ECLI:NL:RBGEL:2024:5245

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
AWB-24_5174
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor verstrekking van een laissez passer voor een kind geboren uit draagmoederschap

Op 1 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, een mondelinge uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening. Verzoekers, een ongehuwd stel waarvan één de Nederlandse en de ander de Zweedse nationaliteit heeft, hebben een aanvraag ingediend voor een Nederlands reisdocument voor hun kind, geboren uit een draagmoederschapsovereenkomst. De minister van Buitenlandse Zaken had deze aanvraag niet in behandeling genomen, wat aanleiding gaf tot bezwaar en het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en de minister opgedragen om binnen twee weken een laissez passer te verstrekken, zodat het kind Nederland kan inreizen. De voorzieningenrechter heeft daarbij de belangen van het kind en de verzoekers afgewogen, en op humanitaire gronden besloten dat het kind met hen naar Nederland moet kunnen komen. Tevens is de minister veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan de verzoekers. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/5174

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] uit [plaats] , hierna te noemen: verzoekers

(gemachtigde: mr. R.C. Lamphen),
en

de minister van Buitenlandse Zaken

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Zitting

1. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 augustus 2024 online (via Teams) behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigde van de minister.
1.1.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de voorzieningenrechter hierna onder de beslissing.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- draagt de minister op om [naam] , geboren op [geboortedatum] 2024 te Tbilisi in Georgië, binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een laissez passer te verstrekken op grond waarvan zij Nederland kan inreizen en tijdelijk op het Nederlands grondgebied mag verblijven;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 187,- aan verzoekers moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoekers.

Inleiding

2. Dit proces-verbaal bevat een zakelijke weergave van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 augustus 2024 inzake het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het bestreden besluit van de minister van 26 juli 2024 waarin de aanvraag voor een Nederlands reisdocument ten behoeve van [naam] , geboren [geboortedatum] 2024 te Tbilisi, Georgië (hierna: [naam] ) niet in behandeling is genomen.
3. Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

4. Verzoekers wonen samen en staan ingeschreven in de Basisregistratie Personen van de gemeente Beuningen. Verzoeker bezit de Nederlandse nationaliteit en verzoekster is in het bezit van de Zweedse nationaliteit. Verzoekers zijn beiden ongehuwd.
4.1.
Op 10 april 2023 hebben verzoekers met [draagmoeder] (hierna: de
draagmoeder) een draagmoederschapscontract gesloten. De draagmoeder is in het bezit van de Georgische nationaliteit en is ongehuwd.
4.2.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat op 10 mei 2023 de eicellen van verzoekster zijn bevrucht met het sperma van verzoeker en dat hieruit vier embryo’s zijn gemaakt. Op
13 oktober 2023 zijn twee embryo’s in de draagmoeder geplaatst.
4.3.
Op 22 mei 2024 heeft de draagmoeder aan verzoeker toestemming verleend om
de ongeboren vrucht te erkennen. Op 5 juni 2024 heeft verzoeker ten overstaan
van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Beuningen de
ongeboren vrucht erkend waarvan de draagmoeder op dat moment zwanger was.
4.4.
Uit de geboorteakte blijkt dat [naam] op [geboortedatum] 2024 in Tbilisi is geboren als het kind van verzoekers.
4.5.
Op 20 juni 2024 heeft de draagmoeder verklaard dat zij zwanger is geworden middels IVF, dat zij geen biologische relatie heeft met [naam] , dat zij afstand doet van alle rechten met betrekking tot de [naam] en dat zij instemt met DNA-verwantschapsonderzoek.
4.6.
Verzoekers hebben een DNA-rapport, gedateerd 26 juli 2024, overgelegd. Uit dat DNA-rapport blijkt dat het voor meer dan 99,99 % zeker is dat verzoekers de biologische ouders zijn van [naam] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wettelijk kader
5. Iedere Nederlander heeft volgens artikel 9, eerste lid, van de Paspoortwet (Ppw), binnen de grenzen bij deze wet bepaald, recht op een nationaal paspoort, geldig voor tien jaren en voor alle landen. In afwijking van het eerste lid heeft een Nederlander die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt volgens het tweede lid, recht op een nationaal paspoort geldig voor vijf jaren en voor alle landen.
5.1.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Ppw, verschaft de in artikel 26 bedoelde autoriteit zich de nodige zekerheid over de identiteit en de nationaliteit van de aanvrager, en indien deze geen Nederlander is, tevens met betrekking tot diens verblijfstitel. Ingevolge het tweede lid kan de aanvrager worden verzocht in verband met het in het eerste lid bedoelde onderzoek de nodige bewijsstukken over te leggen.
5.2.
Uit artikel 36, vierde en vijfde lid, van de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001 (Pub) volgt dat de aanvrager aan wie niet eerder een Nederlands reisdocument is verstrekt, bij zijn aanvraag andere identiteitsdocumenten overlegt die voorzien zijn van zijn foto en handtekening. Indien hij dergelijke documenten niet kan overleggen, is artikel 2.1, tweede lid, van het besluit van overeenkomstige toepassing.
In de aanvraag wordt vermeld dat de identiteit van de aanvrager is vastgesteld en met welke documenten of andere bewijsstukken de identiteitsvaststelling heeft plaatsgevonden.
5.3.
Een aanvraag waarbij niet voldaan is aan het bepaalde in de artikelen 2.1 tot en met 2.17 van het besluit en de artikelen 11 tot en met 51 wordt op grond van artikel 52 van de Pub niet in behandeling genomen.
Geen voorlopig rechtmatigheidsoordeel, wel een belangenafweging
6. Vanwege de mate van spoed ( [naam] kan zonder reisdocument niet met verzoekers afreizen naar Nederland) voert het te ver om de rechtmatigheid van het bestreden besluit volledig te beoordelen in het kader van deze procedure. De voorzieningenrechter volstaat daarom met een belangenafweging. In die belangenafweging weegt de voorzieningenrechter de belangen die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen die pleiten tegen het treffen daarvan tegen elkaar af.
Belangenafweging
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de wetgever terecht een groot belang hecht aan het bevorderen van het behoud van het vertrouwen in de Nederlandse reisdocumenten, met name vanwege de onmisbare rol die deze documenten vervullen als een bewijs op het eerste gezicht van identiteit en nationaliteit. Het verstrekken van Nederlandse reisdocumenten aan personen van wie de nationaliteit niet boven alle twijfel is verheven, ondergraaft het vertrouwen in dergelijke reisdocumenten per definitie. De wet- en regelgeving laat de minister daarom geen ruimte om bij de aanvraag om een paspoort persoonlijke belangen te laten meewegen. Gezien het voorgaande acht de voorzieningenrechter het treffen van een voorlopige voorziening in deze zaak, hangende de bezwaarprocedure, voor zover deze ziet op het verstrekken van een Nederlands paspoort, een te verstrekkende voorziening.
7.1.
De voorzieningenrechter ziet echter aanleiding om, gelet op de artikelen 3 van het IVRK en 8 van het EVRM, op humanitaire gronden de minister op te dragen ten behoeve van [naam] een laissez passer te verstrekken. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
7.2.
Verzoekers verblijven op dit moment met [naam] in Georgië. Verzoekers zullen in verband met hun werk op enig moment, in ieder geval begin oktober 2024, moeten terugkeren naar Nederland. Ze hebben aangegeven desondanks zo snel mogelijk met z’n drieën naar huis te willen. Inmiddels is door DNA-onderzoek vast komen te staan dat verzoekers de biologische ouders zijn van [naam] . De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat [naam] in de toekomst de Nederlandse nationaliteit zal verkrijgen (voor zover zij niet reeds de Nederlandse nationaliteit heeft). Ook zullen bij de rechtbank op zeer korte termijn de benodigde procedures gestart worden om de geboortegegevens van [naam] en de familierechtelijke betrekkingen tussen [naam] en verzoekers vast te stellen. Verder is nog van belang dat de Raad voor de Kinderbescherming positief heeft geadviseerd over de opname van [naam] in het gezin van verzoekers. Daarnaast heeft de draagmoeder haar rechten ten aanzien van [naam] opgegeven. Er is niemand in Georgië die voor [naam] kan zorgen als verzoekers Georgië zouden moeten verlaten. Gelet op deze omstandigheden en het belang van [naam] dat zij door beide verzoekers wordt verzorgd en opgevoed in Nederland, is het nodig dat [naam] op korte termijn met verzoekers naar Nederland komt. Hierdoor worden zowel verzoekers alsook [naam] in staat gesteld hun family life in Nederland te kunnen uitoefenen. De minister heeft op zitting aangegeven zich niet te zullen verzetten tegen het verstrekken van een laissez passer. De voorzieningenrechter zal daarom de minister opdragen om een laissez passer te verstrekken.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe. De voorzieningenrechter ziet verder aanleiding te bepalen dat de minister het griffierecht moet vergoeden en dat verzoekers ook een vergoeding krijgen van hun proceskosten.
De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoekers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.
9. Tegen deze mondelinge uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2024 door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Goldebeld, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.