ECLI:NL:RBGEL:2024:5435

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
027972-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding termijn voor indiening verzoek schadevergoeding in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 31 juli 2024 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, bijgestaan door mr. R. van Maaren, had verzocht om vergoeding van kosten die hij had gemaakt in verband met zijn strafzaak, nadat de officier van justitie had besloten om hem niet verder te vervolgen. De verzoeker was op de hoogte gesteld van het sepot op 25 januari 2024, maar diende zijn verzoek pas op 13 mei 2024 in, wat meer dan drie maanden na de sepotbeslissing was. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het indienen van het verzoek was overschreden en dat de verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De rechtbank verwierp het standpunt van de advocaat dat de termijn pas zou ingaan op het moment dat de verzoeker daadwerkelijk op de hoogte was van de sepotbeslissing, omdat er geen bewijs was dat de post met de sepotmededeling te laat was bezorgd. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de advocaat is om zich tijdig te stellen als raadsman en dat de verzoeker zelf ook had moeten handelen na ontvangst van de sepotbrief. De rechtbank verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
parketnummer : 05/027972-24
raadkamernummer : 24-011791
datum : 31 juli 2024
Beschikkingvan de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] 1955 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] , [postcode] in [plaats] ,
mr. R. van Maaren, advocaat te Arnhem,
hierna te noemen: de verzoeker.

Feiten

De officier van justitie heeft beslist de verzoeker niet verder te vervolgen en heeft dat bij brief van 25 januari 2024 aan verzoeker meegedeeld. Deze beslissing is onherroepelijk geworden.

Procedure

Het verzoekschrift is op 13 mei 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 31 juli 2024 het verzoekschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de verzoeker, mr. R. van Maaren en de officier van justitie op zitting gehoord.
De verzoeker is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Verzoek

In het verzoekschrift heeft verzoeker verzocht om vergoeding van de door hem gemaakte kosten ten behoeve van de strafzaak, te weten:
  • € 500,00 ter zake kosten rechtsbijstand;
  • PM de forfaitaire vergoeding voor het indienen/behandelen van het
onderhavige verzoekschrift.
De advocaat heeft zich op 8 mei 2024 in de onderhavige zaak gesteld, omdat enig vervolgbericht in de zaak tot dat moment is uitgebleven. Volgens de advocaat zou het voor de politie en het openbaar ministerie duidelijk moeten zijn geweest dat sprake was van een gekozen voorkeursadvocaat. Uit dien hoofde zou ex artikel 48 Wetboek van Strafvordering afschrift van stukken onverwijld aan de advocaat moeten worden verstrekt. Op 13 mei 2024 is de advocaat bekend geworden met de sepotbeslissing. Desgevraagd heeft verzoeker aangegeven ongeveer 2 maanden daarvoor bekend te zijn geworden met de sepotbeslissing.
Er kan niet worden vastgesteld op welk moment verzoeker op de hoogte is geraakt van de sepotbeslissing en van algemene bekendheid is dat de post vaak met vertraging wordt bezorgd. Het betreft een kleine termijnoverschrijding.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het verzoek omdat het te laat is ingediend.

Beoordeling

Op grond van artikel 529, tweede lid, Sv dient een verzoek tot schadevergoeding binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak te worden ingediend.
Uit het dossier blijkt dat de sepotbeslissing dateert van 25 januari 2024. Dat betekent dat het verzoek binnen 90 dagen daarna, op 24 april 2024, had moeten worden ingediend, waarbij een speelruimte van enkele dagen kan worden aangehouden. Het verzoek is op 13 mei 2024 ingekomen, circa drie weken later.
Door de advocaat is aangevoerd dat verzoeker pas in maart 2024 op de hoogte is geraakt van de sepotbeslissing en dat pas dan de wettelijke termijn zou moeten ingaan omdat niet duidelijk of en wanneer de brief verzoeker daadwerkelijk heeft bereikt.
Het is echter, anders dan de advocaat heeft gesteld, helemaal geen feit van algemene bekendheid dat de post in Nederland voortdurend of zelfs maar regelmatig veel te laat wordt bezorgd. . Bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel moet worden aangenomen dat de brief met sepotmededeling verzoeker enkele dagen na verzending heeft bereikt.
De advocaat heeft verzoeker op 13 oktober 2023 bijgestaan bij diens verhoor door de politie. Hij heeft zich echter pas op 8 mei 2024 door middel van een mailbericht aan het parket gesteld als raadsman omdat hij niets hoorde over de voortgang van de zaak. Op 13 mei 2024 ontving hij het bericht dat de zaak op 25 januari 2024 was geseponeerd. De advocaat heeft aangevoerd dat aan hem, nu hij verzoeker op diens verzoek heeft bijgestaan bij het verhoor, een afschrift van de sepotbeslissing had moeten worden verstrekt, ook zonder expliciete stelbrief; dat volgt uit de ‘kernroljurisprudentie’.
Deze stelling wordt verworpen. Uit de jurisprudentie blijkt dat de advocaat die een verdachte wil bijstaan als raadsman, zulks op enigerlei wijze kenbaar moet maken aan de betreffende instantie. De Hoge Raad heeft overwogen dat de “tegenwoordige regeling licht aanleiding kan geven tot fouten en misverstanden omtrent de vraag of de verdachte is (of werd) bijgestaan door een raadsman en dat daardoor een ordelijk procesverloop in gevaar komt. Uit niets blijkt dat de wetgever dit risico onder ogen heeft gezien en nog minder dat hij dit heeft aanvaard. Daarom moet, gelet op het belang van een goede organisatie van de rechtspleging - waaronder begrepen het belang dat op niet voor misverstand vatbare wijze is vastgelegd dat de verdachte op de terechtzitting zal worden bijgestaan door een raadsman - onder het huidige wetboek en in afwijking van de hiervoor vermelde rechtspraak, worden aangenomen dat een
advocaat die heeft verzuimd aan de griffie van het desbetreffende gerecht schriftelijk kennis te geven dat hij bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting zal optreden als gekozen of aangewezen raadsman van de verdachte, zich niet met vrucht erop kan beroepen dat hij voor de desbetreffende aanleg ten onrechte niet als raadsman is erkend, dus ook niet indien hij wel de in art. 38, vijfde lid, en art. 40, tweede lid, Sv bedoelde kennisgeving aan de (hulp)officier van justitie en/of de rechter-commissaris heeft gedaan.” [1]
Datzelfde moet gelden voor de fase tijdens het opsporingsonderzoek. Het had op de weg van de advocaat gelegen zich na het verhoor in oktober 2023 bij het parket te stellen als -gekozen - raadsman, als hij op de hoogte had willen blijven van de ontwikkelingen in de zaak. Er is dus op 13 mei 2024 niet een nieuwe termijn voor indiening van het verzoekschrift gaan lopen en evenmin is de termijnoverschrijding op deze grond verschoonbaar.
Uitgaande van de stelling van de advocaat dat verzoeker naar diens zeggen twee maanden vóór de advocaat op 13 mei 2024 contact met hem opnam, op de hoogte is geraakt van het sepot, geldt het volgende. Verzoeker had dan van medio maart tot circa 24 april 2024, einde van de wettelijke termijn, de gelegenheid om zijn advocaat te benaderen. Dat hij dat niet heeft gedaan en de zaak op z’n beloop heeft gelaten, komt voor eigen rekening en risico, ook al is verzoeker iemand die niet gewend is aan justitiecontacten. Juist daarom zou er alle reden zijn om meteen na ontvangst van de sepotbrief, de advocaat te raadplegen die hem eerder heeft bijgestaan bij het verhoor,. De raadkamer ziet geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Verzoeker zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

Beslissing

De raadkamer:
- verklaart de verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. F.J.H. Hovens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.F.A. Vrede, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2024.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.

Voetnoten

1.HR 5 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2250.