Op 1 augustus 2024 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, uitspraak gedaan in een beklagprocedure op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De klager, bijgestaan door mr. J.C.H. Pronk, verzocht om teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder zeven hanen, een pit, beschermingskussens en snavelkapjes. De inbeslagname vond plaats op 28 juni 2024, naar aanleiding van verdenkingen dat de klager zich schuldig had gemaakt aan overtreding van artikel 2.14, lid 1, van de Wet Dieren, dat het organiseren van dierengevechten verbiedt.
Tijdens de behandeling in raadkamer werd het standpunt van de klager gehoord, die stelde dat het houden van hanen zijn hobby is en dat het geen vechthoenders zijn. De officier van justitie verzet zich echter tegen de teruggave, stellende dat het belang van de strafvordering zich daartegen verzet, omdat het Openbaar Ministerie zal vorderen dat de voorwerpen verbeurd worden verklaard.
De rechtbank overwoog dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later zal beslissen tot verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen. De raadkamer baseerde deze conclusie op de bevindingen van de politie en een veterinair forensisch arts, die aangaven dat de hanen verwondingen vertoonden die duiden op gebruik voor vechten. Gezien deze omstandigheden verklaarde de rechtbank het beklag ongegrond, wat betekent dat de inbeslaggenomen voorwerpen niet worden teruggegeven aan de klager.