ECLI:NL:RBGEL:2024:5202

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
145494-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik verklaring slachtoffer die niet door de verdediging is gehoord in een verkrachtingszaak met kwetsbare getuige

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De tenlastelegging omvatte verschillende seksuele handelingen die de verdachte zou hebben verricht tegen de wil van het slachtoffer, dat een kwetsbare getuige is. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondanks dat deze maanden na de feiten zijn afgelegd. De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van het slachtoffer buiten beschouwing moesten worden gelaten op grond van artikel 6 van het EVRM, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de gezondheid en het welzijn van het slachtoffer zwaarder wegen dan het recht van de verdediging om haar te ondervragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende compenserende factoren waren, zoals auditieve registraties van de verklaringen van het slachtoffer, die de betrouwbaarheid van haar verklaringen ondersteunen. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en moet een schadevergoeding van €2.000 aan het slachtoffer betalen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/145494-23
Datum uitspraak : 11 juni 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2001 in [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. T.J.F. Wassenaar, advocaat in ’s-Hertogenbosch.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 en/of 13 juli 2021 te Doetinchem, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het brengen van zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het zoenen op de mond van die [slachtoffer] en/of
- het aanraken/betasten van de borsten van die [slachtoffer] ,
waarbij dat geweld en/of die één of meer andere feitelijkheden en/of die bedreiging met geweld en/of met één of meer andere feitelijkheden er in heeft/hebben bestaan dat verdachte
- die [slachtoffer] op de bank heeft geduwd/gedrukt en/of vastgehouden en/of
- zijn been tussen de benen van die [slachtoffer] heeft gedrukt/gehouden en/of
- de benen van die [slachtoffer] heeft open gedrukt/gehouden en/of
- ( onverhoeds) zijn hand in de onderbroek/onder het broekje van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of voornoemde seksuele handeling heeft verricht en/of
- ( hierbij) misbruik heeft gemaakt van zijn fysieke overwicht ten opzichte van die [slachtoffer] en/of
- ( hierbij) voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 en/of 13 juli 2021 te Doetinchem, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer]
heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het zoenen op de mond van die [slachtoffer] en/of
- het aanraken/betasten van die [slachtoffer] waarbij dat geweld en/of die andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld en/of met die andere feitelijkheid er in heeft/hebben bestaan dat verdachte
- die [slachtoffer] op de bank heeft geduwd/gedrukt en/of vastgehouden en/of
- zijn been tussen de benen van die [slachtoffer] heeft gedrukt/gehouden en/of
- de benen van die [slachtoffer] heeft open gedrukt/gehouden en/of
- ( onverhoeds) zijn hand in de onderbroek/onder het broekje van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of voornoemde seksuele handeling heeft verricht en/of
- ( hierbij) misbruik heeft gemaakt van zijn fysieke overwicht ten opzichte van die [slachtoffer] en/of
- ( hierbij) voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] .
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verklaringen van aangeefster op grond van artikel 6 van het EVRM buiten beschouwing worden gelaten en dat verdachte wordt vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
De bewijsmiddelen
De rechtbank gaat uit van de volgende bewijsmiddelen uit het dossier.
Op 13 juli 2021 omstreeks 01:35 uur gaan verbalisanten naar een melding van verkrachting en zorgen voor de eerste opvang van [slachtoffer] (aangeefster). Zij verklaart aan verbalisanten dat [verdachte] haar heeft betast op haar bovenlichaam en dat zij hard heeft geschreeuwd. [verdachte] stopte niet, begon [slachtoffer] verder te betasten, ging vervolgens half op [slachtoffer] liggen en zag kans om met zijn vinger(s) in haar vagina te komen tegen de wil van [slachtoffer] . [2]
In een informatief gesprek op 27 juli 2021 verklaart aangeefster wat er is gebeurd tussen haar en [verdachte] . Toen aangeefster een sigaretje wilde pakken duwde hij haar naar achter op de hoekbank, zodat ze plat lag. Hij greep haar vast bij haar keel en armen. Hij duwde haar benen naar buiten. Zijn benen waren tussen haar benen geklemd. Ze raakte in shock, maar begon te schreeuwen. Ze schreeuwde honderd keer nee en trapte hem van haar af. Hij ging van haar af. Ze zei heel dreigend dat hij wel naar huis toe moest. Hij duwde haar benen open en drong naar binnen met zijn vingers binnen in haar vagina. Het is gebeurd van maandag 12 juli 2021 op dinsdag 13 juli 2021. Hij kwam om 21.30 uur bij haar en ging 00.30 uur weg bij haar. [3]
Aangeefster doet op 6 oktober 2021 aangifte van verkrachting door [verdachte] en verklaart dat hij steeds aan haar ging zitten en haar probeerde te zoenen. Zij probeerde hem weg te duwen en heeft wel 100 keer nee en stop gezegd. Hij raakte haar borsten aan. Zij duwde hem weg. Toen zij de sigaretten pakte duwde hij tegen haar arm. Zij viel op de bank. Hij had toen haar keel al vast. Hij draaide haar op haar rug en pakte haar keel vast met zijn hand. Zij kreeg bijna geen lucht. Hij duwde haar benen open, met zijn linkerknie haar rechterbeen. Hij deed haar broekje met zijn hand weg en toen deed hij zijn vingers in haar vagina. Hij was haar aan het vingeren en zij was aan het schreeuwen en duwen en trappen om hem van haar af te krijgen. Hij lag boven op haar. [4]
[getuige 1] verklaart dat zij begreep waarom [slachtoffer] een tijd geleden zo erg aan het schreeuwen was in haar woning. [slachtoffer] vertelde haar dat zij was verkracht door deze jongen. De [getuige 1] weet niet meer wanneer dit was, maar zij weet wel dat [slachtoffer] dit ongeveer twee dagen nadat het gebeurd was vertelde. Zij hoorde die avond veel geschreeuw. Zij hoorde “Hou op! Hou op! Niet doen!” Ook hoorde zij dat [slachtoffer] aan het huilen was. [5]
Later verklaart de [getuige 1] verder dat zij gestommel hoorde. Daarna hoorde zij de deur hard slaan en [slachtoffer] hard huilen. Het was de stem van [slachtoffer] die zij “Niet doen” hoorde schreeuwen; die stem herkent de [getuige 1] uit duizenden. [6]
Wanneer de politie vraagt naar de aangifte die aangeefster heeft gedaan van verkrachting verklaart getuige [getuige 2] , ambulant begeleider van aangeefster, dat [slachtoffer] haar daarna heeft opgebeld en helemaal in paniek was. Ze was heel erg ontdaan, in shock. [7]
[verbalisant 1] heeft een proces-verbaal opgemaakt van diverse e-mails die zij van aangeefster heeft ontvangen. De derde mail bevatte een filmpje. Aangeefster schreef in haar e-mail hierbij:
Geluids opnamen en aan het einde zie je hem weglopen.
Op het filmpje ziet de verbalisant een tuin en een datum/tijdstip te weten 2021-07-?? 00:22:41. In beeld ziet de verbalisant geen beweging, maar zij hoort een vrouwenstem zeggen: “Je gaat nu weg”, “Ga nu”, “Ga”, “Nu”, of “Ga nu weg dan”. Het volume van de vrouwenstem gaat omhoog naarmate het filmpje vordert, waardoor haar stem duidelijker verstaanbaar wordt. Rond 1 minuut hoort verbalisant een geluid dat lijkt op een open gaande deur. Vervolgens komt een donker gekleed persoon de tuin in die wegloopt uit beeld. [8]
Verdachte verklaart dat daar was. Hij hoorde wel twee keer ‘nee’. Wat hij wel heeft gedaan is op haar gaan liggen en gezoend. Wanneer verdachte wordt gevraagd naar het schreeuwen waarover aangeefster verklaart laat hij weten dat hij zich kan herinneren “nee niet doen” en “Ga weg”. [9]
Kan de verklaring van aangeefster voor het bewijs worden gebruikt?
Aangeefster heeft tegen de verbalisanten die haar opzochten naar aanleiding van de melding, in het informatieve gesprek en in haar aangifte belastend verklaard over verdachte.
Door de verdediging is op grond van artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering verzocht om aangeefster nader te mogen ondervragen. Het Openbaar Ministerie heeft zich daartegen niet verzet, waarna de rechter-commissaris het verzoek tot het horen van aangeefster als getuige heeft toegewezen. Daags voor het geplande verhoor is namens aangeefster, onderbouwd met verklaringen van de huisarts en van een zorgorganisatie, aangegeven dat een verhoor traumaverhogend zal werken en dat zij een terugval zou kunnen krijgen in haar psychische klachten.
Omdat de rechter-commissaris van oordeel was dat het belang van de gezondheid en het welzijn van aangeefster zwaarder woog dan het belang van de verdediging om haar te kunnen bevragen, heeft hij afgezien van het horen van aangeefster. Daarbij heeft de rechter-commissaris nog overwogen of het verhoor door haar alleen (zonder advocaten) of door middel van een studioverhoor zou kunnen plaatsvinden. Dit was volgens de rechter-commissaris geen optie, omdat aangeefster ook dan toch haar verhaal zou moeten vertellen.
De verdediging heeft dus geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen. Op de zitting van 28 mei 2024 is door de verdediging (voorwaardelijk) verzocht aangeefster alsnog te horen.
In, onder meer, de arresten van 20 april 2021 (ECLI:NL:HR:2021:576) en van 24 januari 2023 (ECLI:NL:HR:2023:68) is de Hoge Raad ingegaan op de vraag hoe de rechter in het licht van artikel 6 van het EVRM moet omgaan met dergelijke verzoeken.
Eerst moet de rechtbank beoordelen of de verklaring van aangeefster betrouwbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn. De verklaringen van aangeefster zijn – ondanks het feit dat de aangifte maanden na het informatieve gesprek is gedaan – gedetailleerd, consistent, authentiek en worden op bepaalde punten bevestigd door de verklaring van verdachte, de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en het proces-verbaal over de geluiden die te horen zijn op de camerabeelden.
Vervolgens is de vraag of aangeefster door de verdediging zou moeten worden gehoord.
De rechtbank heeft bij de beantwoording van deze vraag de verklaringen van de huisarts, de begeleider van aangeefster en de gedragsdeskundige van de zorgorganisatie betrokken. De huisarts heeft verklaard het vermoeden te ondersteunen dat het verschijnen als getuige de gezondheid en het welzijn van aangeefster ten nadele zal beïnvloeden en dat de impact fors zal zijn. Uit een verklaring van de ambulant begeleider van aangeefster en de gedragsdeskundige blijken grote zorgen omtrent de destijds door aangeefster ontvangen oproep om als getuige te worden gehoord. Ondanks intensieve inzet van de zorgorganisatie en therapie blijft de situatie van aangeefster erg fragiel en kwetsbaar. De angsten en spanningen die een verhoor met zich meebrengt kunnen grote gevolgen hebben voor haar ontwikkeling en de kans is groot dat therapieën en begeleiding die zij de afgelopen jaren heeft gekregen daardoor teniet worden gedaan, aldus deze verklaring. Met de rechter-commissaris is de rechtbank, gelet op deze verklaringen, van oordeel dat het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid en het welzijn van aangeefster door het afleggen van een verklaring in gevaar wordt gebracht en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om de getuige te kunnen bevragen, zoals bedoeld in artikel 288 van het Wetboek van Strafvordering. Het door de verdediging gedane (voorwaardelijke) verzoek tot het horen van aangeefster wordt daarom afgewezen.
In voornoemde arresten heeft de Hoge Raad overwogen dat als de uitoefening van het ondervragingsrecht niet wordt gerealiseerd, de rechter moet onderzoeken of voldoende compenserende factoren hebben bestaan voor de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige, waarmee ook de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing wordt gewaarborgd.
In onderhavige zaak ziet de rechtbank compenserende factoren in de volgende omstandigheden. Zowel het informatief gesprek als de aangifte is auditief geregistreerd. Daarmee bestond de mogelijkheid voor de verdediging deze gesprekken uit te luisteren. Ook had een deskundige de gesprekken kunnen analyseren. De [getuige 1] en de begeleider hadden kunnen worden gehoord ten aanzien van het steunbewijs en aan [verbalisant 1] hadden vragen gesteld kunnen worden over bijvoorbeeld de datum en tijdstip van de uitgekeken camerabeelden. De rechtbank is van oordeel dat daarmee voldoende compenserende factoren hebben bestaan.
Tot slot is de vraag of de procedure in zijn geheel in overeenstemming is met het door artikel 6 van het EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Dat is het geval.
Dat de mogelijkheden van de hiervoor genoemde compenserende factoren niet door het Openbaar Ministerie of de verdediging zijn benut, doet daar niet aan af. Deze mogelijkheden hebben immers wel bestaan. Overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om ambtshalve nader onderzoek te gelasten. Alle omstandigheden afwegend is de rechtbank van oordeel dat de procedure in overeenstemming is met het door artikel 6 van het EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
De verklaringen van aangeefster kunnen voor het bewijs worden gebruikt.
De beoordeling van het bewijs
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of er voldoende steunbewijs is indien de bewezenverklaring zwaar leunt op de verklaring van één getuige is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval. In elk geval moet het steunbewijs “voldoende steun” geven aan de verklaring van die getuige, dat wil zeggen dat het steunbewijs op relevante wijze in verband dient te staan met de inhoud van de verklaring van die getuige. Niet vereist is dat het steunbewijs betrekking heeft op de tenlastegelegde gedragingen.
Steunbewijs mag in beginsel niet enkel afkomstig zijn van dezelfde bron in die zin dat als steunbewijs zou kunnen worden gebruikt de verklaring van een ander aan wie de aangever heeft verteld wat haar of hem is overkomen. Enkel een de auditu-verklaring levert op zichzelf niet voldoende steunbewijs op. Wel kunnen bepaalde waarnemingen of vaststellingen die van de getuige afkomstig zijn voldoende steunbewijs opleveren.
Nu de rechtbank de verklaringen van aangeefster betrouwbaar en in het licht van artikel 6 van het EVRM bruikbaar acht, moet de rechtbank beoordelen of het dossier voldoende steunbewijs bevat voor haar verklaringen.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde overige bewijsmiddelen de verklaring van aangeefster ondersteunen. Verdachte heeft verklaard dat hij bij aangeefster was, op haar is gaan liggen en heeft geprobeerd haar te zoenen. Verder heeft hij verklaard dat zij ‘nee niet doen’ en ‘ga weg’ heeft geschreeuwd. Ook de [getuige 1] heeft aangeefster horen schreeuwen en getuige [getuige 2] heeft verklaard dat aangeefster haar in paniek heeft opgebeld. En op de video die aangeefster heeft toegezonden blijkt dat nadat ‘ga weg’ werd geroepen er iemand door de tuin wegliep.
Dat de verdediging enkel heeft gesteld dat de [getuige 1] mogelijkerwijs niet over de tenlastegelegde datum verklaart en dat de camerabeelden mogelijk van een andere datum zijn doet daar niet aan af. De enkele stelling is daarvoor onvoldoende.
Al het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op of omstreeks 12 en/of 13 juli 2021 te Doetinchem, althans in Nederland, door geweld
of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die
bestonden uit ofmede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het brengen van zijn vinger
(s
)in de vagina van die [slachtoffer] en
/of
- het zoenen op de mond van die [slachtoffer] en
/of
- het
aanraken/betasten van de borsten van die [slachtoffer] ,
waarbij dat geweld
en/of die één of meer andere feitelijkheden en/of die bedreiging met geweld en/of met één of meer andere feitelijkhedener in heeft
/hebbenbestaan dat verdachte
- die [slachtoffer] op de bank heeft geduwd
/gedrukten
/of vastgehouden en
/of
- zijn been tussen de benen van die [slachtoffer] heeft gedrukt/
gehoudenen/of
- de benen van die [slachtoffer] heeft open gedrukt
/gehoudenen
/of
-
(onverhoeds
)zijn hand in de onderbroek/onder het broekje van die [slachtoffer] heeft gebracht en
/ofvoornoemde seksuele handeling heeft verricht en
/of
-
(hierbij
)misbruik heeft gemaakt van zijn fysieke overwicht ten opzichte van die [slachtoffer] en/of
-
(hierbij
)voorbij is gegaan aan de verbale en
/ofnon-verbale signalen van verzet
/weerstandvan die [slachtoffer] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
verkrachting

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, alsmede oplegging van een contactverbod met aangeefster op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van 5 jaar, waarbij 2 weken hechtenis wordt toegepast voor iedere keer dat verdachte zich niet aan het contactverbod houdt. De officier van justitie heeft gevorderd dat het contactverbod dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel binnendringen van aangeefster. Dit terwijl aangeefster verdachte bij haar thuis had uitgenodigd om problemen met elkaar te bespreken en op een nette manier af te sluiten. Door zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Hij heeft haar vertrouwen ernstig beschadigd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, nu niet is gebleken dat een dergelijke maatregel ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten aangewezen is.
Bovendien zijn eerder in het kader van een voorwaardelijke straf aan verdachte opgelegde bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod, nog geruime tijd van kracht en heeft de reclassering op 11 oktober 2023 in de zaak die thans voorligt geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Uit het reclasseringsadvies volgt dat de toezichthouder continuering van de huidige toezichten noodzakelijk acht, omdat (delict)gedrag zich in het algemeen langzaam laat veranderen en dit traject bij verdachte enige tijd zal duren, vermoedelijk met vallen en opstaan gepaard zal gaan en een outreachende en empathisch/directieve aanpak vergt. Ook vermeldt de reclassering dat bij een gevangenisstraf verdachte zijn huidige woning zal kwijtraken en daarmee de basis onder zijn huidige (positieve) ontwikkelingen: het volgen van een behandeling en het inhoud geven aan het vaderschap.
Gelet op de aard en de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf de enige passende strafsoort is. De huidige (positieve) ontwikkelingen bij verdachte maken dit niet anders.
Om verdachte in de toekomst ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen, zal de rechtbank een deel van die gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. De rechtbank legt gelet op al het voorgaande een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar op.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 3.000 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard.
Overweging van de rechtbank
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen een van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Met het bewezenverklaarde handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op het recht op eerbiediging van de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde partij en is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.000 vaststellen.
Verdachte is vanaf 13 juli 2021 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 2.000 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 2.000 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 30 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.S.M. van Bergen (voorzitter), mr. C.H.M. Pastoors en mr. J.F. van Halderen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.I. Tuk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 juni 2024.
Mr. Van Halderen en de griffier zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600ON_2021324101, gesloten op 2 juni 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1-2 zaaksdossier.
3.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, p. 37-38 zaaksdossier.
4.Proces-verbaal aangifte, p. 40-45 zaaksdossier.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 49 zaaksdossier.
6.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , p. 50-52 zaaksdossier.
7.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , p. 56-58 zaaksdossier.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 7-9 zaaksdossier.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 8-19 persoonsdossier.