken, wat hij niet heeft gedaan.
7.4.
Uit eisers eigen verklaring volgt dat hij in de periode van 1 september 2019 tot en met 15 april 2022 chauffeurswerkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf 2] / [persoon A] . Voor wat betreft de werkzaamheden vóór [datum 2] 2022 (de datum vanaf wanneer hij een arbeidsovereenkomst heeft met [bedrijf 2] ) heeft eiser dat in beroep voor het eerst ontkend. Aan deze blote ontkenning kan naar het oordeel van de rechtbank geen betekenis worden toegekend. Dat zijn bewindvoerder in de bezwaarfase heeft verklaard dat “eiser niet zelf heeft gewerkt maar uitsluitend heeft meegereden op de betreffende vrachtwagen”, omdat zij door het UWV onder druk was gezet om iets te verklaren, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft zijn stelling, dat zijn bewindvoerder maar iets heeft verklaard omdat zij onder druk zou zijn gezet, overigens niet aannemelijk gemaakt. Ook ziet de rechtbank, net als het UWV, in de verklaring van de begeleidster van Sociaal Raadslieden geen reden om aan te nemen dat niet uitgegaan kan worden van eisers eigen verklaring ten overstaan van de inspecteurs. Deze begeleidster heeft geen concrete feiten en omstandigheden aangedragen op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat zij zelf heeft waargenomen dat eiser niet als chauffeur heeft opgetreden.
7.5.
Eiser stelt nog dat het UWV geweigerd heeft de identiteit van de anonieme melder te geven en vragen te beantwoorden over hoe het gesprek tussen de anonieme melder en het UWV is verlopen. Hiervoor werd verwezen naar de afdeling Handhaving. Eiser vindt dat onderzoek naar de anonieme melding had moeten worden gedaan omdat deze onjuist is (hij zou op een touringcar hebben gereden en al zeven jaar zwart werken wat niet klopt). Voorop staat dat de inhoud van de anonieme melding zelf niet (als bewijsmiddel) ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit. Deze heeft alleen gediend als aanleiding voor het UWV om een rechtmatigheidsonderzoek te starten. De melding was concreet en bevatte een beschrijving van de persoon waarop de melding betrekking had. De rechtbank is met het UWV van oordeel dat daarmee voldoende aanleiding bestond voor dat nadere onderzoek. In het kader van het rechtmatigheidsonderzoek zijn vervolgens nadere onderzoekshandelingen verricht.
8. Uit voorgaande volgt dat de rechtbank met het UWV van oordeel is dat eiser in de periode van 1 september 2019 tot en met 15 april 2022 chauffeurswerkzaamheden heeft verricht. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser deze werkzaamheden in de periode van 1 september 2019 tot en met 28 februari 2022 niet heeft gemeld bij het UWV, zodat hij zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden.
9. Anders dan het UWV van mening is, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat eiser zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden in de maanden maart en april 2022. Vast staat dat eiser vanaf [datum 2] 2022 een arbeidsovereenkomst heeft met [bedrijf 2] voor 20 tot 30 uur. Dit contract is ook vermeld in de polisadministratie van het UWV. Uit de salarisstroken, die zich onder de gedingstukken bevinden, volgt dat eiser in de maand maart 2022 59 uren heeft gewerkt en in de maand april 2022 77 uren heeft gewerkt. Voor deze gewerkte uren heeft eiser ook loon ontvangen. Namens eiser heeft de bewindvoerder deze werkzaamheden en inkomsten ook (tijdig) opgegeven, zodat geen sprake is van schending van de inlichtingenverplichting. Het standpunt van het UWV dat eiser in die maanden méér heeft gewerkt dan op die loonstroken zichtbaar is gemaakt en die meeruren niet heeft gemeld, heeft het UWV naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt.
Gevolgen voor het recht op ziekengeld en WW-uitkering van eiser
10. Volgens het UWV is het niet mogelijk om vast te stellen of eiser gezien zijn chauffeurswerkzaamheden in de te beoordelen periode recht had op ziekengeld en WW-uitkering. Er is onduidelijkheid blijven bestaan over eventuele (te bedingen) inkomsten en zijn beschikbaarheid voor werk.
10.1.
De rechtbank gaat uit van het volgende toetsingskader. [11] Na een schending van de inlichtingenverplichting is de uitkeringsinstantie verplicht om het recht op ziekengeld/uitkering met de dan bekende feiten en omstandigheden vast te stellen als dat mogelijk is. Indien ondanks de schending van de inlichtingenverplichting het recht op ziekengeld/uitkering toch kan worden vastgesteld, ook al is dit nihil, moet de uitkeringsinstantie daartoe over gaan. In dat geval is geen plaats voor intrekking van het ziekengeld/de uitkering op de grond dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting het recht daarop niet kan worden vastgesteld. Indien de uitkeringsinstantie het recht op ziekengeld/uitkering door een schending van de inlichtingenverplichting niet precies kan vaststellen, moet hij zo mogelijk op basis van vaststaande feiten en omstandigheden schattenderwijs vaststellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht daarop had. Daarbij mag de resterende onzekerheid voor rekening van de betrokkene worden gelaten.
10.2.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het recht op ziekengeld en WW-uitkering in de periode 1 september 2019 tot en met 28 februari 2022 niet is vast te stellen. Uit wat is overwogen onder 9 volgt dat de rechtbank niet meegaat in dit standpunt van het UWV met betrekking tot de maanden maart en april 2022. Eiser heeft geen concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht op basis waarvan het UWV het recht wel (schattenderwijs) had kunnen vaststellen. Uit het onderzoek door de inspecteur volgt dat eiser in de periode van 1 september 2019 tot en met 28 februari 2022 werkzaamheden heeft verricht als vrachtwagenchauffeur. Eiser heeft tijdens het gesprek met de inspecteurs gezegd dat hij “wel eens inviel maar niet kan vertellen hoe vaak en wanneer dat precies is geweest”. Voor het UWV zijn hierin geen aanknopingspunten te vinden om (schatterwijs) vast te stellen hoeveel uren eiser heeft gewerkt en wat dat betekent voor zijn recht op ziekengeld en WW-uitkering. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank wél de mogelijkheid gehad om deze concrete feiten en omstandigheden naar voren te brengen door uitdraaien van zijn bestuurderspas/digitale tachograafpassen over deze periode aan het UWV over te leggen. Dat deze uitdraaien niet gemaakt zouden kunnen worden heeft eiser niet gesteld. Bovendien is dat ook niet aannemelijk omdat eiser wel uitdraaien heeft aangeleverd over de periode van 2 mei 2022 tot en met 4 juni 2022. Deze uitdraaien zien echter niet op de periode van 1 september 2019 tot en met 28 februari 2022. Eisers stelling dat hij geen uitdraai van bestuurdersritten in deze periode kan geven omdat hij niet gewerkt heeft slaagt niet. Ook al moet uitgegaan worden van eisers verklaring in beroep dat hij niet gewerkt heeft, wat de rechtbank hiervoor overigens al verworpen heeft, is het aannemelijk dat dat uit die uitdraaien had kunnen worden afgeleid.
11. Voorgaande betekent dat het UWV, doordat de precieze aard en omvang van de werkzaamheden van eiser onbekend zijn gebleven, terecht heeft geconcludeerd dat het recht op ziekengeld en WW-uitkering in de periode van 1 september 2019 tot en met 28 februari 2022 niet is vast te stellen en daarom dat recht terecht heeft ingetrokken. Er is onduidelijkheid blijven bestaan over de aard en omvang van de werkzaamheden, de (te bedingen) inkomsten daaruit, eisers beschikbaarheid voor werk en zijn mate van arbeidsongeschiktheid. Eiser komt nog op tegen het standpunt van het UWV dat hij geen duidelijkheid heeft kunnen geven over de perioden dat hij (volgens de stempels in zijn paspoort) in het buitenland heeft verbleven, omdat het UWV hem daar niet naar gevraagd heeft. De rechtbank hoeft deze stelling gezien het voorgaande niet meer te bespreken.
12. De rechtbank komt tot de conclusie dat het UWV het recht op ziekengeld en WW-uitkering over de periode van 1 september 2019 tot en met 28 februari 2022 terecht heeft ingetrokken. [12] Dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van intrekking af te zien heeft eiser niet gesteld. [13] Omdat het UWV het recht op WW-uitkering ook heeft ingetrokken over de maanden maart en april 2022, kan het bestreden besluit in zoverre niet in stand blijven wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Of voor het UWV een bevoegdheid bestaat om de WW-uitkering in deze maanden te herzien of dat al gebruik was gemaakt van die bevoegdheid door het UWV wegens het ontvangen van inkomsten uit werk kan de rechtbank niet beoordelen, omdat het dossier daarover geen duidelijkheid biedt. Het beroep is gegrond.
Terugvordering van ziekengeld en WW-uitkering
13. Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder het kopje ‘gevolgen voor het recht op ziekengeld en WW-uitkering van eiser’, kan het door het UWV berekende bedrag aan ziekengeld en WW-uitkering dat hij van eiser heeft teruggevorderd, niet in stand blijven. Nu het voor de rechtbank, zoals al is overwogen in punt 12, onduidelijk is of eisers WW-uitkering in deze maanden al was herzien of dat het UWV alsnog van deze bevoegdheid gebruik wil maken, is de rechtbank niet in staat om zelf te beoordelen of er een bevoegdheid is voor het UWV om de WW-uitkering in deze maanden, weliswaar op een andere grondslag, van eiser terug te vorderen. Voorgaande betekent dat er ook aan de terugvorderingsbeslissing een gebrek kleeft. Dat het UWV verplicht is het te veel betaalde ziekengeld en de te veel betaalde WW-uitkering over de periode van 1 september 2019 tot en met 28 februari 2022 terug te vorderen heeft eiser niet bestreden. Ook heeft eiser zich niet op het standpunt gesteld dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan het UWV geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit gedeeltelijk in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat het UWV het recht op WW-uitkering van eiser over de maanden maart en april 2022 niet mocht intrekken. De rechtbank is niet in staat te beoordelen of het UWV wel bevoegd was om de WW-uitkering van eiser over deze maanden te herzien wegens het ontvangen van inkomsten uit werk en wat de gevolgen daarvan zouden kunnen zijn voor de terugvordering van WW-uitkering over deze maanden. Het UWV zal zich daarover nader moeten uitlaten. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarbij het recht op WW-uitkering over de maanden maart en april 2022 is ingetrokken en voor zover het de terugvordering betreft. De rechtbank ziet gezien het voorgaande geen reden om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor zover dat wordt vernietigd in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan het UWV op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat te verwachten is dat nog nader onderzoek nodig is om het gebrek te herstellen en het voor de rechtbank onduidelijk is wanneer dat kan worden afgerond.
14.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het UWV een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft hiervoor zes weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
14.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend. De vergoeding bedraagt dan in totaal
€ 875,-. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet het UWV deze vergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 9 februari 2023 voor zover daarbij het recht op WW-uitkering over de maanden maart en april 2022 is ingetrokken en voor zover een bedrag van € 57.056,15 bruto van eiser is teruggevorderd;
- draagt het UWV op binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan de gemachtigde van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 7:12, eerste lid
De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
Ziektewet
Artikel 30a, eerste en tweede lid
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ziekengeld en terzake van weigering van ziekengeld, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt hij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 30, 31, 38, 45 of 49 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ziekengeld;
(…).
2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.
Artikel 33, eerste lid
1. Het ziekengeld, dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 30, tweede lid, 30a of 45 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
Artikel 33, zesde lid
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 49
De verzekerde is verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van een door hem aangevraagde of aan hem toegekende ziekengelduitkering. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Werkloosheidswet
Artikel 25, eerste lid
De werknemer is verplicht aan het UWV op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald. Deze verplichting geldt niet, voor zover een recht op uitkering niet geldend kan worden gemaakt als gevolg van een blijvend gehele weigering. Deze verplichting geldt evenmin indien die feiten en omstandigheden door het UWV kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de derde zin van toepassing is.
Artikel 22a, eerste lid
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van uitkering en terzake van weigering van uitkering, herziet het UWV een dergelijk besluit of trekt het dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 24, 25 of 26 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;
(…).
Artikel 22a, tweede lid
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 36, eerste lid
1. De uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a of 27 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het UWV teruggevorderd. (...)
Artikel 36, zesde lid
6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Eiser staat onder bewind. Uit het beroepschrift maakt de rechtbank op dat de bewindvoerder toestemming heeft gegeven voor het instellen van dit beroep.
2.Besluit van 12 september 2019.
3.Besluit van 27 november 2019.
4.Besluit van 21 september 2020.
5.Besluit van 28 januari 2021.
6.Besluit van 17 mei 2022.
7.Eiser had zo’n kaart van 2 november 2015 tot en met 2 november 2020 en van 2 november 2020 tot en met 2 november 2025.
8.Uitspraak van 18 maart 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC7486.
9.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 22 februari 2018, ECLI:NL: CRVB:2018:616.
10.Artikel 49 van de ZW en artikel 25 van de WW.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1595.
12.Artikel 30a, eerste lid, van de ZW en artikel 22a, eerste lid, van de WW.
13.Artikel 30a, tweede lid, van de ZW en artikel 22a, tweede lid, van de WW.