ECLI:NL:RBGEL:2024:4769

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
409311
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke geschil over diefstal van juwelen en contant geld met beschuldigingen van fraude

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, staat de verzekeringsclaim van een verzekerde centraal die schadevergoeding eist voor de diefstal van kostbare juwelen ter waarde van ongeveer € 80.000 en een geldbedrag van € 18.000. De verzekeraar, Achmea Schadeverzekeringen N.V., betwist de claim en beschuldigt de verzekerde van fraude, stellende dat de overgelegde aankoopnota's vals zijn en dat de verzekerde op de hoogte was van deze valsheid. In een tussenvonnis van 28 juni 2023 oordeelt de rechtbank dat het bewijs van fraude nog niet is geleverd en geeft de verzekeraar een bewijsopdracht. Na getuigenverhoor concludeert de rechtbank dat Achmea niet heeft aangetoond dat de verzekerde opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt. De rechtbank oordeelt dat de verzekeraar de op grond van de polis verzekerde bedragen van € 15.000 en € 1.250 aan de verzekerde moet vergoeden. De rechtbank benadrukt dat hoge eisen worden gesteld aan het bewijs van verzekeringsfraude, gezien de ingrijpende gevolgen voor de verzekerde. De rechtbank wijst de vorderingen van Achmea in reconventie af en veroordeelt Achmea tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/409311 / HA ZA 22-433
Vonnis in de hoofdzaak en in het incident van 17 juli 2024
in de zaak van
[eis in conv/verw in reconv/eis in inc],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in de hoofdzaak in conventie,
verwerende partij in de hoofdzaak in reconventie,
eisende partij in het incident,
hierna te noemen: [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] ,
advocaat: mr. N. van Mook,
tegen
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde partij in de hoofdzaak in conventie,
eisende partij in de hoofdzaak in reconventie,
verwerende partij in het incident,
hierna te noemen: Achmea ,
advocaat: mr. A.W. Hendriks.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis in incident en in de hoofdzaak van 28 juni 2023
- het getuigenverhoor van 6 december 2023
- de conclusie na enquête van Achmea
- de conclusie na enquête van [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in de hoofdzaak

in conventie
is verzekeringsfraude bewezen?
2.1.
Bij voormeld tussenvonnis is Achmea opgedragen te bewijzen dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] onjuiste informatie aan haar heeft verstrekt met het opzet haar te misleiden.
Het gaat hierbij om de aankoopnota’s van de als gestolen opgegeven sierraden alsmede het visitekaartje van [naam juwelier] , bij wie de sierraden zouden zijn gekocht.
2.2.
In dat tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat op de aankoopnota’s zaken staan die vragen oproepen en dat het visitekaartje van de juwelier dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] aan Achmea heeft verstrekt volgens de betreffende juwelier niet meer werd gebruikt ten tijde van de door [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] gestelde aankoop van de juwelen.
2.3.
De rechtbank brengt in herinnering dat zij met betrekking tot de door [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] aan Achmea verstrekte aankoopnota’s heeft overwogen dat voor het oordeel dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] opzettelijk onjuiste informatie aan Achmea heeft verstrekt met het doel haar te misleiden vereist is dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] wist of redelijkerwijze had kunnen weten dat de nota’s niet juist zijn en dat zij Achmea daarmee wilde misleiden.
2.4.
Met betrekking tot het visitekaartje van de juwelier heeft de rechtbank in dat vonnis overwogen dat voor het oordeel dat sprake is van opzettelijke verzekeringsfraude vereist is dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] moet hebben geweten of redelijkerwijze hebben kunnen weten dat het visitekaartje niet klopt en dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] het opzet hebben gehad om Achmea daarmee te misleiden.
2.5.
Met de inhoud van het door [naam 1] (hierna: [naam 1] ) naar aanleiding van zijn toedrachtonderzoek opgemaakte rapport en hetgeen Achmea tot dan toe in de onderhavige procedure had aangevoerd was naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] opzettelijke verzekeringsfraude had gepleegd.
2.6.
Achmea heeft [naam 1] als getuige doen horen.
2.7.
De getuige heeft -voor zover van belang- als volgt verklaard:
“(…)
Ik ben begonnen met een bureau-onderzoek waarbij ik alle beschikbare informatie op een rij heb gezet. Vervolgens is er een gesprek gekomen met mevrouw. Voorafgaand aan het gesprek heb ik met betrekking tot de claim van mevrouw de volgende stukken ontvangen:
Twee facturen met omschrijving sieraden;
Een factuur verkoop voertuig;
Een factuur aanschaf sieraden Katawiki;
Een kwitantie aanschaf sieraden
Een visitekaartje.
Het gesprek verliep in een goede sfeer. We hebben met name gesproken over de twee facturen van [naam juwelier] , maar dat wisten wij toen nog niet want de naam van [naam juwelier] stond niet op de factuur. Tijdens het gesprek heeft mevrouw bevestigd dat zij gezien heeft dat die factuur is uitgeschreven door [naam juwelier] . (tijdens het voorlezen realiseer ik mij dat de naam [naam juwelier] niet genoemd is en dat wil ik dus corrigeren.) Ter aanvulling, ik heb de door mevrouw aangeleverde facturen op mijn beeldscherm laten zien en haar gevraagd of dit de facturen zijn die door de juwelier zijn uitgeschreven in haar bijzijn. Dat heeft zij mij toen bevestigd. Mevrouw heeft ten aanzien van die facturen uitgesproken dat die de sieraden betreft die zij als schenking heeft ontvangen van meneer [naam 2] . De facturen horen bij de sieraden die zij als schenking heeft gekregen. Mevrouw heeft ook foto’s beschikbaar gesteld waarop zichtbaar was dat zij de sieraden droeg in de winkel [bedrijf 1] . Ik ben op internet gaan zoeken naar de firma [bedrijf 1] . Ik stuitte op een bedrijfspand in Beverwijk met de naam [bedrijf 1] . Op internet staat ook een plattegrond waarop te zien is welke bedrijfjes er gevestigd zijn in het bedrijf [bedrijf 1] . Ik ben naar het pand gegaan en heb aan de hand van de aan mij verstrekte foto’s, waar op de achtergrond de winkel zichtbaar is, geprobeerd vast te stellen in welke winkel de foto’s zijn gemaakt. Ik ben alle winkels in het pand afgegaan om te vragen of zij gebruik maken van de factuur die ik van mevrouw had gekregen. Dat bleek niet het geval te zijn. Er was geen een winkel die dezelfde factuur gebruikte. De bezochte bedrijven werken of met voorgedrukte facturen waar de bedrijfsnaam op staat of met blanco facturen waar een stempel op wordt gezet. Uiteindelijk heb ik het bedrijf gevonden, op basis van de foto’s, waar de sieraden gekocht zouden moeten zijn. Het betrof het bedrijf [naam juwelier] . Ik herkende dit bedrijf aan de spiegel die ook zichtbaar was op de foto en waarvan ik heb kunnen vaststellen dat geen enkel ander bedrijf een dergelijke spiegel had. Ik heb toen gesproken met de eigenaar, wiens naam ik op dit moment niet weet te herinneren. Het gesprek was in een weekend, op een zaterdag, maar ik weet niet meer precies op welke datum. Ik denk ergens tussen mei en augustus 2021. Het was een warme dag. Ik heb de eigenaar de foto’s laten zien en de facturen die wij van mevrouw hadden gekregen. De eigenaar verklaarde heel duidelijk: dit zijn niet de facturen die door ons zijn geschreven. De firma [naam juwelier] werkt met voorgedrukte facturen. De eigenaar verklaarde: de facturen die u mij laat zien, kunnen niet van ons zijn omdat de firma [naam juwelier] facturen gebruikt waar de bedrijfsnaam, het logo en een volgnummer op staan. De facturen die ik hem liet zien, hebben dat niet. Het bijzondere van de facturen van mevrouw is dat daar de naam van het bedrijfspand op staat ( [bedrijf 1] ) en niet de naam van de [naam juwelier] . De eigenaar heeft ook nog gezegd dat er nooit facturen worden uitgeschreven anders dan in de Nederlandse taal. De facturen die ik liet zien, waren geschreven in Darsi.
Op de factuur stond een bedrag van € 38.600,00 en die factuur heeft een datum van 15 augustus 2020. Er is nog een tweede factuur van 6 september 2020 met een bedrag van€ 19.900,00. De facturen kloppen niet omdat de bedragen veel te hoog zijn voor de sieraden die op de factuur staan omschreven, aldus de eigenaar. De eigenaar heeft ook nog gezegd dat de op de foto zichtbare sieraden een waarde hebben van circa € 9000,00 of € 10.000,00 maximaal. De betreffende facturen zijn in de tussenliggende tijd nog vertaald. Wat daarbij opviel, is dat op de facturen dezelfde sieraden vermeld stonden maar met verschillende bedragen. De taal op de facturen is de taal van het land waar mevrouw vandaan komt, Afghanistan. Wat verder nog opviel was dat op de facturen Terneuzen met een s staat geschreven. Er is een tweede gesprek geweest met mevrouw, dat was op 23 juni 2022. We hebben de facturen die ze eerder had overhandigd nog een keer met haar besproken. Daarbij heeft mevrouw voor een tweede keer uitgesproken dat die facturen zijn uitgeschreven door de juwelier. Toen kwam ook de naam [naam juwelier] ter sprake. Op dat moment hadden wij mevrouw met onze bevindingen nog niet geconfronteerd. Ik heb mevrouw niet met mijn bevindingen geconfronteerd, dat is later gedaan door de afdeling speciale zaken. Tijdens het gesprek kwam ook nog een derde factuur met een visitekaartje van de firma [naam juwelier] , dat was voor ons nieuw. Naar aanleiding van deze nieuwe stukken ben ik nog een keer naar [naam juwelier] gegaan. Ik weet niet meer wanneer dat was, het was in ieder geval op een zondag. Ik heb toen weer dezelfde vragen gesteld aan dezelfde meneer/eigenaar. Ook toen heeft hij verklaard dat de derde factuur niet van hem is. Ten aanzien van het visitekaartje merkte hij op dat het een heel oud visitekaartje was dat ze al jaren niet meer gebruikten, zeker niet in 2020. De eigenaar heeft mij een voorbeeldfactuur laten zien op mijn verzoek. Daarop zag ik dat de factuur was voorzien van bedrijfsnaam, logo en volgnummer en dat de tekst in het Nederlands was, de omschrijving van de verkochte juwelen. De facturen die ik van mevrouw had gekregen vermeldden de omschrijving in een andere taal. De eigenaar spreekt Arabisch en een beetje Perzisch en herkende ook de Perzische taal op de factuur. De derde factuur was echter geschreven in het Arabisch, dat zag de eigenaar ook. De op de derde factuur vermelde prijs voor de vermelde sieraden was te hoog gelet op de goudprijs. Op de derde factuur stond vermeld: 153 gram goud. Als je het factuurbedrag dan omrekent, kom je uit op ongeveer € 120,00 per gram, dat kan niet want de goudprijs is nog nooit zo hoog geweest. Ik weet dat de recordhoogte voor goud €60,00 per gram is, dat stond maandag nog in de krant en was ook op televisie. Ik heb een brief/e-mail gezien die door de afdeling speciale zaken aan mevrouw is verzonden. Ik weet niet meer precies wat er in die brief stond, maar wel wat mevrouw op die brief heeft geantwoord. Dat heb ik later in het dossier gelezen. In antwoord op die brief heeft mevrouw aan speciale zaken nogmaals bevestigd dat die facturen zijn uitgeschreven door de firma [naam juwelier] . Ook heeft mevrouw verklaard dat de vermelde factuurbedragen kloppen en daadwerkelijk zijn betaald. Ten aanzien van de factuur van 15 augustus 2020 van€ 38.000,00 heeft mevrouw in haar reactie gezegd dat deze factuur op 16 augustus 2020 door de firma [naam juwelier] is uitgeschreven op verzoek van meneer [naam 2] .
Op vragen van mr. Hendriks antwoord ik:
(…)
Mevrouw heeft mij bankafschriften verstrekt van meneer [naam 2] waaruit de betaling van de sieraden zou moeten blijken. Meneer [naam 2] heeft bij de politie echter iets anders verklaard.
Op vragen van mr. Van Mook antwoord ik:
Ik weet dat de man die ik bij de [naam juwelier] heb gesproken de eigenaar is van de zaak omdat hij mij dat heeft gezegd. Ik heb dit verder niet geverifieerd. Ik heb in verband met privacy niet gevraagd of de eigenaar mevrouw [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] kent of heeft ontmoet. Ik heb die naam ook niet genoemd. Ik heb ook de naam van meneer [naam 2] niet genoemd. Ik heb wel de nota’s laten zien waar de naam [naam 2] op stond. Ik heb niet genoemd dat meneer [naam 2] en mevrouw samen in de winkel zijn geweest. Ik heb er niet op gelet of [naam juwelier] camerabeveiliging heeft. Volgens mij is Darsi een dialect van de Afghaanse taal, men spreekt daar Farsi of Darsi. Ik ben niet bij mevrouw [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] thuis geweest. Op 23 juni 2022 heb ik voor het eerst het visitekaartje van [naam juwelier] gezien. Mevrouw [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] heeft mij verklaard dat zij de facturen zelf niet kon lezen. Deze facturen waren niet in het Arabisch. Mevrouw heeft mij in het eerste gesprek niet verteld dat zij bij [naam juwelier] is geweest, daarom ben ik naar [bedrijf 1] gegaan. Ik ben pas tien maanden later weer naar [naam juwelier] gegaan omdat wij toen ook pas de derde factuur hadden ontvangen. Ik heb gesproken over een hoor en wederhoor brief van de afdeling speciale zaken. Ik weet niet precies wanneer die brief verstuurd is. Het staat ons vrij om ook dossiers van andere verzekerden in te zien als een naam van hen ook in een lopend onderzoek voorkomt, zoals in dit geval de naam van de moeder van mevrouw.
(…).”
2.8.
[eis in conv/verw in reconv/eis in inc] stelt in haar conclusie na enquête dat [naam 1] als partijgetuige dient te worden aangemerkt omdat hij in dienst is van Achmea. [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] stelt voorts dat er geen sprake is van aanvullend bewijs. [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] verbindt daaraan de conclusie dat Achmea om die reden niet is geslaagd in het bewijs.
2.9.
De rechtbank volgt [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] niet in haar betoog.
2.10.
Artikel 164 lid 1 Rv bepaalt dat ook partijen als getuige kunnen optreden. Bij de waardering van de bewijskracht van de verklaring van partijgetuige geldt op grond van het bepaalde in artikel 164 lid 2 Rv de restrictie dat die verklaring alléén niet voldoende is. Er moet ook nog sprake zijn van ander -onvolledig- bewijs.
2.11.
De eerste vraag die hier beantwoord moet worden is of [naam 1] als partijgetuige dient te worden aangemerkt.
Partij is iedereen die als zodanig in de procedure wordt aangemerkt, dus over wiens rechten en belangen wordt geprocedeerd, de materiële partij, en de formele partij, dat wil zeggen degenen die de partij in rechte vertegenwoordigen, zoals de ouders van de minderjarige of de curator van een onder curatele gestelde. Ook zij die zelf geen procespartij zijn maar met de partij kunnen worden vereenzelvigd, zoals de statutaire bestuurders van een rechtspersoon, zijn voor de toepassing van art. 164 Rv te beschouwen als partij.
2.12.
In deze procedure gaat het niet om de rechten en belangen van [naam 1] . [naam 1] is geen bestuurder, maar werknemer van Achmea. [naam 1] kan dus niet met Achmea worden vereenzelvigd. [naam 1] wordt dan ook niet als partijgetuige aangemerkt.
2.13.
De rechtbank stelt voorop dat -gelet op de ingrijpende gevolgen die voor een verzekerde zijn verbonden bij verzekeringsfraude- hoge eisen mogen worden gesteld aan de onderbouwing door verzekeraar die op die grond uitkering onder de polis weigert.
2.14.
Met [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] is de rechtbank van oordeel dat [naam 1] als getuige in wezen niets méér heeft verklaard dan hetgeen staat vermeld in het door [naam 1] naar aanleiding van zijn toedrachtonderzoek opgestelde rapport. Dat rapport was -zoals hiervoor al gezegd- voor de rechtbank onvoldoende om te kunnen oordelen dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] verzekeringsfraude heeft gepleegd. Om die reden heeft de rechtbank aan Achmea opgedragen te bewijzen dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] onjuiste informatie aan haar heeft verstrekt met het opzet haar te misleiden.
2.15.
Met de inhoud van de getuigeverklaring van [naam 1] , zoals hierboven weergegeven, komt de rechtbank dan ook niet tot het oordeel dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] wist of redelijkerwijze had kunnen weten dat de nota’s niet juist zijn en het visitekaartje niet klopt en dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] het opzet had om Achmea daarmee te misleiden.
2.16.
Dit wordt niet anders doordat [naam 1] nog heeft verklaard over andere (verzekerings-) zaken buiten de onderhavige diefstal, waaruit een dubieuze moraliteit van [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] zou moeten blijken. Ook al zou die verklaring juist zijn en zou [naam 1] van de politie hebben begrepen dat er diverse onderzoeken lopen naar [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] en haar partner [naam 2] , dan is dat onvoldoende om te kunnen oordelen dat er “dus” bij het indienen van de onderhavige claim sprake is geweest van verzekeringsfraude.
2.17.
In haar conclusie na enquête heeft Achmea ter onderbouwing van haar standpunt dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] zich aan verzekeringsfraude heeft schuldig gemaakt weliswaar nog enkele stellingen opgeworpen, maar die stellingen kunnen niet tot het oordeel leiden dat bewezen is dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] zich aan verzekeringsfraude heeft schuldig gemaakt.
2.18.
Zo stelt Achmea dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] zelf heeft verklaard dat zij heeft gezien dat de facturen in kwestie door de juwelier zijn uitgeschreven en meegegeven aan [naam 2] .
Daarmee is echter niet in strijd dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] tegenover [naam 1] heeft verklaard dat zij de nota’s van [naam 2] heeft ontvangen en dat zij tot dat moment niet eerder inzage heeft gehad in de aankoopbonnen.
[eis in conv/verw in reconv/eis in inc] heeft immers (anders dan Achmea in haar conclusie na enquête onder randnummer 11 aanvoert) tegenover [naam 1] niet verklaard dat zij inzage heeft gehad in deze nota’s voordat zij deze nota’s na ontvangst daarvan van [naam 2] naar [naam 1] doorstuurde. Met de verklaring van [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] tegenover [naam 1] dat zij heeft gezien dat de bonnen met de hand zijn geschreven door de juwelier, is nog niet gezegd dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] heeft gezien wat de juwelier heeft opgeschreven en in welke taal dat is gebeurd.
2.19.
Uit het rapport van [naam 1] blijkt overigens dat [naam juwelier] betwist dat hij de betreffende nota’s heeft uitgeschreven en dat de juwelier dit niet schriftelijk wenst te verklaren. Ofschoon Achmea heeft aangegeven dat [naam juwelier] zonodig als getuige kon worden gehoord, heeft Achmea de juwelier niet als getuige voorgebracht. Dit had -gegeven de aan Achmea gegeven bewijsopdracht- wel van Achmea mogen worden verwacht.
Het komt dan voor rekening en risico van Achmea dat niet kan worden vastgesteld dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] (die dit met klem tegenspreekt) welbewust een onjuiste verklaring heeft afgelegd over de koop van de sieraden en de in dat kader door de juwelier uitgeschreven facturen.
2.20.
[eis in conv/verw in reconv/eis in inc] stelt dat de sieraden door [naam 2] (met wie zij -zo kan worden afgeleid uit het onderzoekrapport van [naam 1] - niet samenwoonde) aan haar zijn geschonken. Het is dan niet onbegrijpelijk dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] na de schenking niet aan [naam 2] geeft gevraagd of zij de betreffende aankoopnota’s mocht inzien. Evenmin is niet onbegrijpelijk dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] nadat zij de nota’s van [naam 2] had ontvangen de nota’s in goed vertrouwen aan [naam 1] heeft doorgestuurd, zonder daaraan verder aandacht te schenken. Dit geldt temeer nu [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] bij herhaling en met klem stelt dat zij de nota’s niet kon lezen.
2.21.
Achmea betwist dit laatste. Achmea stelt dat de eerste twee overgelegde nota’s zijn geschreven in Dari, een taal die in Afghanistan, waar [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] vandaan komt, wordt gesproken.
2.22.
[naam 1] heeft als getuige verklaard dat Darsi een dialect is van de Afghaanse taal en dat men (in Afghanistan) Farsi of Darsi spreekt. Het enkele feit dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] uit Afghanistan komt, betekent dan ook niet zonder meer dat zij de betreffende facturen kon lezen en zij “dus ” niet de waarheid spreekt als zij stelt dat zij de facturen niet kon lezen.
2.23.
Uit dit laatste volgt dat in deze geen betekenis toekomt aan hetgeen [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] op vragen over die nota’s aan [naam 1] heeft verklaard, in die zin dat daaruit zou moeten worden afgeleid dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] zich er op het moment dat zij de twee nota’s van 15 augustus 2020 en de nota van 6 september 2020 aan [naam 1] toestuurde wist of redelijkerwijze had kunnen weten dat de nota’s niet juist zijn.
2.24.
Evenmin is hier relevant dat [naam 2] niet de verklaring van [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] heeft bevestigd dat hij en [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] nadat zij op 15 augustus 2020 sieraden hadden gekocht op 16 augustus 2020 (dus een dag later) weer naar dezelfde juwelier ( [naam juwelier] ) zijn gegaan om sieraden te kopen en [naam 2] tegenover [naam 1] niet kon verklaren bij welke zaak in Beverwijk de sieraden zijn gekocht. Achmea heeft [naam juwelier] niet als getuige voorgebracht om de verklaring van [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] over de aankopen van sieraden te doen ontkrachten.
2.25.
Evenmin is komen vast te staan dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] wist dat het visitekaartje niet klopte. Ook hier geldt dat Achmea de juwelier niet als getuige heeft voorgebracht om aan te tonen dat de juwelier het betreffende kaartje niet aan [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] / [naam 2] kan hebben gegeven. Aan het feit dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] eerst in een later stadium het visitekaartje aan [naam 1] heeft gestuurd kan -anders dan Achmea stelt- niet de conclusie worden verbonden dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] wist dat het visitekaartje niet klopte.
2.26.
Ook de overige stellingen die Achmea in haar conclusie na enquête heeft aangevoerd ten aanzien van verklaringen van [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] en [naam 2] over de koop van de sierraden (welke stellingen grotendeels een herhaling zijn van hetgeen Achmea in haar conclusie van antwoord in conventie heeft aangevoerd) worden door [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] in haar conclusie na enquête (maar ook in de door Achmea als productie 8 overgelegde schriftelijke verklaring van [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] d.d. 27 mei 2022) met klem bestreden. Dat geldt meer in het bijzonder voor de verklaringen die [naam juwelier] tegenover [naam 1] heeft afgelegd. Hier wreekt zich nogmaals dat Achmea de juwelier bij wie de sieraden naar de stelling van [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] zijn gekocht niet als getuige heeft voorgebracht.
2.27.
Naast de diefstal van sieraden heeft [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] aan Achmea opgave gedaan van diefstal van een bedrag van € 18.000,-- in contanten.
2.28.
[eis in conv/verw in reconv/eis in inc] stelt dat haar ex-partner, die autohandelaar is handelend onder de naam [bedrijf 2] , haar auto voor haar heeft verkocht voor een bedrag van € 18.000,-- en dat zij dat bedrag heeft ontvangen.
2.29.
[eis in conv/verw in reconv/eis in inc] heeft in dit verband een factuur van [bedrijf 2] d.d. 28 november 2020 aan [naam 1] verstrekt waarop staat vermeld dat een VW Tiguan voor € 18.000,-- is verkocht.
2.30.
Achmea bestrijdt niet dat die auto voorheen in eigendom toebehoorde aan [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] en dat haar ex-partner de auto voor [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] heeft verkocht.
2.31.
Achmea stelt dat na ingewonnen informatie is gebleken dat bij de koop van deze auto een BMW is ingeruild en dat er dus meer dan € 18.000,-- is betaald voor de VW Tiguan.
2.32.
Veronderstellenderwijze aangenomen dat die stelling van Achmea juist is en de factuur in zoverre vals is, betekent dat nog niet dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] wist dat haar ex-partner bij de verkoop van haar auto naast een bedrag van € 18.000,-- in contanten ook nog een BMW als inruilauto heeft ingenomen. Achmea heeft niet gesteld dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] over die wetenschap beschikte op het moment waarop zij bedoelde factuur aan [naam 1] toestuurde.
Niet gezegd kan dan ook worden dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] bedoelde factuur aan [naam 1] heeft opgestuurd met het opzet om Achmea te misleiden. Daar komt bij dat het voor deze zaak ook niet van belang is dat de inruilwaarde van de BMW niet op de factuur staat vermeld. Dit is hooguit van belang in de relatie tussen [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] en haar ex-partner omdat de auto van [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] in dat geval méér dan € 18.000,-- zou hebben opgebracht en de ex-partner dus te weinig aan [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] heeft betaald.
2.33.
Achmea stelt in haar conclusie na enquête dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] in de procedure in het incident een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven over haar financiële situatie door geen melding te maken van het feit dat zij op 2 november 2022 een huis heeft gekocht met een waarde van € 1.300.000,-- (inclusief € 80.000,-- aan roerende zaken) en dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] hiermee haar waarheidsplicht heeft geschonden. Achmea verzoekt de rechtbank
-onder verwijzing naar artikel 21 Rv- om hieraan de gevolgen te verbinden die zij geraden acht.
2.34.
Anders dan Achmea kennelijk wenst, zal de rechtbank -ofschoon [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] niet betwist dat zij geen melding heeft gemaakt van bedoelde transactie- aan het schenden van de waarheidsplicht niet de gevolgtrekking verbinden dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] zich aan verzekeringsfraude heeft schuldig gemaakt en dus geen aanspraak kan maken op vergoeding van haar schade.
2.35.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen kan niet met grote mate van zekerheid worden vastgesteld dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] zich aan verzekeringsfraude heeft schuldig gemaakt. Achmea baseert haar weigering om tot uitkering aan [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] over te gaan dan ook ten onrechte op door [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] gepleegde verzekeringsfraude.
mocht Achmea op andere gronden uitkering aan [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] weigeren?
2.36.
De rechtbank stelt voorop dat zij in haar tussenvonnis van 28 juni 2023 (in r.o. 5.9.) heeft overwogen dat indien verzekeringsfraude niet door Achmea wordt bewezen, Achmea gehouden is tot vergoeding van de door [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] gestelde inbraakschade.
Deze overweging had duidelijker mogen zijn. De rechtbank heeft hiermee niet méér bedoeld dan dat Achmea haar weigering om tot uitkering over te gaan in dat geval niet kan baseren op verzekeringsfraude. Maar daarmee is niet gezegd dat Achmea ook op andere gronden niet mocht weigeren om tot uitkering over te gaan.
De hierna te bespreken andere feitelijke grondslag van het verweer van Achmea om niet tot uitkering over te gaan was in het tussenvonnis immers nog niet aan de orde gekomen.
2.37. Achmea voert aan dat op [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] (op grond van artikel 30 van de polisvoorwaarden) de plicht rust om het bezit en de waarde van de als gestolen opgegeven goederen te bewijzen.
2.38.
Achmea voert in haar conclusie na enquête aan dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] dat bewijs niet heeft geleverd.
2.39.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen kan niet worden geconcludeerd dat [naam 2] geen sieraden voor [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] heeft gekocht. Dit wordt niet anders doordat Achmea stelt dat de bedragen die [naam 2] aantoonbaar bij zijn bank heeft opgenomen niet gelijk zijn aan de bedragen die op de nota’s van de juwelier staan vermeld.
Achmea stelt niet dat [naam juwelier] de sieraden waarom het hier gaat nooit in zijn assortiment heeft gehad. Op één van de door [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] als productie 6 overgelegde foto’s, een foto die op 16 augustus 2020 is genomen, staat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] bovendien met sieraden om in een winkel. Achmea bestrijdt niet dat dit de winkel is van [naam juwelier] in Beverwijk.
2.40.
[eis in conv/verw in reconv/eis in inc] heeft tevens als productie 6 foto’s overgelegd waarop meerdere sieraden in doosjes zijn te zien en foto’s waarop te zien is dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] sieraden draagt. Achmea heeft niet bestreden dat deze foto’s zijn genomen in de woning van [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] .
2.41.
Achmea heeft de waarde van de sieraden gemotiveerd bestreden. Anders, dan op haar weg had gelegen, heeft Achmea -zo blijkt uit haar verklaring ter zitting- geen onderzoek gedaan naar de waarde die de sieraden volgens haar zouden hebben.
Dit heeft Achmea -zekerheidshalve- evenmin gedaan nadat het tussenvonnis was gewezen. Dit, ondanks het feit dat de rechtbank in het tussenvonnis had overwogen dat indien Achmea niet zou slagen in het bewijs van door [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] gepleegde verzekeringsfraude Achmea gehouden is tot vergoeding van de door [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] gestelde inbraakschade.
2.42.
De sieraden zijn op grond van de polisvoorwaarden voor maximaal € 15.000,-- verzekerd. [naam 1] heeft verklaard dat de op de foto zichtbare sieraden volgens [naam juwelier] een waarde hebben van circa € 9000,00 of € 10.000,00 maximaal. Met de foto is kennelijk bedoeld de foto van 16 augustus 2020 die in de winkel van [naam juwelier] is genomen waarop [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] staat afgebeeld met sieraden om. Daarnaast zijn ook andere foto’s van de sieraden door [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] overgelegd. Met de overgelegde foto’s heeft [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] voldoende aannemelijk gemaakt dat het om kostbare sierraden gaat. Achmea zal worden veroordeeld om ter zake van diefstal van die sieraden een bedrag van € 15.000,-- aan [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] uit te keren.
2.43.
Met betrekking tot het gestolen geld mogen aan de verzekerde geen al te zware eisen worden gesteld om aannemelijk te maken dat er geld is gestolen. Wel moet het door de verzekerde als gestolen opgegeven bedrag aannemelijk zijn.
2.44.
Zoals hiervoor reeds is overwogen betwist Achmea niet dat de ex-partner van [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] , die autohandelaar is, de auto van [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] , een Volkswagen Tiguan, voor haar heeft verkocht.
Dat een dergelijke auto € 18.000,-- heeft opgebracht is niet onaannemelijk.
2.45.
De rechtbank gaat er hier dan ook vanuit dat de ex-partner van [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] voor de verkoop van de auto € 18.000,-- in contanten aan haar heeft betaald.
2.46.
Ofschoon het niet verstandig is om zo’n groot geldbedrag tijdens een vakantie onbeheerd in een woning achter te laten, zeker als dit bedrag al eerder tijdelijk van eigenaar is gewisseld, wil dit nog niet zeggen dat dit bedrag ten tijde van de diefstal niet in de woning van [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] aanwezig was.
De rechtbank zal Achmea dan ook veroordelen om het op grond van de polis maximaal verzekerd geldbedrag van € 1.250,-- aan [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] uit te keren.
de overige vorderingen van [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] (met uitzondering van de proceskosten)
2.47.
Nu verzekeringsfraude in deze zaak niet is komen vast te staan heeft [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] recht en belang bij de door haar ter zake gevorderde verklaring voor recht. Met het eindvonnis vervalt immers ook de in het vonnis van 28 juni 2023 voor de duur van de onderhavige procedure gegeven voorlopige voorziening, strekkende tot ongedaan making van de meldingen in het interne en externe verwijzingsregister en de melding bij het CBC alsmede van de beëindiging van de verzekeringen van [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] .
Dit onderdeel van de vordering wordt dus toegewezen.
2.48.
Bij deze stand van zaken heeft [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] er geen belang bij dat voor recht wordt verklaard dat zij met betrekking tot de schademelding van 5 februari 2021 (in de weergaven van dit onderdeel van de vordering staat in het tussenvonnis abusievelijk de datum van 5 januari 2021 vermeld) ten opzichte van Achmea geen onrechtmatige daad en wanprestatie heeft geplaagd, zodat ter zake afwijzing dient te volgen.
2.49.
Dit geldt ook voor de gevorderde verklaring voor recht dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] niet gehouden is de onderzoekskosten van € 16.263,42 aan Achmea te vergoeden. Zoals hierna in reconventie zal worden overwogen, wordt de vordering van Achmea om [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] te veroordelen de onderzoekskosten aan haar te vergoeden afgewezen.
2.50.
[eis in conv/verw in reconv/eis in inc] heeft niet gesteld dat zij buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt, zodat het tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten strekkende onderdeel van de vordering zal worden afgewezen.
2.51.
[eis in conv/verw in reconv/eis in inc] vordert vergoeding van de schade die zij heeft geleden ten gevolge van de onterechte registratie in het incidentenregister en het verwijzingsregister alsmede de onterechte melding bij het Centrum Bestrijding Criminaliteitsfraude (hierna: CBC), nader op te maken bij staat.
2.52.
[eis in conv/verw in reconv/eis in inc] heeft tegelijk met deze vordering gevorderd om Achmea bij wijze van provisionele voorziening te gebieden om de hiervoor vermelde registraties en de melding bij het CBC ongedaan te maken en Achmea te gebieden om de beëindiging van de verzekeringen van [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] met terugwerkende kracht vanaf 27 juni 2022 ongedaan te maken.
[eis in conv/verw in reconv/eis in inc] stelt dat het voor haar door voormelde registraties en de melding bij het CBC onmogelijk is om zich adequaat te verzekeren en zij door het stopzetten van de verzekeringen door Achmea een enorm risico loopt doordat zij onverzekerd is en een eventuele schade onmogelijk zelf kan betalen omdat zij niet veel te besteden heeft.
2.53.
De rechtbank heeft bij vonnis van 28 juni 2023 die vordering toegewezen voor (in elk geval) de duur van deze procedure. Gesteld noch gebleken is dat Achmea niet aan bedoelde geboden heeft voldaan.
2.54.
Voor toewijzing van een vordering tot vergoeden van schade op te maken bij staat is voldoende dat de mogelijkheid dat schade is of zal worden geleden aannemelijk is, hetgeen niet inhoudt dat aannemelijk moet zijn dat enige schade is geleden (Hoge Raad 5 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1028).
2.55.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door Achmea heeft [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] niet gesteld dat zij schade heeft geleden als gevolg van het feit dat zij in de periode tussen 27 juni 2022 en 28 juni 2023 onverzekerd is geweest. Daarbij komt dat, mocht [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] in de tussenliggende periode schade hebben geleden die op grond van de polis voor vergoeding in aanmerking zou komen, zij in beginsel jegens Achmea aanspraak op vergoeding van die schade kan maken, nu de opzegging van de verzekeringen met terugwerkende kracht ongedaan is gemaakt.
Onder deze omstandigheden heeft [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] geen rechtens te respecteren belang bij verwijzing naar de schadestaatprocedure. Het tot verwijzing naar de schadestaatprocedure strekkende onderdeel van de vordering wordt dus afgewezen.
de proceskosten
2.56.
Achmea dient als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij te worden aangemerkt en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Met betrekking tot het salaris van de advocaat past de rechtbank het liquidatietarief toe dat hoort bij de hoogte van het toegewezen geldbedrag. Omdat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal Achmea niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] worden begroot op:
- griffierecht
86,00
- salaris advocaat
1.842,00
(3,0 punten × € 614,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.067,00
2.57.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in reconventie
2.58.
Nu niet is komen vast te staan dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] verzekeringsfraude heeft gepleegd, is er geen deugdelijke grondslag om [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] te veroordelen om aan Achmea de kosten te vergoeden die Achmea heeft gemaakt om onderzoek te laten verrichten naar aanleiding van de inbraak die [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] bij haar heeft gemeld.
De vordering van Achmea wordt dus afgewezen.
2.59.
Achmea is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal Achmea niet worden veroordeeld tot betaling van de betekeningskosten. De proceskosten van [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] worden begroot op:
- salaris advocaat
614,00
(2,00 punten × factor 0,5 × € 614,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
753,00

3.De verdere beoordeling in het incident

3.1.
In het vonnis van 28 juni 2023 heeft de rechtbank de beslissing omtrent de proceskosten in het incident aangehouden totdat op de vorderingen in de hoofdzaak wordt beslist. Nu in de hoofdzaak bij vonnis van heden eindvonnis wordt gewezen, komt de rechtbank toe aan de beslissing over de proceskosten in het incident.
3.2.
In de omstandigheden dat de vorderingen in het incident tegelijk met de vorderingen in de hoofdzaak zijn ingesteld en Achmea in de hoofdzaak grotendeels in het ongelijk is gesteld en veroordeeld in de proceskosten, ziet de rechtbank aanleiding om de kosten van het incident tussen partijen te compenseren zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
in conventie
4.1.
verklaart voor recht dat [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] zich niet schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk overleggen van onjuiste informatie/gegevens met als doel Achmea te misleiden met betrekking tot de schademelding van 5 februari 2021 en dus niet in strijd heeft gehandeld met artikel 7:941 BW,
4.2.
veroordeelt Achmea om aan [eis in conv/verw in reconv/eis in inc] te betalen een bedrag van € 16.250,00,
4.3.
veroordeelt Achmea in de proceskosten van € 2.067,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 als Achmea niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
veroordeelt Achmea tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.5.
verklaart dit vonnis (met uitzondering van de verklaring voor recht) tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
4.7.
wijst de vorderingen van Achmea af,
4.8.
veroordeelt Achmea in de proceskosten van € 753,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 als Achmea niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.9.
veroordeelt Achmea tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.10.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de beslissingen onder 4.8. en 4.9. uitvoerbaar bij voorraad.
in het incident
4.11.
compenseert de kosten van het incident in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
4.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.F. van den Berg en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2024.