ECLI:NL:RBGEL:2024:5397

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
407262
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en bewijswaardering bij overname tandartspraktijk

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is op 21 augustus 2024 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagde] betreffende de overname van een tandartspraktijk. De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of [gedaagde], als bestuurder van [B.V. gedaagde], aansprakelijk is voor schade die [eiser] zou hebben geleden door onjuiste informatie over het aantal patiënten en de omzet van de praktijk. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 21 juni 2023 al geoordeeld dat [gedaagde] niet onjuist heeft voorgelicht over het aantal patiënten en dat hij niet onrechtmatig heeft gehandeld door de turboliquidatie van [B.V. gedaagde]. In het huidige vonnis heeft de rechtbank geconcludeerd dat [eiser] niet in het bewijs is geslaagd dat [gedaagde] structureel onrechtmatige declaraties heeft gedaan. De rechtbank heeft de bewijslevering van [eiser] beoordeeld, waarbij getuigen en deskundigen zijn gehoord. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van de getuigen te algemeen zijn en niet voldoende bewijs leveren voor de stellingen van [eiser]. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen en haar in het ongelijk gesteld, met veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/407262 / HA ZA 22-350
Vonnis van 21 augustus 2024
in de zaak van
[eiser]
woonplaats gekozen hebbende te [plaats]
eisende partij
hierna te noemen: [eiser]
advocaat: mr. A. al Mansouri te Nijmegen
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
gedaagde partij
hierna te noemen: [gedaagde]
advocaat: mr. R. Taal te Nijmegen

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 juni 2023,
- de akte houdende overlegging producties tevens verzoek aanhouding bodemprocedure van 8 november 2023,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 8 november 2023,
- de akte houdende overlegging producties t.b.v. (contra-)enquête van 12 januari 2024 van de zijde van [eiser] ,
- de akte overlegging producties ten behoeve van contra-enquête van 12 januari 2024 van de zijde van [gedaagde] ,
- het proces-verbaal van (contra)enquête zijdens eisende en gedaagde partij van 12 januari 2024,
- de akte overlegging producties van de zijde van [gedaagde] van 21 februari 2024,
- de conclusie na enquête tevens wijziging van eis van de zijde van [eiser] ,
- de antwoordconclusie na enquête van de zijde van [gedaagde] ,
- de akte houdende uitlating producties van de zijde van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De beoordeling in het tussenvonnis van 21 juni 2023

2.1.
In het tussenvonnis van 21 juni 2023 heeft de rechtbank het volgende overwogen. Als [B.V. gedaagde] een overeenkomst met [eiser] is aangegaan waarvan [gedaagde] wist of redelijkerwijs moest weten dat [B.V. gedaagde] hem niet kon nakomen, dan is [gedaagde] als bestuurder van [B.V. gedaagde] aansprakelijk voor de schade die [eiser] daardoor lijdt. [eiser] verwijt [gedaagde] als bestuurder van [B.V. gedaagde] primair dat deze vennootschap haar onjuiste informatie heeft gegeven over het aantal patiënten (I) en de omzet (II), en subsidiair dat hij [B.V. gedaagde] heeft ontbonden voordat de garantietermijn was afgelopen (III). [1]
2.2.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis vervolgens geoordeeld dat [gedaagde] [eiser] niet onjuist heeft voorgelicht over het aantal patiënten (I). [2] Uit praktisch oogpunt heeft de rechtbank ook reeds haar oordeel gegeven over de subsidiaire vordering. Dat oordeel luidt dat [B.V. gedaagde] niet heeft gehandeld in strijd met de garantie uit de koopovereenkomst en dat [gedaagde] als bestuurder niet onrechtmatig heeft gehandeld door de turboliquidatie van [B.V. gedaagde] (III). [3] Op deze grondslagen (I en III) zijn de vorderingen van [eiser] dus niet toewijsbaar.
2.3.
Over het verwijt dat [gedaagde] [eiser] onjuist heeft voorgelicht over de omzet (II) heeft de rechtbank in het tussenvonnis overwogen dat [eiser] stelt dat de omzet van [B.V. gedaagde] kunstmatig is verhoogd en wel op zes manieren, aangeduid met de letters a tot en met f. De verwijten onder a, b, d, en e zijn naar het oordeel van de rechtbank niet terecht. Ook op die grondslagen (IIa, b, d en e) zijn de vorderingen van [eiser] dus niet toewijsbaar.
2.4.
Het verwijt onder IIc houdt in dat [B.V. gedaagde] volgens [eiser] heeft gefraudeerd door bij het declareren van vullingen structureel één vlak extra in rekening te brengen. De rechtbank heeft [eiser] in dat verband een bewijsopdracht gegeven. Daarbij is overwogen dat het voor de hand ligt om hieraan te voldoen met schriftelijk bewijs, bijvoorbeeld bestaande uit de patiëntenkaarten met bijbehorende facturen uit 2019 en 2020 waar per patiënt een korte toelichting wordt gegeven op wat er is gedeclareerd dat niet is terug te zien op de patiëntenkaart. [4] [eiser] heeft bewijs bijgebracht, dat hieronder zal worden beoordeeld.
2.5.
Het verwijt onder IIf houdt in dat [B.V. gedaagde] volgens [eiser] bij patiënten bij wie hij een kroon plaatste de prestatiecodes T82 (tandvleescorrectie), T57 (toepassing lokaal medicament), R31 (opbouw plastisch materiaal) en V40 (polijsten oude vullingen) declareerde, terwijl hij die werkzaamheden niet uitvoerde. De rechtbank heeft [eiser] ook in dit verband een bewijsopdracht gegeven. [5] Ook hiervoor heeft [eiser] bewijs bijgebracht, dat hieronder zal worden beoordeeld.
3. De verdere beoordeling
Eisvermeerdering
3.1.
[eiser] heeft na de bewijslevering haar eis vermeerderd doordat zij subsidiair onder II thans, voor het geval dat de rechtbank de primaire vordering onder II zal afwijzen, de rechtbank verzoekt de termijn van de huur van de tandartspraktijk te verkorten naar vijf jaar zodat de huurovereenkomst tussen [gedaagde] en [eiser] van rechtswege eindigt op 31 mei 2026 ter opheffing van het door [eiser] geleden nadeel als gevolg van haar dwaling, althans de misleiding door [gedaagde] , bij de totstandkoming van de huurovereenkomst. Bovendien heeft zij haar vordering om [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten geactualiseerd. [6]
3.2.
[gedaagde] maakt er geen bezwaar tegen dat [eiser] haar eis vermeerdert. [7] De rechtbank zal oordelen op basis van de vermeerderde eis omdat zij geen grond ziet om de vermeerdering van eis ambtshalve buiten beschouwing laten (art. 130 lid 1 Rv).
Bewijs in verband met declareren van extra vlakken (IIc)
3.3.
Om te bewijzen dat [gedaagde] voor vullingen in de jaren 2019 en 2020 meer werkzaamheden heeft gedeclareerd dan hij daadwerkelijk heeft verricht, heeft [eiser] stukken in het geding gebracht en getuigen en deskundigen laten horen. Die stukken zijn om te beginnen patiëntenkaarten, facturen en mondfoto’s van 28 patiënten. Daaruit valt volgens [eiser] af te leiden dat bij deze patiënten steeds één vlak is gevuld, maar dat bij 24 van hen tweevlaksvullingen in rekening zijn gebracht, bij drie drievlaksvullingen en bij één een viervlaksvulling. [eiser] heeft bovendien een enquête afgenomen bij tien tandartsen. Daarin heeft zij mondfoto’s laten zien van deze patiënten en gevraagd wat voor soort vulling de geënquêteerde zag en of die vulling rechtmatig in rekening kon worden gebracht als tweevlaksvulling. Een van de geënquêteerden is [betrokkene 1] , die volgens [eiser] vanwege zijn professionele hoedanigheden in het bijzonder bevoegd is om te oordelen. [eiser] heeft de antwoorden van alle geënquêteerden verwerkt in een overzicht. Daarin is te zien dat de tandartsen verklaren dat zij éénvlaksvullingen zien, die niet in rekening mogen worden gebracht als tweevlaksvullingen. In een later stadium heeft [eiser] patiëntenkaarten, facturen en mondfoto’s van nog vier patiënten in het geding gebracht. Ook daaruit kan volgens [eiser] worden afgeleid dat [gedaagde] voor éénvlaksvullingen ten onrechte duurdere meervlaksvullingen in rekening heeft gebracht. Verder heeft [eiser] een e-mailbericht van 2 november 2022 in het geding gebracht waarin een medewerker van het bureau bijzonder onderzoek van zorgverzekeraar CZ in reactie op een melding van [eiser] over de tandartspraktijk van [gedaagde] bevestigt dat zij onderzoek zal doen naar fraude. [8] [eiser] heeft bovendien getuigen laten horen, te weten [getuige 1] en S.T.J.P. [betrokkene 2] , en deskundigen, te weten [deskundige 1] en [deskundige 2] . [9]
3.4.
De deskundige [deskundige 1] heeft verklaard:
Ik zie in de stukken een stramien dat een buccale vulling niet als een B-vulling wordt gedeclareerd, maar als een BC-vulling en daarom onterecht als een tweevlaks i.p.v. een eenvlaks wordt gedeclareerd.
(...)
U houdt mij voor dat ik spreek over stramien en patronen en vraagt mij hoeveel facturen en behandelkaarten ik moet zien, voordat ik daarvan spreek. Ik reageer op wat ik zie en in wat ik zie, zie ik een stramien/patroon. Het is aan de rechtbank om te bepalen hoeveel zij wil zien.
3.5.
[gedaagde] heeft van zijn kant als toelichting een presentatie van [deskundige 3] in het geding gebracht over ‘Dental Anatomy’. Hij heeft hem ook opgeroepen om een verklaring af te leggen als deskundige (art. 200 Rv). In aanvulling hierop heeft [gedaagde] nog zeven publicaties in het geding gebracht over de vorm van tanden. [10]
Waardering van het bewijs in verband met declareren van extra vlakken (IIc)
3.6.
[eiser] leidt uit de stukken die zij in het geding heeft gebracht en de verklaringen van de getuigen en de deskundigen die zij heeft laten horen af dat het aannemelijk is dat [gedaagde] in de jaren 2019 en 2020 voor vullingen meer verrichtingen heeft gedeclareerd dan hij daadwerkelijk heeft verricht. [11] [gedaagde] meent daarentegen dat [eiser] het opgedragen bewijs niet heeft geleverd. Hij betoogt niet alleen dat de anatomie van tanden complex is en de kwaliteit van de mondfoto’s het niet mogelijk maakt om te beoordelen op welke zijden de vullingen zijn aangebracht, maar ook dat [eiser] bij het verzamelen en selecteren van de te onderzoeken gegevens niet heeft voldaan aan regels die gelden voor statistiek in het algemeen en voor rechtmatigheidsonderzoeken in het bijzonder. [12]
3.7.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. De stelling die [eiser] (mede) aan haar vordering ten grondslag legt, luidt dat [gedaagde] in 2019 en 2020 structureel één vlak extra op de factuur van een patiënt declareerde. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] in 2019 215 keer gedeclareerd met een onrechtmatige declaratiecode (178 + 16 + 11 + 10) en in 2020 177 keer (103 + 46 + 12 + 16). Zij rekent voor dat hij zo doende over 2019 € 3.871,76 aan onrechtmatige omzet heeft gerealiseerd en over 2020 € 3.774,63, wat zij middelt op € 3.823,19. [13] De rechtbank heeft [eiser] opgedragen deze stelling te bewijzen. Om aan die opdracht te voldoen, heeft [eiser] 28 gevallen gedocumenteerd, later aangevuld met nog vier gevallen, waarin [gedaagde] volgens [eiser] te veel vlakken heeft gedeclareerd. [14] Als [eiser] hiermee al heeft bewezen dat [gedaagde] dat in die 32 gevallen heeft gedaan, dan kan daaruit naar het oordeel van de rechtbank hoe dan ook niet met een redelijke mate van zekerheid worden geconcludeerd dat [gedaagde] dat structureel heeft gedaan in die zin dat zou moeten worden aangenomen dat hij dat heeft gedaan in alle 392 [15] gevallen die [eiser] bij dagvaarding noemt, dat [gedaagde] dus alle codes V92, V93, V94 en MH/DH onrechtmatig heeft gebruikt en dat dus € 3.871,76 van de omzet over 2019 en € 3.774,63 van de omzet over 2020 onrechtmatig was, althans een enigszins kwantificeerbaar, substantieel deel daarvan. [eiser] heeft immers niet toegelicht hoe zij de gedocumenteerde gevallen heeft geselecteerd en op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat wat geldt voor de 32 gedocumenteerde gevallen, ook geldt voor de andere 360 [16] gevallen, althans voor een substantieel deel ervan. [17] De deskundige [deskundige 1] heeft weliswaar verklaard dat hij in de stukken een stramien ziet, maar op de vraag van de rechter hoeveel facturen en behandelkaarten hij moet zien voordat hij daarvan spreekt, heeft hij geen duidelijk antwoord gegeven. Als [deskundige 1] een stramien heeft gezien in de geselecteerde gevallen, kunnen daaruit zonder toelichting op de selectie geen conclusies worden getrokken over alle gevallen. De rechtbank oordeelt op grond hiervan dat [eiser] het bewijs niet heeft geleverd.
Bewijs in verband met declareren van niet verrichte handelingen (IIf)
3.8.
Om te bewijzen dat [gedaagde] de werkzaamheden die zijn gedeclareerd met de prestatiecodes T82, T57, R31 en V40 in de jaren 2019 en 2020 niet heeft uitgevoerd, heeft [eiser] de tandartsassistenten [getuige 1] en S.T.J.P. [betrokkene 2] opgeroepen als getuigen en [deskundige 1] en [deskundige 2] als deskundigen. [18] De tandartsassistenten hadden op 2 juni 2022 reeds de volgende schriftelijke verklaring van 31 mei 2022 ondertekend: [19]
Bij deze verklaar ik dat tandarts [gedaagde] in ieder geval over de jaren 2019, 2020 de onderstaande verrichtingen T82, T57 en R31 volgens Tariefbeschikkingen KNMT
nietheeft uitgevoerd bij de patiënt, maar
welgedeclareerd in de nota’s. Dit betreft patiënten bij wie een kroon is geplaatst.
- T82 tandvleescorrectie
- T57 toepassing lokaal medicament (icm T00)
- R31 opbouw plastisch materiaal
- V40 polijsten oude vullingen
3.9.
De getuige [getuige 1] heeft op 8 november 2023 mondeling verklaard:
Op vragen van de rechter antwoord ik:
Ik weet dat het vandaag gaat over de declaratiecodes die [gedaagde] heeft gehanteerd. (...) Ik werk al 43 jaar als tandartsassistente; momenteel bij [eiser] , daarvoor 33 jaar bij [gedaagde] , en daarvoor nog bij een andere tandarts. (...)
Ik blijf bij mijn schriftelijke verklaring van 31 mei 2022, die als productie 25 in het dossier zit. U vraagt mij hoe ik dit weet. Ik was aanwezig bij de behandelingen door [gedaagde] en ook betrokken bij de facturatie. Na de behandeling schreef [gedaagde] de codes op de patiëntenkaart, die ik in klad overschreef. Dat keek [gedaagde] na en vervolgens maakte ik de facturen die hij weer nakeek.
Ik wist dat er meer gedeclareerd werd dan er verricht was. Ik ben hier geen gesprek over aangegaan met [gedaagde] . Dit zou geen zin hebben. Uit mijn ervaring met [gedaagde] wist ik dat een gesprek niets uit zou halen. Het behoorde ook niet tot mijn taak om hier tegenin te gaan. Ik had niet het idee dat het iets zou veranderen. Ik heb wel met collega [betrokkene 2] besproken dat rekeningen onjuist waren.
Ik weet dat codes T82 en T57 niet verricht werden bij het slijpen van een kroon bij de meeste patiënten in 2019 en 2020. Ik heb [eiser] bij haar komst hier niet over ingelicht; zij is er zelf achter gekomen en vervolgens hebben wij het hierover gehad.
Op de vragen van mr. Al Mansouri antwoord ik:
U vraagt mij nog naar mijn verklaring die als productie 25 bij de dagvaarding zit. Vaak werd hierbij ook de code T00 gebruikt; die code is niet toegestaan en betreft techniekkosten. Tandarts [gedaagde] werkte altijd samen met een tandartsassistente. De aanwezigheid van een assistente was noodzakelijk voor de werkzaamheden. (...)
(...)
Op de vragen van mr. Taal antwoord ik:
U toont mij diverse facturen die door de wederpartij als productie 54 zijn overgelegd en bevraagt mij hierover. Mijn antwoorden zijn hieronder per factuur weergegeven. Ik hoor de rechter zeggen dat zij de facturen aan het proces-verbaal zal hechten.
Productie 54a
Hierop staat een kroonplaatsing bij element 16. Ik zie hier de codes V40 en R31 staan. Op deze factuur zien we niet de vier codes, dat zal een uitzondering zijn geweest.
Productie 54i
Hier is een kroon geplaatst T57, V40, R31 staan genoteerd op de factuur. T82 staat hier niet op. Er staan wel techniekkosten op, R00.
Productie 54f
Hier is een kroon geplaatst op element 16. T82 zie ik staan bij element 15. Ik zou niet weten waarom die tandvleescorrectie daar gedaan is. [gedaagde] declareerde de T82 bij een kroon en dit is een element ernaast.
Productie 54j
Hier is een kroon geplaatst op element 37. Ik zie geen code T82. Bij deze kroonbehandeling heeft hij die code niet gebruikt.
Productie 54g
Ik zie op de factuur een kroonbehandeling staan, element 24. T82 en T57 zie ik hier niet staan. Hier staan niet de vier codes op. De factuur is verstuurd in 2021.
Productie 54c
Ik zie op de factuur een kroonbehandeling staan. T57 staat bij element 26. Element 27 is de kroonbehandeling. T57 ziet niet op het kroonelement, maar op die daarnaast. Ik denk dat het fout is gegaan, dat het erop had gemoeten maar niet erop is gezet.
Op de vraag of ik bij mijn verklaring blijf, antwoord ik, nadat de rechter mij heeft gewezen op de gevolgen van een meinedige verklaring, dat ik niet bij mijn verklaring kan blijven inhoudende dat [gedaagde] bij alle kroonplaatsingen alle vier de codes declareerde terwijl hij de bijbehorende verrichtingen niet uitvoerde.
3.10.
Op 12 januari 2014 heeft de getuige [getuige 1] opnieuw een verklaring afgelegd:
Op vragen van mr. Al Mansouri en mr. Jacobs antwoord ik:
Mij wordt voorgehouden het proces-verbaal d.d. 8 november 2023 op pagina 6 onder het kopje 54c. Hier staat dat ik niet bij mijn schriftelijke verklaring kan blijven. Inhoudende dat [gedaagde] alle vier de codes declareerde terwijl hij de bijbehorende verrichtingen niet uitvoerde.
Ik heb de schriftelijke verklaring toen ingetrokken omdat mr. Taal mij een vals citaat in de mond legde. Ik sta nog steeds achter mijn schriftelijke verklaring. Die moet zo worden begrepen dat het niet zo was dat we altijd de vier codes moesten declareren maar dat het meestal wel gebeurde.
Ik wil nog kwijt dat ik het getuigenverhoor van 8 november 2023 niet als prettig heb ervaren. Ik voelde mij onder druk gezet door mr. Taal. De opmerkingen van mr. Taal en de rechter over het feit dat ik onder ede stond, heb ik als druk ervaren.
3.11.
De getuige [betrokkene 2] heeft op 8 november 2023 mondeling verklaard:
Op vragen van de rechter antwoord ik:
Ik werk sinds 1990 als tandartsassistente; eerst voor [gedaagde] en nu voor [eiser] . Ik ben er een aantal jaren tussenuit geweest. Ik weet dat het vandaag gaat over de manier van declareren door [gedaagde] . (...)
U leest mij mijn schriftelijke verklaring van 31 mei 2022 voor, die als productie 25 bij dagvaarding zit. Ik blijf bij de verklaring. Ik weet dat juist is wat ik daar verklaar, omdat ik bij behandelingen aanwezig was en ik ook de nota’s schreef. Ik wist dat de nota’s niet klopten. Ik voel mij hier niet verantwoordelijk voor, omdat ik in dienst was van [gedaagde] . Naar aanleiding van telefoontjes van patiënten heb ik tegen [gedaagde] weleens iets gezegd over de nota’s. Dit weet ik nog, omdat zijn antwoord mij goed bijstaat. Hij zei namelijk: dat kunnen we doen, maar dan houden we het op jouw salaris in. Dit was een kort gesprek en nadien heb ik er ook niet meer met hem over gesproken.
Op vragen van mr. Al Mansouri antwoord ik:
Mijn werkzaamheden voor [gedaagde] bestonden uit het assisteren aan de stoel en een stuk administratie. Zo nam ik bijvoorbeeld de telefoon aan en schreef ik rekeningen uit. Ik heb bijna 20 jaar voor [gedaagde] gewerkt. U vraagt mij hoe vaak het voorkwam dat de in mijn verklaring genoemde codes wel werden gedeclareerd, maar niet waren verricht. Dit gebeurde bijna altijd, ik denk in 90% van de gevallen.
[gedaagde] werkte altijd samen met een assistente. De regel in de praktijk was: als er maar een assistente is. (...)
In de eerste jaren hielden mijn collega en ik de patiëntenkaarten bij; in latere jaren deed [gedaagde] dat zelf. Op basis van de kaart maakten wij een kladnota, die keek [gedaagde] na, dan maakten we een conceptnota die vervolgens weer werd nagekeken door [gedaagde] en als dat goed was, boekten we de nota in.
(...)
Op vragen van mr. Taal antwoord ik:
U vraagt mij of de vier codes altijd op deze manier werden gedeclareerd aan patiënten waarbij een kroon werd geplaatst en de vier codes dus niet werden verricht. Daarop antwoord ik: in de meeste gevallen wel, ik denk zo’n 90%.
U houdt mij nu een aantal producties voor. Het betreft facturen en u vraagt mij naar de codes die ik daarop zie.
Productie 54a
Ik zie een kroonbehandeling op element 1.6. Codes T82 en T57 zie ik niet staan op de factuur.
Productie 54j
Ik zie een kroonbehandeling op element 3.7. Code T82 zie ik niet staan op de factuur.
Productie 54g
Ik zie een kroonbehandeling. Ik zie code T82 niet staan op de factuur.
Productie 54c
Ik zie een kroonbehandeling op element 2.7. Ik zie code T57 bij element 2.6. Die zag niet op element 2.7.
U houdt mij voor dat u mij nu een aantal facturen heeft laten zien waar niet alle vier de codes op staan en u vraagt of ik bij mijn verklaring blijf. Ik blijf bij mijn verklaring. Er werden heel veel nota’s geschreven, u pakt natuurlijk de nota’s waar het niet op staat. Ik heb ook niet gezegd dat het 100% was, maar in heel veel gevallen. Ik merk op dat op de facturen ook nog andere codes staan die wij wel benoemen, maar inderdaad niet altijd alle vier. U zegt mij dat het de selectie van facturen is die is gedaan door mijn werkgever. Dat begrijp ik, maar ik blijf bij mijn verklaring.
(...)
Op nadere vragen van mr. Al Mansouri antwoord ik als volgt:
Het klopt dat u mijn verklaring niet zo moet begrijpen dat het om een vaste combinatie van de vier genoemde codes gaat, maar ook een deel van de codes kan betreffen. Het is geen vier-eenheid. Elke code hoort bij een behandeling, maar je kunt ze los van elkaar declareren.
3.12.
De deskundige [deskundige 1] heeft op 12 januari 2024 verklaard:
Op vragen van mr. Al Mansouri en mr. Jacobs antwoord ik:
Mijn achtergrond is dat ik betrokken ben bij het technisch overleg. Dit is het overleg over wet- en regelgeving en hoe dat in de praktijk doorwerkt. Ik ben dus nauw betrokken bij de wet- en regelgeving. Ook voer ik voor zorgverzekeraars materiële controles uit naar rechtmatigheid en doelmatigheid van behandelingen en declaraties. Tot slot ben ik een beëdigd deskundige op het gebied van de forensische odontologie.
(...)
Bij productie 54 zie ik onregelmatigheden. Bij elke kroon die gemaakt wordt, wordt ook code C11 gedeclareerd, dit is periodiek mondonderzoek. Dit roept de vraag op hoe dit agenda technisch is gedaan, omdat een periodieke controle een bepaalde tijd vraagt en een kroon ook. Dit zie ik ook bij andere producties, behalve bij productie 54a.
(...)
Bij alle dossiers zie ik code T57. Dit is een ongangbare manier. Normaal zit de noodkroon in het tarief van de kroon verwerkt en mag die dus niet afzonderlijk worden gedeclareerd.
Over T82 en T102 zeg ik het volgende. Deze codes betreffen hetzelfde, namelijk correctie tandvlees. Die zie ik in alle dossiers behalve drie terugkomen. Een tandvleescorrectie is al inbegrepen bij de code voor een kroon en mag dus niet afzonderlijk gedeclareerd worden.
Over V40 zeg ik het volgende. Die zie ik bij veel kronen. Het betreft het polijsten van buurelementen. Dit kan op zich wel, maar mij valt op dat dit wel vaak voorkomt. Dit kan erop duiden dat het niet klopt.
(...)
Op vragen van mr. Taal antwoord ik:
(...)
Het klopt dat code C11 wel uitgevoerd kan zijn. Ook klopt het dat V40 inderdaad wel kan zijn gedaan. Echter, als je een C11 doet, is het logisch dat je daarna een nieuwe afspraak plant voor de kroon. Het is niet goed denkbaar dat je bij een periodieke controle op voorhand al een uur extra inplant voor een kroon.
3.13.
De deskundige [deskundige 2] heeft op 12 januari 2024 verklaard:
Op vragen van de rechter antwoord ik:
Ik ben tandarts, niet meer praktiserend maar nog wel BIG geregistreerd.
Ik heb stukken ontvangen en begrepen dat er vraag is of er is gedeclareerd volgens de norm en of het aantal beschreven vlakken van vullingen juist is. (...)
Op vragen van mr. Al Mansouri en mr. Jacobs antwoord ik:
Ik ben jarenlang praktiserend tandarts geweest. vanaf 2010 heb ik bij de Nza gewerkt en heb ik het verrichtingenstelsel opnieuw ingedeeld. Sindsdien werk ik freelance en geef ik advies op tandheelkundig gebied. De tariefbeschikkingen van de Nza zijn mij heel goed bekend. Ik heb geadviseerd bij meerdere stelselwijzigingen met als doel de systematiek steeds duidelijker te krijgen.
(...)
Ik heb productie 54 van u ontvangen. dit gaat over de kronen. Ik heb dit voorafgaand het verhoor bekeken. Uw vraag is elke keer wat de onregelmatigheden in de declaraties zijn.
(...)
Productie 54c
(...)
Code T82 betreft een tandvleesbehandeling. Die mag niet samen met een kroon gedeclareerd worden, want de code van de kroon is inclusief tandvleesbehandeling.
Code T57 is hier dubieus. Deze mag alleen bij bepaalde tandvleesaandoeningen die je eigenlijk nooit tegelijk met een kroon behandelt. Het is een onlogische.
Productie 54f
(...)
Ook hier geldt wat ik eerder verklaard heb over code T57.
(...)
Productie 54i
(...)
T57 is dubieus om redenen die ik hiervoor heb omschreven.
T82 valt onder het maken van een kroon.
(...)
Productie 54j
Hier speelt wederom T57.
Waardering van het bewijs in verband met declareren van niet verrichte handelingen (IIf)
3.14.
Volgens [eiser] blijkt uit de verklaringen van [getuige 1] en [betrokkene 2] dat [gedaagde] in heel veel gevallen de prestatiecodes T82, T57, R31 en V40 declareerde bij een kroonbehandeling, terwijl hij die werkzaamheden niet uitvoerde. Ook leidt zij uit die verklaringen af dat het aannemelijk is dat [gedaagde] de werkzaamheden die hij heeft gedeclareerd met die prestatiecodes in de jaren 2019 en 2020 niet heeft uitgevoerd. [20] [gedaagde] meent dat [eiser] ook deze stelling niet heeft bewezen. [21]
3.15.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. De stelling die [eiser] (mede) aan haar vordering ten grondslag legt, luidt dat [gedaagde] in 2019 en 2020 de prestatiecodes T82, T57, R31 en V40 in rekening bracht bij patiënten bij wie hij een kroon plaatste, terwijl hij de werkzaamheden die bij die codes horen, niet uitvoerde. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] in 2019 120 kronen geplaatst en in 2020 135 kronen. Zij rekent voor dat hij zo doende over 2019 € 21.526,80 aan onrechtmatige omzet heeft gerealiseerd en over 2020 € 24.637,50, wat zij middelt op € 23.082,15. [22] [eiser] heeft in de conclusie na enquête betoogd dat uit het bewijs volgt dat ook andere codes ten onrechte zijn gedeclareerd. Zij heeft de onrechtmatige omzet daar opnieuw becijferd en komt op € 22.723,67 over 2019 en € 24.746,12 over 2020, waarbij ze tevens benoemt dat een aanvullende onjuiste combinatie van codes tot een nog veel hogere onrechtmatige omzet leidt. [eiser] heeft deze stelling bij dagvaarding onderbouwd met een schriftelijke verklaring van de tandartsassistenten [getuige 1] en [betrokkene 2] (hiervoor geciteerd [23] ). De rechtbank heeft geoordeeld dat de schriftelijke verklaring van [getuige 1] en [betrokkene 2] niet voldoende is om te kunnen vaststellen of [gedaagde] de werkzaamheden die zijn gefactureerd, daadwerkelijk heeft verricht.
3.16.
[getuige 1] en [betrokkene 2] hebben mondeling allebei hun categorisch geformuleerde schriftelijke verklaring van 31 mei 2022 / 2 juni 2022 genuanceerd. [getuige 1] heeft bij haar eerste verhoor aanvankelijk verklaard dat zij niet bij haar schriftelijke verklaring kon blijven, maar heeft bij haar tweede verhoor verklaard dat zij er toch achter staat, met de kanttekening dat die verklaring zo moet worden begrepen dat het niet zo was dat zij altijd de vier codes moesten declareren maar dat het meestal wel gebeurde. [betrokkene 2] heeft de schriftelijke verklaring genuanceerd door op de vraag van mr. Taal of [gedaagde] altijd declareerde zoals zij schriftelijk had verklaard te antwoorden dat dit in de meeste gevallen gebeurde, volgens haar zo’n 90%. Naar het oordeel van de rechtbank voegen deze mondelinge verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [betrokkene 2] niets toe aan hun schriftelijke verklaring, maar doen die daaraan eerder afbreuk. Mogelijk kunnen uit hun verklaringen zekere conclusies worden getrokken over de manier waarop [gedaagde] de codes T82, T57, R31 en V40 gebruikte, maar uit die verklaringen kan hoe dan ook niet met een redelijke mate van zekerheid worden afgeleid dat hij daarmee over 2019 € 21.526,80 aan onrechtmatige omzet heeft gerealiseerd en over 2020 € 24.637,50, dan wel andere enigszins kwantificeerbare, substantiële bedragen. De verklaringen van de tandartsassistenten zijn daarvoor immers te algemeen geformuleerd. Ook de verklaringen van de deskundigen kunnen niet leiden tot het oordeel dat het bewijs van deze stelling is geleverd. De deskundigen hebben immers weliswaar verklaard over onderdelen van de facturen die vragen bij hen oproepen of die volgens hen bij een controle door de zorgverzekeraar niet zouden worden goedgekeurd, maar zij hebben niet kunnen verklaren over hetgeen bewezen moest worden, namelijk dat [gedaagde] bij het plaatsen van kronen structureel werkzaamheden in rekening heeft gebracht die hij niet heeft uitgevoerd. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat [eiser] ook het bewijs van deze stelling niet heeft geleverd. Dit oordeel wordt bevestigd door de conclusie die [eiser] zelf uit haar bewijslevering trekt, namelijk dat [gedaagde] ‘in heel veel gevallen’ de genoemde prestatiecodes ten onrechte heeft gebruikt en dat het ‘aannemelijk is’ dat [gedaagde] de werkzaamheden die bij die codes horen niet heeft uitgevoerd, waarmee zij de lat voor de bewijslevering te laag legt.
Nieuwe verwijten
3.17.
[eiser] trekt uit de bewijslevering niet alleen conclusies over de bewijsopdrachten die zij heeft gekregen, maar zij leidt er bovendien uit af dat het aannemelijk is dat [gedaagde] de prestatiecodes C11, A10, E01, G10, T102, T163, V40 en R14 onrechtmatig gebruikte en dat hij de werkzaamheden die hij met deze codes in de jaren 2019 en 2020 heeft gedeclareerd, niet heeft uitgevoerd. [24] Ook voor deze conclusies geldt dat zij mogelijk juist zijn voor de geselecteerde gevallen, maar zonder toelichting op de selectie niet voor alle. Overigens heeft [eiser] haar vorderingen niet gebaseerd op de stelling dat [gedaagde] deze codes onrechtmatig gebruikte. Mocht zij dat alsnog willen doen, dan staat de rechtbank dat niet toe omdat het in strijd is met de goed procesorde om dat te doen nadat de rechtbank heeft geoordeeld over vier andere stellingen van de strekking dat [B.V. gedaagde] haar omzet kunstmatig had verhoogd, bewijsopdrachten heeft gegeven over twee andere stellingen van die strekking en de bewijsfase met betrekking tot die twee opdrachten is afgesloten.
Verzoeken om terug te komen van bindende eindbeslissingen
3.18.
[eiser] verzoekt de rechtbank om terug te komen van bindende eindbeslissingen. Zij brengt producties in het geding die betrekking hebben op het gebruik van fictieve 00-prestatiecodes, waarover de rechtbank reeds had geoordeeld. Verder maakt zij bezwaar tegen de oordelen van de rechtbank dat [gedaagde] haar niet onjuist heeft geïnformeerd over het aantal patiënten en dat [gedaagde] niet onrechtmatig heeft gehandeld door de turboliquidatie van [B.V. gedaagde]
3.19.
De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. [25]
3.20.
[gedaagde] heeft zich over de verzoeken van [eiser] kunnen uitlaten bij conclusie na enquête en dat heeft hij ook gedaan. [26]
Het gebruik van fictieve 00-prestatiecodes (IIa)
3.21.
[eiser] heeft na het tussenvonnis patiëntnota’s, technieknota’s en patiëntenkaarten overgelegd van tien patiënten bij wie [gedaagde] volgens haar fictieve 00-prestatiecodes en een onrechtmatige opslag over tandtechnisch materiaal in rekening heeft gebracht. [27]
3.22.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis reeds geoordeeld dat van enig onrechtmatig handelen door [B.V. gedaagde] en/of [gedaagde] in verband met 00-codes niet is gebleken en heeft in dat verband geen bewijsopdracht gegeven. [28] [eiser] licht niet toe waarom zij niettemin de genoemde documenten in het geding heeft gebracht. De rechtbank ziet geen grond om van het oordeel over de 00-codes terug te komen en zal dat dus niet doen.
Het aantal overgedragen patiënten (I)
3.23.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat [eiser] [gedaagde] ten onrechte verwijt dat hij haar onjuist heeft geïnformeerd over het aantal patiënten van [B.V. gedaagde] [29] [eiser] verzoekt de rechtbank deze kwestie opnieuw te behandelen.
3.24.
[eiser] licht dat verzoek als volgt toe. De rechtbank heeft overwogen dat het tussen partijen niet in geschil is dat het gebruikelijk is om het aantal actieve patiënten te tellen aan de hand van het aantal jaarlijkse controles (prestatiecode C11). [eiser] heeft erkend dat de informatie uit het informatiememorandum juist is, dus dat [B.V. gedaagde] in de jaren 2017-2019 jaarlijks minstens 1000 keer de code C11 heeft gedeclareerd. De rechtbank heeft vervolgens art. 2 lid 1 onder d van de koopovereenkomst (over het aantal patiënten van de praktijk) in lijn met het informatiememorandum zo uitgelegd dat het aantal patiënten bij de overdracht geteld wordt aan de hand van de jaarlijks gedeclareerde C11-codes. Dit aantal is meer dan 1000 per jaar, wat overeenkomt met de afspraken die partijen hebben gemaakt. [eiser] wijst nu op de verklaring van [deskundige 1] dat bij [B.V. gedaagde] bij elke kroon die is gemaakt, ook code C11 in rekening heeft gebracht. Dat roept volgens [deskundige 1] de vraag op hoe dit agenda-technisch is gedaan, omdat een periodieke controle een bepaalde tijd vraagt en een kroon ook. [eiser] leidt hieruit af dat het aannemelijk is dat [gedaagde] deze periodieke controles wel in rekening bracht, maar niet uitvoerde. Zij beschouwt dit als nieuwe informatie waarover de rechtbank nog niet beschikte toen zij het vonnis van 21 juni 2023 wees. [30]
3.25.
[gedaagde] meent dat de verklaring van [deskundige 1] geen reden kan zijn om van de gegeven bindende eindbeslissing terug te komen. Hij handhaaft dat [gedaagde] de gedeclareerde periodieke controles heeft uitgevoerd en dat uit niets blijkt dat het anders is. [31]
3.26.
De rechtbank zal niet van het gegeven oordeel terugkomen. Ten eerste geldt ook hier wat bij de waardering van het bewijs geldt, namelijk dat zonder toelichting op de selectie van de gevallen waarover de getuigen verklaren geen conclusies kunnen worden getrokken over alle gevallen. Ten tweede is de verklaring van [deskundige 1] onvoldoende stellig. Hij heeft immers slechts verklaard dat hij deze wijze van declareren onregelmatig acht en dat die vragen oproept, en die verklaring heeft hij toegelicht door op een vraag van mr. Taal te bevestigen dat code C11 wel uitgevoerd kan zijn, maar dat het dan logisch is dat je daarna een nieuwe afspraak plant voor de kroon en dat het niet goed denkbaar is dat je bij een periodieke controle op voorhand al een uur extra inplant voor een kroon.
Turboliquidatie (III)
3.27.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat [gedaagde] als bestuurder van [B.V. gedaagde] niet onrechtmatig heeft gehandeld door de turboliquidatie van die vennootschap. [32] [eiser] verzoekt de rechtbank dit oordeel te heroverwegen.
3.28.
[eiser] licht dat verzoek als volgt toe. De rechtbank overweegt dat [holding B.V. gedaagde] de mogelijke verplichting tot betaling van een bedrag van € 51.900,00 van [B.V. gedaagde] jegens [eiser] heeft overgenomen en dat zij daarvoor een reservering heeft aangehouden. [eiser] brengt daartegen in dat [holding B.V. gedaagde] geen garantstelling voor of vrijwaring van [B.V. gedaagde] aan haar heeft gericht en dat ook uit de wet niet volgt dat [holding B.V. gedaagde] aansprakelijk is jegens haar. Verder klaagt [eiser] dat de rechtbank verder niet toelicht welke grondslag [eiser] zou moeten inroepen voor verhaal van haar vordering op [holding B.V. gedaagde] en dat zij geheel onbesproken laat hoe het zit met de bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde] als de vordering van [eiser] het bedrag van € 51.900,00 overstijgt. [33]
3.29.
[gedaagde] wijst erop dat [eiser] niet betwist dat [holding B.V. gedaagde] de mogelijke betalingsverplichting jegens [eiser] van [B.V. gedaagde] heeft overgenomen en daarvoor een reservering aanhoudt en ook dat zij niet toelicht dat en waarom zij als schuldeiser is benadeeld. Volgens [gedaagde] is [eiser] het gewoon niet met de beslissing van de rechtbank eens, maar dat is volgens hem geen reden om ervan terug te komen. [34]
3.30.
Uit de argumenten die [eiser] tegen het oordeel van de rechtbank inbrengt, leidt de rechtbank af dat [eiser] het niet eens is met dat oordeel, maar niet dat het oordeel berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. De rechtbank zal daarom ook van dit oordeel niet terugkomen.
Conclusie en proceskostenveroordeling
3.31.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis overwogen dat [eiser] [gedaagde] aanspreekt op grond van drie verwijten, genummerd I, II a – f en III, en geoordeeld dat de verwijten onder I, II a, b, d en e en III niet terecht zijn. In het onderhavige vonnis oordeelt de rechtbank dat [eiser] niet is geslaagd in het bewijs van de stellingen die ten grondslag liggen aan de verwijten onder II c en f. Bovendien komt de rechtbank niet terug van de oordelen die zij heeft gegeven over de verwijten I en III en gaat zij niet in op nieuwe verwijten. De conclusie is dat geen van de verwijten die [eiser] [gedaagde] maakt terecht is, zodat er geen grond is voor toewijzing van de vorderingen van [eiser] . De vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
3.32.
[eiser] zal in het ongelijk worden gesteld. Daarom zal zij worden veroordeeld in de proceskosten inclusief de nakosten. Deze worden aan de zijde van [gedaagde] begroot op:
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
10.506,00
(3 punten, tarief VII)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
12.961,00
3.33.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op van € 12.961,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.4.
verklaart de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2024.
115 / 560

Voetnoten

1.rov. 4.3
2.rov. 4.6
3.rov. 4.27
4.rov. 4.7 en 4.14 – 4.16
5.rov. 4.7 en 4.21 – 4.24
6.conclusie na enquête tevens wijziging van eis vanaf 105
7.antwoordconclusie na enquête vanaf 95
8.producties 55 – 60 bij akte 8 november 2023; productie 62 bij akte 12 januari 2024
9.processen-verbaal van getuigenverhoor, gehouden op 8 november 2023 en 12 januari 2024
10.producties 28 – 34 bij akte 21 februari 2024
11.conclusie na enquête tevens wijziging van eis 65 (a)
12.antwoordconclusie na enquête 101
13.dagvaarding 64 – 68; zie ook conclusie na enquête 7
14.akte 8 november 2023, productie 55 – 59 en akte 12 januari 2024, productie 62
15.215 + 177
16.392 -/- 32
17.akte houdende overlegging producties tevens verzoek aanhouding bodemprocedure 3
18.processen-verbaal 8 november 2023 en 12 januari 2024
19.productie 25 bij dagvaarding
20.conclusie na enquête tevens wijziging van eis 40 en 65 (b)
21.antwoordconclusie na enquête 101
22.dagvaarding 57
23.zie rov. 3.8
24.conclusie na enquête tevens wijziging van eis 65 (c)
26.conclusie na enquête 94, 101 en VIII
27.productie 54 bij akte houdende overlegging producties tevens verzoek aanhouding bodemprocedure; toegelicht in die akte onder 2
28.tussenvonnis 21 juni 2023, rov. 4.13
29.tussenvonnis 21 juni 2023, rov. 4.6
30.conclusie na enquête 76 – 82
31.antwoordconclusie na enquête 114
32.tussenvonnis 21 juni 2023, rov. 4.27
33.conclusie na enquête 102
34.conclusie na enquête 117