10.2.De rechtbank is van oordeel dat het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het recht op ziekengeld en WW-uitkering in de periode 1 september 2019 tot en met 28 februari 2022 niet is vast te stellen. Uit wat is overwogen onder 9 volgt dat de rechtbank niet meegaat in dit standpunt van het UWV met betrekking tot de maanden maart en april 2022. Eiser heeft geen concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht op basis waarvan het UWV het recht wel (schattenderwijs) had kunnen vaststellen. Uit het onderzoek door de inspecteur volgt dat eiser in de periode van 1 september 2019 tot en met 28 februari 2022 werkzaamheden heeft verricht als vrachtwagenchauffeur. Eiser heeft tijdens het gesprek met de inspecteurs gezegd dat hij “wel eens inviel maar niet kan vertellen hoe vaak en wanneer dat precies is geweest”. Voor het UWV zijn hierin geen aanknopingspunten te vinden om (schatterwijs) vast te stellen hoeveel uren eiser heeft gewerkt en wat dat betekent voor zijn recht op ziekengeld en WW-uitkering. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank wél de mogelijkheid gehad om deze concrete feiten en omstandigheden naar voren te brengen door uitdraaien van zijn bestuurderspas/digitale tachograafpassen over deze periode aan het UWV over te leggen. Dat deze uitdraaien niet gemaakt zouden kunnen worden heeft eiser niet gesteld. Bovendien is dat ook niet aannemelijk omdat eiser wel uitdraaien heeft aangeleverd over de periode van 2 mei 2022 tot en met 4 juni 2022. Deze uitdraaien zien echter niet op de periode van 1 september 2019 tot en met 28 februari 2022. Eisers stelling dat hij geen uitdraai van bestuurdersritten in deze periode kan geven omdat hij niet gewerkt heeft slaagt niet. Ook al moet uitgegaan worden van eisers verklaring in beroep dat hij niet gewerkt heeft, wat de rechtbank hiervoor overigens al verworpen heeft, is het aannemelijk dat dat uit die uitdraaien had kunnen worden afgeleid.
11. Voorgaande betekent dat het UWV, doordat de precieze aard en omvang van de werkzaamheden van eiser onbekend zijn gebleven, terecht heeft geconcludeerd dat het recht op ziekengeld en WW-uitkering in de periode van 1 september 2019 tot en met 28 februari 2022 niet is vast te stellen en daarom dat recht terecht heeft ingetrokken. Er is onduidelijkheid blijven bestaan over de aard en omvang van de werkzaamheden, de (te bedingen) inkomsten daaruit, eisers beschikbaarheid voor werk en zijn mate van arbeidsongeschiktheid. Eiser komt nog op tegen het standpunt van het UWV dat hij geen duidelijkheid heeft kunnen geven over de perioden dat hij (volgens de stempels in zijn paspoort) in het buitenland heeft verbleven, omdat het UWV hem daar niet naar gevraagd heeft. De rechtbank hoeft deze stelling gezien het voorgaande niet meer te bespreken.
12. De rechtbank komt tot de conclusie dat het UWV het recht op ziekengeld en WW-uitkering over de periode van 1 september 2019 tot en met 28 februari 2022 terecht heeft ingetrokken.Dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van intrekking af te zien heeft eiser niet gesteld.Omdat het UWV het recht op WW-uitkering ook heeft ingetrokken over de maanden maart en april 2022, kan het bestreden besluit in zoverre niet in stand blijven wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Of voor het UWV een bevoegdheid bestaat om de WW-uitkering in deze maanden te herzien of dat al gebruik was gemaakt van die bevoegdheid door het UWV wegens het ontvangen van inkomsten uit werk kan de rechtbank niet beoordelen, omdat het dossier daarover geen duidelijkheid biedt. Het beroep is gegrond.
Terugvordering van ziekengeld en WW-uitkering
13. Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder het kopje ‘gevolgen voor het recht op ziekengeld en WW-uitkering van eiser’, kan het door het UWV berekende bedrag aan ziekengeld en WW-uitkering dat hij van eiser heeft teruggevorderd, niet in stand blijven. Nu het voor de rechtbank, zoals al is overwogen in punt 12, onduidelijk is of eisers WW-uitkering in deze maanden al was herzien of dat het UWV alsnog van deze bevoegdheid gebruik wil maken, is de rechtbank niet in staat om zelf te beoordelen of er een bevoegdheid is voor het UWV om de WW-uitkering in deze maanden, weliswaar op een andere grondslag, van eiser terug te vorderen. Voorgaande betekent dat er ook aan de terugvorderingsbeslissing een gebrek kleeft. Dat het UWV verplicht is het te veel betaalde ziekengeld en de te veel betaalde WW-uitkering over de periode van 1 september 2019 tot en met 28 februari 2022 terug te vorderen heeft eiser niet bestreden. Ook heeft eiser zich niet op het standpunt gesteld dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan het UWV geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien.