In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 19 juli 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vader en een moeder over de voorgenomen verhuizing van de moeder naar Polen met hun minderjarige kind. De vader vorderde dat de moeder werd verboden om te verhuizen buiten een straal van 15 kilometer van de echtelijke woning, en dat er een dwangsom van € 10.000,- zou worden opgelegd indien zij zich niet aan dit verbod hield. De vader stelde dat de verhuizing niet in het belang van het kind was, omdat het kind goed functioneerde in Nederland, een netwerk had opgebouwd en de vader een grote rol speelde in de zorg voor het kind. De moeder voerde verweer en stelde dat de vader niet goed voor het kind kon zorgen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van het kind voorop stonden.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de moeder onvoldoende had onderbouwd waarom de verhuizing noodzakelijk was en dat de verhuizing zou leiden tot een grote inperking van het contact tussen het kind en de vader. De voorzieningenrechter verbood de moeder om te verhuizen en legde een dwangsom op. Daarnaast werd het kind voorlopig aan de vader toevertrouwd, gezien de grotere rol die hij in de verzorging en opvoeding had. De ouders hadden een voorlopige zorgregeling getroffen, die door de voorzieningenrechter werd goedgekeurd. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.