ECLI:NL:RBGEL:2024:4765

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
20/6617
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de re-integratie-inspanningen van de werkgever en de bekorting van de loonsanctie door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV van 21 november 2019, waarbij de loonsanctie voor de werkgever, [derde-partij], is bekort. Eiser, werkzaam als jurist-toezichthouder, heeft zich op 1 september 2017 ziekgemeld. De rechtbank constateert dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever onvoldoende zijn geweest, wat heeft geleid tot een negatieve impact op de re-integratie van eiser. De rechtbank oordeelt dat het UWV ten onrechte heeft besloten dat de loonsanctie kan worden bekort, en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank benadrukt dat de werkgever niet transparant heeft gecommuniceerd over de functie-inhoud, wat de re-integratie heeft bemoeilijkt. De rechtbank herroept het besluit van het UWV en bepaalt dat eiser recht heeft op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/6617

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. J.E. Hoetink),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,het UWV
(gemachtigde: mr. R. Boonstra)
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [plaats 2] ,
(gemachtigde: mr. A.M. Westerduin).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen bet besluit van het UWV van 21 november 2019 waarbij de aan eisers werkgever ( [derde-partij] , hierna: [derde-partij] ) opgelegde (administratieve) loonsanctie is bekort tot 7 november 2019, omdat [derde-partij] genoeg aan de re-integratie van eiser heeft gedaan.
1.1.
Met het bestreden besluit van 3 november 2020 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser met zijn gemachtigde en mr. N.J. Baart (kantoorgenoot van mr. Hoetink).
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek op 26 juli 2023 heropend.
1.5.
Bij brief van 21 augustus 2023 heeft eiser gereageerd op de heropeningsbeslissing.
1.6.
Partijen hebben afgezien van hun recht nogmaals ter zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is vanaf [datum] 2004 bij [derde-partij] werkzaam geweest als jurist-toezichthouder voor 36 uur per week. Op 1 september 2017 heeft eiser zich ziekgemeld vanwege gezondheidsklachten.
2.1.
Op 29 juni 2018 heeft de eerstejaarsevaluatie plaatsgevonden. De bedrijfsarts heeft aangegeven dat eiser vanaf 1 juni 2018 16 uur per week werkt in aangepast eigen werk (aanpassingen in werktijden en werkzaamheden). Er wordt vanaf augustus 2018 verder opgebouwd in uren. Vanaf augustus (na de vakantie) wordt gestart met twee dagen. Daarna komt daar per maand een dag per week erbij. Dus: september drie dagen, oktober vier dagen, november vijf dagen. Hoewel de Wet verbetering poortwachter (Wvp) dit na een jaar ziekte vereist, wordt nu toch eerst gestuurd op herstel voor eigen werk. Mocht dit stagneren, dan zal er een arbeidsdeskundig onderzoek worden ingezet.
2.2.
Op 11 september 2018 heeft de bedrijfsarts een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgemaakt. Arbeidsdeskundige [persoon A] heeft namens [bedrijf] op 26 oktober 2018 een rapportage arbeidsdeskundig onderzoek opgemaakt, met als conclusie dat het eigen werk gezien de huidige belastbaarheid van eiser, niet duurzaam passend is. Gezien de duur van het verzuim en de onderliggende aspecten is niet met zekerheid te stellen dat eiser voor einde wachttijd zodanig hersteld is, dat hij zijn eigen werk weer volledig duurzaam en zonder voorwaarden kan vervullen. Het eigen werk is niet met behulp van aanpassingen geschikt/passend te maken. Binnen [derde-partij] zijn geen andere passende functies of duurzaam uit te voeren taken – met voldoende omvang – voor eiser aanwezig en duurzaam vacant. Er is aanleiding om eiser naar ander werk bij een andere werkgever te begeleiden. Het is raadzaam om met elkaar – eventueel met een externe gespreksleider – in gesprek te gaan over de ervaren knelpunten en de visie op het werk en de organisatie daarvan. Bij verschil van inzicht of twijfel kan een deskundigenoordeel (DO) bij het UWV worden aangevraagd.
2.3.
In oktober 2018 is besloten om gesprekken aan te gaan met een mediator. Het mediation-traject is op 29 maart 2019 geëindigd.
2.4.
[derde-partij] heeft op 21 november 2018 een DO bij het UWV aangevraagd. [derde-partij] heeft in overleg met arbeidsdeskundige [persoon A] eerst het mediation-traject ingezet en gewacht met de inzet van spoor 2. Hierover wil [derde-partij] graag het oordeel van het UWV.
2.5.
Het DO door het UWV is uitgebracht op 12 december 2018. Hieruit blijkt het volgende. Re-integratieactiviteiten in spoor 2 kunnen achterwege blijven wanneer er binnen de eigen organisatie, binnen drie maanden een concreet perspectief bestaat op een structurele werkhervatting. Op basis van de door de bedrijfsarts opgestelde FML is eiser belastbaar voor re-integratie. Uit het arbeidsdeskundig onderzoek komt naar voren dat er, om meerdere redenen, twijfel bestaat over een duurzame hervatting in spoor 1. Er bestaat geen deugdelijke grond die het
nietinzetten van spoor 2, naast spoor 1, rechtvaardigt. De conclusie is dan ook dat de inspanningen van [derde-partij] tot 22 november 2018 niet voldoende zijn geweest.
2.6.
[derde-partij] heeft op 20 december 2018 van [bedrijf] een offerte ontvangen voor de inzet van spoor 2. Van deze offerte is geen gebruik gemaakt omdat eiser de voorkeur gaf aan een ander re-integratiebedrijf ( [adviesbureau] ). Op 14 februari 2019 is spoor 2 bij [adviesbureau] gestart. Op3 april 2019 is het re-integratieplan door [derde-partij] en eiser ondertekend.
2.7.
Op 21 mei 2019 heeft de bedrijfsarts een actueel oordeel uitgebracht. De bedrijfsarts schrijft dat spoor 2 is ingezet en dat spoor 1 stagneert. Daarom zal er een specialistisch expertiseonderzoek worden aangevraagd.
2.8.
Eiser heeft op 12 juni 2019 bij het UWV een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend.
2.9.
Bij besluit van 17 juli 2019 heeft het UWV [derde-partij] een administratieve loonsanctie opgelegd tot 28 augustus 2020 in verband met het niet volledig aanleveren van alle onderdelen van het re-integratieverslag.
2.10.
Het door de bedrijfsarts ingeschakelde expertisebureau heeft op 4 oktober 2019 verslag uitgebracht. In het kader van het onderzoek is -mede- een verzekeringsgeneeskundig belastbaarheidsonderzoek uitgevoerd. De uitkomt daarvan is dat eiser beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden en geen beperkingen heeft op gebied van persoonlijk en sociaal functioneren, en voor werktijden.
2.11.
Na ontvangst van alle benodigde onderdelen van het re-integratieverslag is het UWV overgegaan tot de bestreden besluitvorming.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft besloten dat de aan [derde-partij] opgelegde (administratieve) loonsanctie wordt bekort, omdat [derde-partij] voldoende aan de re-integratie van eiser heeft voldaan.
3.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van het beroep voorop dat zij de medische omstandigheden van de zaak niet expliciet kan bespreken, nu eiser geen toestemming heeft gegeven om medische gegevens te delen met [derde-partij] .
Wettelijk kader
4. In artikel 25, negende lid, van de Wet WIA is, kort samengevat, bepaald dat het UWV het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen gedurende ten hoogste 52 weken verlengt, indien de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
Artikel 65 van de Wet WIA bepaalt dat het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (de Beleidsregels) heeft het UWV een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Volgens de Beleidsregels staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Indien er geen bevredigend re-integratie-resultaat bereikt is, maar het UWV de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Volgens vaste rechtspraak is voor een bekorting van een loonsanctie vereist dat een adequaat traject is afgerond, waarbij geldt dat niet is vereist dat een betrokken werknemer de werkzaamheden geheel of gedeeltelijk moet hebben hervat. De inspanningen moeten voldoende zijn geweest en gericht zijn geweest op het bereiken van een bevredigend resultaat. [1]
Standpunt van het UWV
5. Aan het bestreden besluit heeft het UWV een onderzoek ten grondslag gelegd van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [persoon B] . In zijn rapport van 2 november 2020 heeft [persoon B] onder meer het volgende overwogen.
[derde-partij] heeft volgens [persoon B] veel activiteiten ontplooid. Zo is de bedrijfsarts ingeschakeld, heeft de bedrijfsarts een FML opgesteld, is er een arbeidskundig onderzoek verricht, na bekoeling van de arbeidsrelatie is mediation ingezet, is er een deskundigenoordeel aan het UWV gevraagd, en spoor 2 is ingekocht.
[persoon B] volgt de stelling van eiser niet dat [derde-partij] de eerste maanden niets aan re-integratie heeft gedaan. Er is begeleiding geweest door de bedrijfsarts en uit e-mails blijkt dat [derde-partij] vanaf het begin bij het ziekteverzuim van eiser is betrokken.
De probleemanalyse van oktober 2017 is weliswaar twee weken te laat opgemaakt, maar is adequaat. Het zag er op dat moment naar uit dat eiser de werkzaamheden op termijn volledig zou hervatten. De bijstelling van het plan van aanpak van januari 2018 is eveneens adequaat, omdat het er ook op dat moment nog steeds naar uit zag dat eiser de werkzaamheden volledig zou hervatten.
Er is weliswaar nooit een plan van aanpak opgesteld, maar wel een bijstelling, door beide partijen ondertekend. [persoon B] vindt het minder relevant hoe het document is getiteld (“plan van aanpak” of “bijstelling plan van aanpak”) maar hecht meer belang aan wat er wordt geschreven, de inhoud van het document. De inhoud van het document (de “bijstelling van het plan van aanpak”) was volgens [persoon B] op dat moment adequaat, zodat niet valt in te zien dat het ontbreken van een plan van aanpak negatieve gevolgen heeft gehad, aldus [persoon B] .
Zeker tot juli 2018 was er geen aanleiding om te spreken van een dusdanige stroeve relatie dat mediation was aangewezen. Partijen waren nog “on speaking terms” en er was dan ook geen aanleiding om de STECR-richtlijnen “Arbeidsconflict” te volgen.
[derde-partij] neemt in oktober 2018 het initiatief tot mediation genomen en dat traject is in maart 2019 afgerond.
Arbeidsdeskundige [persoon A] heeft in oktober 2018 aangegeven dat het eigen werk niet passend is en ook niet daarop aanpasbaar is. [persoon B] van het UWV onderschrijft dit, gelet op de FML die op dat moment gold.
[derde-partij] heeft in december 2018 een deskundigenoordeel aangevraagd. Het verwijt dat spoor 2 te laat is ingezet is niet terecht. [derde-partij] heeft eiser gewezen op de tijdsdruk, eiser heeft zelf gekozen voor een ander re-integratiebureau. [derde-partij] valt niet te verwijten dat spoor 2 later is ingezet.
Standpunt van eiser
5.1.
Eiser heeft omvangrijke beroepsgronden ingediend. Als rode draad loopt door de beroepsgronden dat eiser vindt dat spoor 1 door [derde-partij] niet serieus is ingezet. Al vrij vroeg kwam naar voren dat de werkdruk een knelpunt was. Eiser heeft zelf een knelpuntenlijst opgesteld maar [derde-partij] vond dit onbespreekbaar en wilde daar niet over praten. Aan de werkdruk werd vervolgens niets gedaan. Het is eiser niet duidelijk waarom [derde-partij] de discussie uit de weg is gegaan. Er is door [derde-partij] nooit een functieomschrijving overgelegd. De werkgever is verplicht om de werkomstandigheden gezond in te richten, maar eiser kreeg alleen maar meer dossiers om te behandelen. [derde-partij] voerde de druk steeds verder op en weigerde de stressor (de verdeling va het werk en de werkdruk) bespreekbaar te maken. De mediation is eenzijdig ingezet en mislukt. Vanwege de opstelling van [derde-partij] met betrekking tot spoor 1 heeft ook spoor 2 geen serieuze kans van slagen gehad. Volgens eiser komen de re-integratie-inspanningen neer op het afvinken van de verplichte activiteiten maar hebben deze activiteiten door de opstelling van [derde-partij] geen serieuze kans van slagen gehad. Het plan van aanpak is door [derde-partij] tardief opgesteld en door eiser slechts getekend voor gezien.
Wat vindt de rechtbank?
5.2.
Eiser kan met het beroep niet bereiken dat de bekorting van de loonsanctie ongedaan wordt gemaakt. Dit volgt uit artikel 25, elfde lid, van de Wet WIA.
Volgens rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) betekent dit niet dat eiser geen belang heeft bij een beoordeling door de bestuursrechter van het besluit van het UWV dat de werkgever niet in zijn re-integratie-inspanningen is tekortgeschoten. [2] Belang kan zijn gelegen in een aanspraak op eventuele schadevergoeding. Uit de reactie van eiser op de heropeningsbeslissing concludeert de rechtbank dat het niet op voorhand onaannemelijk is dat eiser ten gevolge van het bestreden besluit schade heeft geleden.
5.3.
Partijen verschillen van mening over de vraag of het UWV terecht de inspanningen van [derde-partij] voldoende heeft geacht.
5.4.
Niet kan worden gesteld dat [derde-partij] niets heeft gedaan aan de re-integratie van eiser. Eiser wijst er terecht op dat – in ieder geval op papier – de verplichte activiteiten zijn uitgevoerd. [derde-partij] heeft de ontbrekende stukken alsnog ingediend en dit is voor het UWV reden geweest om, in aansluiting op de administratieve loonsanctie, de inhoudelijke re-integratie-inspanningen van [derde-partij] te beoordelen. Anders dan het UWV is de rechtbank van oordeel dat de re-integratie-inspanningen van [derde-partij] onvoldoende zijn geweest. De rechtbank zal dit hierna toelichten.
5.5.
Met betrekking tot re-integratie in spoor 1 bij [derde-partij] acht de rechtbank het aannemelijk dat de mogelijkheden waren uitgeput. Niet omdat voor eiser geen passend werk aanwezig zou zijn, maar met name vanwege de ernstig verstoorde arbeidsverhouding. Eiser stelt dat hij zich voortdurend gedwarsboomd voelde door [derde-partij] . De rechtbank treedt niet in de schuldvraag van het mislopen van spoor 1, maar stelt wel vast dat [derde-partij] niet duidelijk heeft kunnen maken wat de precieze functie-inhoud van eisers werk was. De rechtbank acht het voor een geslaagde re-integratie in spoor 1 bij de eigen werkgever van cruciaal belang dat er duidelijkheid bestaat over de aard en de omvang van het eigen werk. Een actuele functiebeschrijving is hierbij van belang, omdat aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of re-integratie in de eigen functie mogelijk is en, als dat het geval is, welke aanpassingen dan nodig zijn om tot een optimale re-integratie te kunnen komen. De voortdurende onduidelijkheid over de inhoud van eisers eigen functie heeft naar het oordeel van de rechtbank een belangrijke rol gespeeld bij het vastlopen van het traject in spoor 1. Dat partijen van mening verschilden over de inhoud van eisers werkzaamheden blijkt onder meer uit een mailbericht van eisers leidinggevende aan eiser van 16 juli 2018. Het geschil spitste zich met name toe op de verhouding tussen dossierwerkzaamheden en niet-dossier gebonden werkzaamheden. Uit dit bericht valt op te maken dat de door eiser voorgestelde verhouding tussen deze werkzaamheden niet bespreekbaar was voor [derde-partij] . Eiser dacht aan een verhouding van 50-50 tussen dossiergebonden werkzaamheden en niet- dossiergebonden werkzaamheden, terwijl eisers leidinggevende meer dacht aan een verhouding van 80-20 of, gezien de toename van het werk, aan een nog beperkter deel voor niet-dossiergebonden werkzaamheden. De rechtbank leidt hieruit af dat gewenste invulling neer zou komen op nagenoeg uitsluitend dossiergebonden werkzaamheden. [derde-partij] heeft voor deze gewenste invulling meerdere redenen aangegeven. Het aantal omvangrijke en complexe dossiers, het voorkomen van achterstanden, het coachen van minder ervaren collega’s, en de beperkte middelen die voorhanden zijn. De rechtbank acht dit begrijpelijke argumenten, maar is van oordeel dat [derde-partij] te weinig oog heeft gehad voor de impact die deze gewijzigde invulling van de functie op eiser had. [derde-partij] heeft hierover geruime tijd onvoldoende transparant gecommuniceerd, waardoor de controverse hierover lange tijd is blijven voortbestaan, wat een negatieve weerslag heeft gehad op de re-integratie. De rechtbank is van oordeel dat dit [derde-partij] kan worden tegengeworpen, omdat [derde-partij] ervan op de hoogte was dat eiser zijn functie tot zijn uitval voor een belangrijk deel invulde met niet-dossiergebonden werkzaamheden, zoals het houden van lezingen. Deze onduidelijkheid heeft meegebracht de re-integratie inspanningen onvoldoende gericht konden zijn op het bereiken van een bevredigend resultaat. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit [derde-partij] worden tegengeworpen.
5.6.
Met betrekking tot re-integratie in spoor 2 bij een andere werkgever acht de rechtbank het aannemelijk dat de voortdurende onduidelijkheid over de functie-inhoud (zie hiervoor onder 5.5.) ook de re-integratie in spoor 2 negatief heeft beïnvloed. De rechtbank vindt in het dossier geen aanwijzingen dat het niet slagen van spoor 2 eiser valt aan te rekenen. Gezien het directe verband met de mislukte re-integratie in spoor 1 is de rechtbank van oordeel dat, onder deze omstandigheden, het [derde-partij] kan worden tegengeworpen dat ook de re-integratie in spoor 2 niet is geslaagd.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het UWV ten onrechte heeft beslist dat de aan [derde-partij] opgelegde loonsanctie wordt bekort tot 7 november 2019. De re-integratie-inspanningen van [derde-partij] zijn onvoldoende gericht geweest op het bereiken van een bevredigend resultaat. De bekorting van de loonsanctie is hiermee onrechtmatig. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen met de nadrukkelijke kanttekening dat dit er niet toe kan leiden dat de bekorting van de loonsanctie ongedaan wordt gemaakt. Daarnaast zal de rechtbank bepalen dat het UWV eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden en het UWV veroordelen in de kosten van zowel het bezwaar als het beroep. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank deze kosten als volgt vast: één punt voor het indienen van het bezwaarschrift en één punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde van € 624,- per punt, één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 875,- per punt. De totale proceskosten voor bewaar en beroep komt hiermee op een bedrag van € 2.998,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het besluit van 21 november 2019 en bepaalt hierbij dat de bekorting van de loonsanctie niet ongedaan gemaakt kan worden;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • bepaalt dat het UWV eiser het door hem betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van het bezwaar en beroep tot een bedrag van € 2.998,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van
J. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2274.
2.Uitspraak van 28 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:298.