ECLI:NL:RBGEL:2024:4741

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
05-341879-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling in Arnhem

Op 25 juni 2024 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 28 december 2023, waarbij de verdachte een slachtoffer met een glas in de hals heeft geslagen, wat resulteerde in twee blijvende littekens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks dat hij niet de intentie had om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, wel voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van letsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen zou leiden tot zwaar lichamelijk letsel, gezien de kwetsbaarheid van de hals. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zware mishandeling, maar verklaarde de poging tot zware mishandeling bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en kreeg een schadevergoeding opgelegd aan het slachtoffer van € 1.535,- voor materiële en immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact van uitgaansgeweld op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.341879.23
Datum uitspraak : 25 juni 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1994 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. W. van Nunen, advocaat in Breda.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging en een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 december 2023 te Arnhem aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steek- en/of snijwond in de hals en/of nek, althans het (boven)lichaam, heeft toegebracht door met een (gebroken) glas, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (met kracht) in/tegen/op de hals en/of nek, althans het (boven)lichaam, te slaan en/of te steken en/of te snijden, als gevolg waarvan hij twee (blijvende) littekens heeft overgehouden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 28 december 2023 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer] met een (gebroken) glas, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (met kracht) in/tegen/op de hals en/of nek, althans het (boven)lichaam, heeft geslagen en/of gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken, omdat niet kan worden vastgesteld wat er precies is gebeurd. Allereerst omdat niet bewezen kan worden dat verdachte de persoon is die een klap heeft gegeven. Daarnaast, en voor zover dus wel kan worden vastgesteld dat verdachte de klap heeft gegeven, omdat naar de uiterlijke verschijningsvorm niet kan worden vastgesteld dat die klap werd gegeven met de bedoeling dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Tot slot omdat de verwondingen bij aangever ook kunnen zijn ontstaan doordat hij op de grond is gevallen. Subsidiair heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde zware mishandeling, omdat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 27 december 2023 tussen 23:00 en 00:00 uur met vrienden naar een café in Arnhem is gegaan. Hij was aan het dansen met een vriend. Ineens gooide een man de inhoud van een glas over hem heen. Vervolgens duwde deze man hem. Nadat [slachtoffer] werd geduwd, sloeg de man hem met een glas. Toen hij die klap kreeg had de man een glas in zijn hand. De brokstukken had de man na de klap nog in zijn hand. [slachtoffer] zag dat hij bloed had. De man die hem met een glas sloeg had een blanke huidskleur, kort haar en een fors postuur. [slachtoffer] is met de ambulance naar het ziekenhuis gegaan. [2]
In het dossier bevindt zich een geneeskundige verklaring van 28 december 2023 waarin staat dat bij [slachtoffer] onder meer twee grote sneeën van 5 cm in de rechterhals zijn waargenomen. De geschatte genezingsduur bedraagt twee weken. [3] Er zijn in totaal negen hechtingen aangebracht, die na 7 tot 10 dagen door de huisarts mogen worden verwijderd. [4]
[getuige] was aan het werk bij [bedrijf] . Zij hoorde glasgerinkel en zag dat bij de schuifpui twee personen uit elkaar getrokken werden door omstanders. Zij liep daar direct heen en ze zag dat de Poolse man bloed aan zijn hand had. De andere man, de donkere man, had zijn hand bij de zijkant van zijn hals. Toen [getuige] terug kwam bij de donkere man gaf ze hem een theedoek die hij op zijn wond kon drukken. Ze heeft om 02:53 uur de politie en ambulance gebeld. De Poolse man is later aangehouden door de politie. [5] Ze heeft de Poolse man die avond bier en mix-drankjes geschonken. Deze drank werd in glas geschonken. [6]
[verbalisant 1] kreeg op 28 december 2023 om 02:55 uur een melding om naar [bedrijf] aan de [adres 2] in Arnhem te gaan in verband met een vechtpartij. Hij was als eerste ter plaatse en zag dat de portier bij een kale man stond die bloedvlekken op zijn kleding had. Verbalisant hoorde dat de portier zei dat de man met de bloedvlekken betrokken was geweest bij een vechtpartij in de bar of op het terras. De portier verklaarde dat enkele gasten de man met het bebloede shirt hadden aangewezen als degene die geslagen zou hebben met een kapot glas. Verbalisant zag dat de man bebloede handen had en dat hij om één van zijn handen een doek had. [7]
De verbalisanten die omstreeks 03:00 uur ter plaatse komen, worden door collega’s en de eigenaar van [bedrijf] op verdachte gewezen. Bij zijn aanhouding zien zij dat de linkerhand van verdachte bebloed is. [8] Aangekomen op het politiebureau ziet een verbalisant dat de handen van verdachte bebloed zijn en dat verdachte een glassplinter in zijn hand heeft. [9] Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij glasscherven in zijn hand heeft. [10] Een vriend van verdachte, [naam] , heeft bij de politie verklaard dat hij van 21:00 uur tot 04:00 uur in [bedrijf] was geweest en dat verdachte en hij erg dronken waren. Verdachte was zo dronken dat hij zwalkend rondliep. [11]
[verbalisant 2] heeft de camerabeelden van [bedrijf] uitgekeken. Op deze beelden is te zien dat een persoon achteruit loopt van binnen naar buiten. Die persoon haalt uit met zijn linkerarm. In zijn hand is een voorwerp te zien dat uitsteekt en bolvormig lijkt te zijn, dat lijkt een wijnglas of een bierglas op voet. Met dat voorwerp wordt de slaande beweging gemaakt. Vervolgens doet deze persoon een paar stappen naar achteren en staat vervolgens buiten. Tijdens het naar achteren lopen is er geen glas meer zichtbaar in zijn linkerhand. Er komt vervolgens een andere persoon linksonder in beeld, die houdt zijn rechterhand tegen zijn nek aan. [12]
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] met een glas tegen de hals heeft geslagen en dat hierdoor het letsel is ontstaan. De getuigenverklaring van [getuige] en de uitgekeken camerabeelden bevestigen de klap met het glas waarvan door [slachtoffer] aangifte is gedaan. Immers is op die camerabeelden een uithaal te zien met een bolvormig voorwerp dat na de uithaal niet meer zichtbaar is in de hand van de persoon die uithaalt en komt daarop direct aansluitend een persoon in beeld die zijn hand naar zijn hals brengt. [getuige] hoort glasgerinkel, kijkt om en ziet verdachte met een bebloede hand en een donkere man met zijn hand aan zijn hals. Dat het letsel bij [slachtoffer] is ontstaan doordat hij op de grond is gevallen, zoals is betoogd door de raadsvrouw, acht de rechtbank gelet op voornoemde constateringen niet aannemelijk.
Opzet
Om te spreken van (een poging tot) zware mishandeling dient het opzet van verdachte gericht te zijn op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer] . Niet kan worden bewezen dat het de bedoeling van verdachte is geweest om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het dossier biedt daarvoor geen aanknopingspunten. Van “vol” opzet is daarom geen sprake. Vervolgens is de vraag of verdachte opzet in voorwaardelijke zin heeft gehad, aldus dat hij bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] heeft aanvaard.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat hij wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Verdachte heeft [slachtoffer] met een glas tegen de hals geslagen. Het is een feit van algemene bekendheid dat de hals een kwetsbaar onderdeel is van het menselijk lichaam, waar zich onder meer (slag)aders bevinden. Verder is tussen de hals en het gezicht en de ogen slechts een beperkte afstand gelegen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en [slachtoffer] beiden in beweging waren. Bovendien blijkt daaruit dat verdachte behoorlijk wat alcohol had gedronken. De rechtbank is van oordeel dat het, zeker onder deze omstandigheden, uiterst risicovol is om met een glas tegen de hals te slaan, en dat een dergelijke handeling de aanmerkelijke kans met zich brengt dat het slachtoffer als gevolg daarvan zwaar lichamelijk letsel oploopt. Deze wetenschap mag bij een ieder - en dus ook bij verdachte - als bekend worden verondersteld. Door zich toch schuldig te maken aan dit handelen heeft verdachte de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen bewust aanvaard. Verdachte heeft daarmee voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gehad.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank dient ten slotte de vraag te beantwoorden of het letsel van verdachte gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 juncto artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank overweegt dat voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, in elk geval de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel van belang zijn. Hierbij kan in de beoordeling voorts worden betrokken of restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van één of meerdere littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van de littekens en, daarmee samenhangend, de mate waarin die littekens het lichaam ontsieren.
De rechtbank overweegt dat het letsel van [slachtoffer] in dit geval weliswaar akelig was, maar dat de noodzakelijke medische behandeling (hechtingen) beperkt van aard was en dat sprake was van een beperkte genezingsduur van twee weken. Dit letsel kan daarom niet als zwaar lichamelijk letsel worden geduid. Voorts heeft de rechtbank aan de hand van een foto van [slachtoffer] (gevoegd bij de schadevordering) kunnen vaststellen dat zich op de plaats van de verwondingen weliswaar twee littekens bevinden, maar dat deze wat betreft uiterlijk en ernst, en ook omdat ze zich in de hals bevinden, niet zodanig prominent zichtbaar en ontsierend van aard zijn dat deze kunnen worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot een vrijspraak van de primair ten laste gelegde zware mishandeling en tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks28 december 2023 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer] met een
(gebroken)glas
, althans een scherp en/of puntig voorwerp, (met kracht) in/tegen
/opde hals
en/of nek, althans het (boven)lichaam,heeft geslagen
en/of gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Subsidiair:
poging tot zware mishandeling

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan verdachte een straf gelijk aan het voorarrest wordt opgelegd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft in een café op de [adres 2] in Arnhem met een glas tegen de hals van het slachtoffer geslagen. Het slachtoffer heeft hierbij naar letsel opgelopen en er is sprake van twee blijvende littekens in zijn hals. Verdachte mag van geluk spreken dat het letsel relatief beperkt is gebleven. De rechtbank neemt het verdachte daarnaast kwalijk dat dit is gebeurd in het uitgaansleven. Dit soort uitgaansgeweld roept gevoelens van onveiligheid en angst op in de samenleving. Bovendien neemt de rechtbank het verdachte kwalijk dat hij geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn gedrag heeft genomen.
Uit de (Nederlandse) justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Uit de Poolse justitiële documentatie blijkt dat verdachte in Polen wel meerdere keren is veroordeeld, onder andere voor geweldsdelicten.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van
8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Dat is lager dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het subsidiaire feit.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het ten laste gelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 14.318,98 schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze bestaat uit een kilometervergoeding van € 187,44 voor zijn aanwezigheid ter zitting, een daggeldvergoeding van € 35,00 voor de dag dat hij in het ziekenhuis heeft moeten verblijven en uit een post aan reeds geleden verloren verdienvermogen van € 10.096,54. Naast deze materiële schadeposten wordt een bedrag van € 4.000,00 aan immateriële schade gevorderd. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.100,40 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, met toekenning van de wettelijke rente, en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Voor het meerdere aan materiële en immateriële schade heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
De verdediging stelt dat de vordering ten aanzien van de reiskosten dient te worden afgewezen nu dit geen rechtstreeks door het strafbare feit veroorzaakte schade betreft. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard ten aanzien van het verlies aan verdienvermogen. De onderbouwing daarvoor is aangeleverd in de Franse taal, zodat daarvan geen kennis kan worden genomen. Bovendien is het causaal verband tussen enig bewezenverklaard handelen en het niet meer kunnen werken onvoldoende onderbouwd. Dat volgt niet uit de medische verklaringen en is niet evident. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging betwist dat de door de benadeelde partij aangehaalde vergelijkbare zaken daadwerkelijk vergelijkbaar zijn.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte schade heeft geleden in de vorm van kosten van verblijf in het ziekenhuis, te stellen op het daggeld ten bedrage van € 35,00. Deze schadepost is voldoende onderbouwd en komt redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. De rechtbank zal de vordering in zoverre dan ook toewijzen.
Ten aanzien van het gestelde verlies aan verdienvermogen is de rechtbank van oordeel dat er, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting, onvoldoende is aangevoerd ter onderbouwing van de stelling dat de benadeelde partij vanwege het letsel dat hem is toegebracht niet in staat is geweest om te werken. Dit volgt niet uit de onderbouwing die de benadeelde partij schriftelijk heeft aangeleverd en evenmin uit de toelichting daarop zoals die ter terechtzitting is gegeven. De rechtbank acht het op grond van het letsel dat is ontstaan ook niet zonder meer aannemelijk dat de benadeelde partij niet tot het verrichten van arbeid in staat is geweest. De rechtbank is van oordeel dat het causale verband tussen de stelling dat de benadeelde partij niet heeft kunnen werken en het bewezenverklaarde feit niet is komen vast te staan. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, zodat de vordering desgewenst nog bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft reiskosten opgevoerd van € 187,44 in verband met het bijwonen van de terechtzitting. Deze kosten kunnen niet als materiële schadepost worden toegewezen, maar dienen te worden geschaard onder de proceskosten. De rechtbank begrijpt daarom dat de benadeelde partij die kosten als proceskosten heeft willen opvoeren en zal deze bij de proceskosten bespreken.
Immateriële schade
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door het bewezenverklaarde feit heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Voor dergelijke snijletsels is een vergoeding naar het oordeel van de rechtbank op zijn plaats. De rechtbank heeft rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit en met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar billijkheid stelt de rechtbank het smartengeld vast op een bedrag van € 1.500,00. Dit bedrag is lager dan gevorderd, omdat de rechtbank de jurisprudentie die aan de vordering ten grondslag is gelegd niet vergelijkbaar acht.
Verdachte is vanaf 28 december 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schade verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft reiskosten gevorderd van € 187,44 in verband met het bijwonen van de terechtzitting.
De artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) geven, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin een in het ongelijk gestelde partij kan worden veroordeeld (vgl. HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600). Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, en artikel 239 Rv, in onderlinge samenhang bezien, komen alleen voor vergoeding in aanmerking reis-, verlet- en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding indien in persoon mag worden geprocedeerd en in persoon is geprocedeerd.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde persoon in het onderhavige geval heeft geprocedeerd met bijstand van een gemachtigde en dus niet in persoon. Dat betekent dat de wet geen grondslag biedt voor de vergoeding van de reiskosten en dat deze zullen worden afgewezen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
 bepaalt dat
een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Civiele vordering [slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte in verband met het subsidiaire feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 35,- aan materiële schade en
  • wijst de vordering af, voor zover deze ziet op vergoeding van een bedrag van € 187,44 aan reiskosten;
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van materiële en immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 1.535,- aan materiële en immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 december 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 25 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.W. van de Meerakker (voorzitter), mr. K.A.M. van Hoof en
mr. M.C. Gerritsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Goedheer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 juni 2024.
Mr. R.P.W. van de Meerakker en mr. M.C. Gerritsen zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
De griffier is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 3] , verbalisant van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnummer 0N4R023132 (onderzoeksnaam Rendier), gesloten op 19 februari 2024, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 76-77.
3.Geneeskundige verklaring, p. 137.
4.Brief Rijnstate Ziekenhuis gevoegd bij verzoek tot schadevergoeding [slachtoffer] , p. 32-33.
5.Proces-verbaal van verhoor [getuige] , p. 83-84.
6.Proces-verbaal van tweede verhoor [getuige] d.d. 29 januari 2024, p. 161-162.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p 39.
8.Proces-verbaal van aanhouding verdachte, p. 24-25.
9.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 april 2024.
10.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] , p. 172.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 136.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 89 en p. 91-94.