Uitspraak
1.De inhoud van de tenlastelegging
3.De bewezenverklaring
of omstreeks28 december 2023 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
(gebroken)glas
, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (met kracht) in/tegen
/opde hals
en/of nek, althans het (boven)lichaam,heeft geslagen
en/of gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde
5.De strafbaarheid van het feit
6.De strafbaarheid van de verdachte
7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Dat is lager dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het subsidiaire feit.
8.De beoordeling van de civiele vordering
De artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) geven, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin een in het ongelijk gestelde partij kan worden veroordeeld (vgl. HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600). Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, en artikel 239 Rv, in onderlinge samenhang bezien, komen alleen voor vergoeding in aanmerking reis-, verlet- en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding indien in persoon mag worden geprocedeerd en in persoon is geprocedeerd.
9.De toegepaste wettelijke bepalingen
10.De beslissing
een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte in verband met het subsidiaire feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 35,- aan materiële schade en
- wijst de vordering af, voor zover deze ziet op vergoeding van een bedrag van € 187,44 aan reiskosten;
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van materiële en immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 1.535,- aan materiële en immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 december 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 25 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
- bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
mr. M.C. Gerritsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Goedheer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 juni 2024.