ECLI:NL:RBGEL:2024:5247

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
9962694
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst met ontruiming

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gezamelijke gedaagden]. De zaak betreft een vordering tot betaling van huurachterstand, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gezamelijke gedaagden] niet heeft kunnen bewijzen dat er een aanvullende huurkorting was overeengekomen, waardoor de vordering tot betaling van huurachterstand van € 11.849,43 is toegewezen. Tevens is de ontbinding van de huurovereenkomst uitgesproken, omdat de huurachterstand inmiddels was opgelopen tot een aanzienlijk bedrag en er geen zicht was op verbetering van de situatie. De ontruiming van het gehuurde moet binnen 14 dagen na de uitspraak plaatsvinden. De kantonrechter heeft ook de proceskosten en buitengerechtelijke incassokosten toegewezen aan [eiser]. In reconventie heeft de kantonrechter geoordeeld dat er sprake is van een gebrek aan het gehuurde, maar heeft de vorderingen van [gezamelijke gedaagden] op dit punt afgewezen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 9962694 \ CV EXPL 22-4600
Vonnis van 31 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. S.J. van Susante,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [plaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [plaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
te [plaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [gezamelijke gedaagden] ,
gemachtigde: mr. S. Besli.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 mei 2024;
- de akte na tussenvonnis van [gezamelijke gedaagden] met producties, tevens houdende vermeerdering van eis in reconventie;
- het per e-mail binnengekomen bezwaar van [eiser] tegen de akte van [gezamelijke gedaagden] , voor zover die akte verder gaat dan waartoe bij tussenvonnis gelegenheid gegeven is.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Inleiding
2.1.
Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie nauw met elkaar samenhangen, bespreekt de kantonrechter deze gezamenlijk. Bij tussenvonnis van 1 februari 2023 heeft de kantonrechter al een groot aantal eindbeslissingen genomen. Slechts op één punt dat partijen verdeeld hield, werd een tussenbeslissing genomen. Dat betrof een aanvullende huurkorting van drie maanden. [gezamelijke gedaagden] werd opgedragen te bewijzen dat zij met [eiser] een aanvullende huurkorting was overeengekomen. De kantonrechter zal in het navolgende eerst ingaan op de vraag of [gezamelijke gedaagden] geslaagd is in bewijslevering. Daarna zal worden ingegaan op het verzoek van [eiser] aan de kantonrechter om terug te komen op haar (voorlopige) oordeel omtrent ontbinding en ontruiming. Vervolgens zal de kantonrechter oordelen over het recente verzoek van [gezamelijke gedaagden] aan de kantonrechter om terug te komen op haar (voorlopige) oordelen zoals gegeven in het tussenvonnis van 1 februari 2023 onder randnummer 5.26. tot en met 5.30. en op het door haar vastgestelde feit onder 2.6. Zij zal ook een oordeel geven over de toelaatbaarheid van de eisvermeerdering in reconventie. Dan volgt een overweging over de buitengerechtelijke incassokosten, de proceskosten en de uitvoerbaar bij voorraad verklaring.
Aanvullende huurkorting van drie maanden
2.2.
Op 2 november 2023 en 17 januari 2024 hebben getuigenverhoren plaatsgevonden. De heer [gedaagde sub 3] en de heer [gedaagde sub 2] werden als partijgetuigen in enquête gehoord. De heer [eiser] is in contra-enquête gehoord.
2.3.
[gedaagde sub 3] verklaarde: “
We hebben toen voorgesteld een periode huur niet te betalen. Dit omdat we daarvoor een lopende zaak hadden die weer moest worden opgestart. Ik stelde voor vier a vijf maanden. Maar [eiser sub 1] zei twee a drie maanden. We hebben het toen vastgesteld op drie maanden.
[gedaagde sub 2] verklaarde: “
Wij wilden vier a vijf maanden huur niet betalen. [eiser sub 1] zei “Twee maanden.” Het einde was drie maanden.
[eiser] verklaarde: “
De heren [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] beweren dat ik iets heb toegezegd tijdens de ondertekening van de huurovereenkomst, namelijk 3 maanden geen huur betalen. Dat is onjuist. Ik kan geen toezeggingen doen zonder dat ik er over gesproken heb met [eiser sub 2] , omdat hij ook bestuurder en eigenaar is van de Beheermaatschappij. Er is door beide heren geprobeerd om bij mij huurkorting voor elkaar te krijgen. Er was al een huurkorting opgenomen in het huurcontract, namelijk 5 x € 5.000,-. Zij probeerden om daarbovenop nog meer huurkorting te krijgen. Daarom heb ik geantwoord dat ik het daar niet mee eens ben. Wat mij betreft was de discussie gesloten. Ik maak nooit dat soort mondelinge afspraken. Dat komt altijd op papier, in een overeenkomst, een bijlage of een mail.
2.4.
Bij de waardering van het bewijs moet de kantonrechter in aanmerking nemen dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] als partijgetuige hebben te gelden ten aanzien van feiten waarvoor zij het bewijsrisico dragen. Dit betekent dat hun verklaring over die feiten geen bewijs in hun voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring onvolledig bewijs aanvult (art. 164 lid 2 Rv). Nu [gezamelijke gedaagden] , naast de verklaring van partijgetuigen, geen ander bewijs heeft geleverd met betrekking tot de aanvullende huurkorting betreffende de maanden december 2018, januari 2019 en februari 2019, is de conclusie dat [gezamelijke gedaagden] niet geslaagd is in de bewijslevering.
Daar komt nog bij dat, als ook de verklaring van [eiser] in aanmerking wordt genomen, daaruit blijkt dat geen aanvullende huurkorting is overeengekomen. Enkel een huurkorting van vijf maanden is volgens hem overeengekomen. Dat komt de kantonrechter geloofwaardig voor, omdat, zoals blijkt uit hetgeen geciteerd is in het tussenvonnis van 1 februari 2023 onder 2.4., dat ook in de overeenkomst is vastgelegd.
2.5.
Omdat [gezamelijke gedaagden] het bewijs omtrent de aanvullende huurkorting niet heeft geleverd, zal aan huurachterstand over december 2018, januari 2019 en februari 2019 (vordering in conventie I onder a) een bedrag van € 4.098,39 worden toegewezen.
Huurachterstand, vergoedingen, facturen [bedrijf] en verzekeringspremie
2.6.
Voor de volledige vordering in conventie I betekent het voorgaande dat in totaal € 11.849,43 wordt toegewezen, zoals al in het tussenvonnis van 1 februari 2023 onder 5.31 staat (€ 10.678,74 + € 1.170,96). De gevorderde wettelijke handelsrente over dit bedrag wordt toegewezen vanaf de respectievelijke vervaltermijnen van de facturen. Voor de vordering in reconventie I onder a) betekent dit dat die ook wordt toegewezen. De vorderingen in reconventie I onder b), c), d), e) en f) worden afgewezen, omdat daarover in conventie al is beslist.
2.7.
Hiernaast zal [gezamelijke gedaagden] worden veroordeeld een bedrag van € 4.841,91 per maand te voldoen vanaf december 2022. Dat is namelijk de maand die nog niet vermeld stond in het actuele overzicht van [eiser] dat op de zitting van 16 november 2022 was overgelegd en waarover dus nog niet eerder kon worden geoordeeld. In de door [eiser] overgelegde productie 50 is overigens te zien dat die maand inmiddels is betaald. Wat inmiddels al door [gezamelijke gedaagden] is betaald, hoeft uiteraard niet nogmaals betaald te worden.
2.8.
[eiser] heeft, voor de periode na december 2022 tot datum ontruiming, ook kosten die voor rekening van [gezamelijke gedaagden] komen gevorderd, zoals kosten voor verzekeringen en onderhoudswerkzaamheden door [bedrijf] . Dit onderdeel van de vordering wordt afgewezen, omdat dit onvoldoende concreet is.
Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming gehuurde
2.9.
[eiser] vordert ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de discotheek aan [adres] , in [plaats] (het gehuurde). In het tussenvonnis van 1 februari 2023 is geoordeeld dat dit niet wordt toegewezen. In haar conclusie na enquête van 10 april 2024 heeft [eiser] de kantonrechter verzocht op dit oordeel terug te komen. Uit haar akte na tussenvonnis van 3 juli 2024 blijkt dat [gezamelijke gedaagden] wil dat dit verzoek van [eiser] wordt afgewezen.
2.10.
[eiser] verzoekt de kantonrechter terug te komen op een bindende eindbeslissing. De eisen van een goede procesorde brengen mee dat een rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800).
2.11.
De kantonrechter zal het verzoek van [eiser] honoreren. Vanaf 1 februari 2023 betaalt [gezamelijke gedaagden] geen huur meer aan [eiser] . Daarnaast heeft zij het feitelijk gebruik van het gehuurde op of omstreeks 1 juli 2023 gestaakt. Dit betreffen nieuwe en relevante feiten die zich ten tijde van het wijzen van het tussenvonnis nog niet hadden voorgedaan. Deze nieuwe feiten zijn door [gezamelijke gedaagden] niet betwist. [gezamelijke gedaagden] heeft enkel aangegeven dat de opgelopen huurachterstand en de omstandigheid dat het gehuurde niet te gebruiken is als discotheek te wijten is aan [eiser] , omdat hij weigert het gebrek, waarvan de kantonrechter heeft geoordeeld dat dat aanwezig is, te verhelpen. Het kan zo zijn dat [gezamelijke gedaagden] vindt dat het gebrek verholpen moet worden, maar dat is geen reden om, zolang dat niet gebeurd is, (in het geheel) geen huur te betalen. De reconventionele vorderingen die daarop zien (III tot en met VI) zijn immers afgewezen.
2.12.
De kantonrechter zal dus terugkomen op haar eerdere beslissing om de ontbinding en ontruiming niet toe te wijzen, zoals weergegeven in 5.32. van haar tussenvonnis van 1 februari 2023. De kantonrechter was eerder van oordeel dat de tekortkomingen van [gezamelijke gedaagden] de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigden. Het ging toen om de tekortkomingen huurachterstand en onbetaalde verzekeringspremie. Nu is daar een aanvullende huurachterstand van zo’n 1,5 jaar bijgekomen (1 februari 2023 tot en met juli 2024). De huurachterstand is opgelopen tot € 92.814,48 inclusief btw per 1 april 2024, rekening houdend met de beslissingen van de kantonrechter van 1 februari 2023, aldus [eiser] . De kantonrechter is van oordeel dat deze tekortkoming in zijn geheel beschouwd de ontbinding wel rechtvaardigt. De huurachterstand is inmiddels heel groot. Daarnaast is de verhouding tussen partijen ook op scherp komen te staan. Partijen bevinden zich in een impasse waar ze zelf niet uitkomen, ondanks onderling overleg. Er is dus ook geen zicht op verbetering van de situatie in welke zin dan ook. Daarom zullen de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht dat de huurovereenkomst rechtsgeldig wordt ontbonden en de vordering tot veroordeling van [gezamelijke gedaagden] tot ontruiming van het gehuurde (vordering in conventie II) worden toegewezen.
2.13.
De ontbinding wordt uitgesproken per datum vonnis. De ontruiming moet, zoals gevorderd, binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis plaatsvinden. [gezamelijke gedaagden] heeft hier geen verweer tegen gevoerd. Ook de dwangsom zal worden toegewezen, met dien verstande dat die ambtshalve zal worden gemaximeerd tot € 100.000,00. De mede gevorderde machtiging aan [eiser] om de ontruiming zo nodig zelf uit te doen voeren, wordt afgewezen. Op grond van de wet mag [eiser] de ontruiming niet zelf ter hand nemen en is de gedwongen ontruiming voorbehouden aan de deurwaarder. [eiser] heeft geen machtiging nodig om de hulp van de deurwaarder in te schakelen. De deurwaarder zelf behoeft, mede gelet op de artikelen 557 en 444 Rv geen rechterlijke machtiging om de hulp van de sterke arm in te roepen.
Gebrek, huurprijsvermindering en schadevergoeding
2.14.
[gezamelijke gedaagden] vorderde in reconventie een verklaring voor recht dat sprake is van een gebrek aan het gehuurde. Die vordering is toegewezen. Daarnaast vorderde [gezamelijke gedaagden] - kort gezegd - een verklaring voor recht dat [eiser] het gebrek aan het gehuurde binnen negentig dagen moet herstellen en dat de huurprijs moet worden verminderd. Tot slot vorderde [gezamelijke gedaagden] een verklaring voor recht dat [eiser] aansprakelijk is voor de door [gezamelijke gedaagden] geleden schade als gevolg van het niet tijdig herstellen van het gebrek of benoeming van deskundigen (vordering in reconventie III tot en met VI). In het tussenvonnis van 1 februari 2023 is geoordeeld dat deze vorderingen worden afgewezen. In haar akte na tussenvonnis 29 mei 2024 heeft [gezamelijke gedaagden] de kantonrechter verzocht op de afwijzende oordelen terug te komen. [gezamelijke gedaagden] heeft ook verzocht om op het vastgestelde feit, genoemd in 2.6. van dat tussenvonnis, terug te komen. Tot slot heeft [gezamelijke gedaagden] in die akte haar vorderingen in reconventie III en IV (per abuis door [gezamelijke gedaagden] genummerd als VI en VII) gewijzigd/vermeerderd. [eiser] heeft per e-mail laten weten het onaanvaardbaar te vinden en in strijd met de goede procesorde dat [gezamelijke gedaagden] zo’n uitgebreide akte heeft genomen, terwijl ze bij tussenvonnis van 29 mei 2024 alleen in de gelegenheid was gesteld te reageren op - kort gezegd - de ontbinding en ontruiming. [eiser] heeft dus bezwaar gemaakt tegen de wijzigingen van eis in reconventie en de kantonrechter verzocht die wijzigingen en al hetgeen in dat verband naar voren is gebracht door [gezamelijke gedaagden] buiten beschouwing te laten en niet toe te staan.
2.15.
Ook [gezamelijke gedaagden] verzoekt de kantonrechter dus terug te komen op bindende eindbeslissingen. [gezamelijke gedaagden] heeft aangevoerd dat ze [bedrijf] (hierna [bedrijf] ) heeft ingeschakeld om de mogelijkheden in kaart te brengen om het gebrek aan het gehuurde te verhelpen. [bedrijf] heeft op 2 juni 2023 een rapport opgesteld met maatregelen die genomen kunnen worden. Kort gezegd komt het erop neer dat een Box-in-Box systeem / doos-in-doos constructie wordt aangeraden, aldus [gezamelijke gedaagden] , wat ongeveer € 300.000,00 gaat kosten. Daarnaast heeft [gezamelijke gedaagden] aangevoerd dat [instantie] , na een waarschuwing op 6 februari 2023, bij [gezamelijke gedaagden] op 1 maart 2023 een dwangsom van € 20.000,00 heeft ingevorderd. Tot slot heeft [gezamelijke gedaagden] gesteld dat [eiser] wist of had kunnen weten dat er een gebrek aan het gehuurde was, omdat zij huurders in ieder geval vanaf 30 januari 2019 in de huurovereenkomst erop wijst dat tijdens de openingstijden van de discotheek in de kelder geluidsoverlast ontstaat of kan ontstaan.
2.16.
De kantonrechter honoreert het verzoek van [gezamelijke gedaagden] niet. Ze zal dus niet terugkomen op haar oordelen uit het tussenvonnis van 1 februari 2023 onder randnummer 5.26. tot en met 5.30. en op het door haar vastgestelde feit onder 2.6. Deze beslissingen berusten namelijk niet op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Het rapport van [bedrijf] , de opgelegde dwangsom en de bepaling in de huurovereenkomst zijn na het wijzen van het tussenvonnis van 1 februari 2023 opgesteld en/of [gezamelijke gedaagden] ter ore gekomen, maar het betreffen geen nieuwe feiten in die zin dat ze een ander licht werpen op de zaak. Onder meer tijdens de zitting op 16 november 2022 is het Box-in-Box systeem aan de orde gekomen en ook is het gegaan over de maatregelen van de gemeente als aanhoudende geluidsoverlast plaats zou vinden (sluiting). De kantonrechter heeft dat dus al in haar oordeel betrokken (vergelijk 2.14. en 5.21. uit het tussenvonnis van 1 februari 2023 over de dwangsom die toen ook al speelde). Het betoog van [gezamelijke gedaagden] over het beding in de huurovereenkomsten met de huurders van de appartementen is geen nieuw gegeven dat tot heroverweging noopt. Dit was al bekend, zoals is te lezen in het citaat van het memo van 21 juni 2005, zoals weergegeven onder 2.2. van het tussenvonnis van 1 februari 2023. De kantonrechter blijft dus bij haar eerdere beslissingen omtrent het gebrek, huurprijsvermindering en schadevergoeding. Er kan geen sprake zijn van een verkapt hoger beroep.
2.17.
De wijzigingen/vermeerderingen van eis in reconventie worden buiten beschouwing gelaten. De kantonrechter is van oordeel dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van de goede procesorde (vergelijk art. 130 Rv). Deze zaak bevindt zich - inmiddels twee jaar na de dagvaarding - in de eindfase. Als nu (opnieuw) beoordeeld moet worden of en hoe het gebrek hersteld moet worden (vordering in reconventie III) en/of huurprijsvermindering aan de orde is en zo ja welke huurprijsvermindering recht zou doen aan de situatie (vordering in reconventie IV), loopt het geding onredelijke vertraging op. Dit nog los van het gegeven dat ook dit eigenlijk een verkapt hoger beroep binnen een eerste aanlegprocedure zou zijn. Niet gesteld of gebleken is ook dat [gezamelijke gedaagden] de eiswijziging niet op een eerder moment had kunnen doen, in plaats van in dit late stadium van de procedure. Na 1 februari 2023 hebben er nog diverse zittingen plaatsgevonden en er zijn na 1 februari 2023 ook nog processtukken uitgewisseld. Het nu, in haar laatste processtuk, doen van de eiswijzigingen, zonder dat [eiser] daarop inhoudelijk heeft kunnen reageren, is in strijd met de eisen van de goede procesorde.
Buitengerechtelijke incassokosten, proceskosten en uitvoerbaar bij voorraad verklaring
2.18.
[eiser] heeft aan buitengerechtelijke incassokosten € 1.333,99 exclusief btw gevorderd. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] voldoende heeft aangetoond dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht dan wel heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten is in overeenstemming met de gebruikelijke en redelijke tarieven en wordt daarom toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen vanaf de datum van dagvaarding en afgewezen voor zover die rente vanaf een eerdere datum is gevorderd, omdat niet is gesteld of gebleken dat [eiser] deze schade (kosten) per een eerdere datum heeft geleden.
2.19.
[gezamelijke gedaagden] is in conventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
103,33
- griffierecht
1.384,00
- salaris gemachtigde
3.260,00
(4,00 punten × € 815,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.882,33
2.20.
Omdat in reconventie beide partijen op enkele punten in het ongelijk worden gesteld, worden die proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij belast blijft met de eigen kosten.
2.21.
Dit vonnis wordt, zowel wat betreft de beslissingen in conventie als wat betreft de beslissingen in reconventie uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Beide partijen hebben dit gevorderd. Voorop moet worden gesteld dat [eiser] er belang bij heeft dat hij zich datgene wat in dit vonnis in conventie wordt toegewezen door tenuitvoerlegging kan verschaffen, niettegenstaande een eventueel daartegen in te stellen hoger beroep. Nu [gezamelijke gedaagden] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit kan worden afgeleid dat haar belang bij behoud van de bestaande toestand totdat op een eventueel hoger beroep is beslist zwaarder weegt dan het belang van [eiser] bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van dit vonnis, zal de kantonrechter dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Hetzelfde geldt voor de vordering in reconventie. Daar geldt dat [gezamelijke gedaagden] er belang bij heeft dat zij zich datgene wat in dit vonnis in reconventie wordt toegewezen door tenuitvoerlegging kan verschaffen, niettegenstaande een eventueel daartegen in te stellen hoger beroep. Ook [eiser] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat haar belang bij behoud van de bestaande toestand totdat op een eventueel hoger beroep is beslist zwaarder weegt dan het belang van [eiser] bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van dit vonnis.
3. De beslissing
De kantonrechter
in conventie
3.1.
veroordeelt [gezamelijke gedaagden] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk, des dat de een betaalt de ander zal zijn gekweten, om aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 11.849,43, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de respectievelijke vervaltermijnen van de facturen tot de dag van volledige betaling,
3.2.
verklaart voor recht dat de huurovereenkomst tussen [eiser] en [gezamelijke gedaagden] wordt ontbonden op de datum van dit vonnis,
3.3.
veroordeelt [gezamelijke gedaagden] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] om het gehuurde, staande en gelegen [adres] in [plaats] met al degenen die en al hetgeen dat zich daarin of daarop bevinden respectievelijk bevindt binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking aan [eiser] te stellen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan, dat [gezamelijke gedaagden] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] in gebreke blijven om aan dit vonnis te voldoen, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
3.4.
veroordeelt [gezamelijke gedaagden] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk, des dat de een betaalt de ander zal zijn gekweten, om aan [eiser] een bedrag van € 4.841,91 vanaf december 2022 per iedere eerste van de maand te voldoen, ter voldoening van de maandelijks verschuldigde huurtermijn,
3.5.
veroordeelt [gezamelijke gedaagden] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk, des dat de een betaalt de ander zal zijn gekweten, tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 1.333,99 conform de staffel incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling,
3.6.
veroordeelt [gezamelijke gedaagden] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk, des dat de een betaalt de ander zal zijn gekweten, in de proceskosten van € 4.882,33, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gezamelijke gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.9.
verklaart voor recht dat [eiser] € 1.170,96 inclusief btw aan overeengekomen maar niet betaalde overbruggingsvergoeding dient te voldoen aan [gezamelijke gedaagden] ,
3.10.
verklaart voor recht dat sprake is van een gebrek aan het gehuurde,
3.11.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.12.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2024.
42693 / 40141