ECLI:NL:RBGEL:2024:4572

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
05-169816-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot zware mishandeling in uitgaansgelegenheid met ernstige verwondingen

Op 17 juli 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 30 april 2023 in een café in Nijmegen, waar de verdachte samen met een medeverdachte de weerloze aangever heeft mishandeld. De aangever, die op de grond lag, werd door de verdachte met de vuist in het gezicht gestompt, terwijl de medeverdachte hem tegen het hoofd trapte. Deze geweldshandelingen hebben geleid tot ernstige verwondingen bij de aangever, die medisch ingrijpen vereisten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel hebben aanvaard door hun handelen. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en legde een taakstraf op van 240 uren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schadevergoeding van € 774,97 aan materiële schade en € 3.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de aangever, die blijvende schade aan zijn gebit heeft opgelopen en emotionele gevolgen ervaart van de mishandeling. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.169816.23
Datum uitspraak : 17 juli 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1991 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman: mr. H.O. den Otter, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 april 2023 te Nijmegen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [slachtoffer] meermaals, althans eenmaal, tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of
- die [slachtoffer] (terwijl hij op de grond lag) meermaals, althans eenmaal, tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam heeft getrapt en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 april 2023 te Nijmegen openlijk, te weten, in [café] , in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door:
- die [slachtoffer] meermaals, althans eenmaal, tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of stompen en/of
- die [slachtoffer] (terwijl hij op de grond lag) meermaals, althans eenmaal, tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te trappen en/of schoppen;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling. Uit het dossier volgt dat verdachte en zijn mededader aangever meermalen hebben geslagen en gestompt tegen het lichaam en gezicht, alsmede tegen het gezicht hebben getrapt terwijl aangever op de grond lag. Verdachte en zijn medeverdachte hebben hiermee de aanmerkelijke kans aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. Uit de camerabeelden blijkt verder dat zij gelijktijdig geweld toepassen waardoor er sprake is van medeplegen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat uit de camerabeelden blijkt dat verdachte niet betrokken was bij de aanleiding en start van het incident (de vuistslagen aan de bar) waarbij volgens de verdediging het letsel is ontstaan. Verdachte probeerde vervolgens de situatie te de-escaleren en personen uit elkaar te houden. Omdat hij viel is verdachte boven aangever komen te hangen. Daarna heeft hij twee keer uitgehaald met zijn vuist. De eerste slag waarbij aangever op de linkerarm is geraakt, heeft geen letsel veroorzaakt. De tweede keer dat verdachte uithaalde heeft hij niets geraakt. Vervolgens is een schoenafdruk op het hoofd van aangever terecht gekomen, maar toen was verdachte al door een beveiliger weggetrokken.
Het letsel moet volledig veroorzaakt zijn door de medeverdachte, die aangever twee keer geslagen heeft en mogelijk in het gezicht heeft getrapt. De slagen in het gezicht vonden plaats voordat verdachte überhaupt in de buurt was en de eventuele trap nadat verdachte al was weggetrokken. Het primair ten laste gelegde medeplegen en het subsidiair tenlastegelegde in vereniging geweld plegen kan daarom niet bewezen worden. Er was geen sprake van nauwe en bewuste samenwerking tussen beide verdachten. Hoogstens kan worden bewezen dat verdachte als pleger eenmaal tegen het lijf van aangever heeft geslagen.
Beoordeling door de rechtbank
Op 30 april 2023 heeft in [café] in Nijmegen een incident plaatsgevonden waarbij verdachte en [medeverdachte] betrokken zijn geweest en aangever [slachtoffer] gewond is geraakt. Aangever is bewusteloos geraakt. Toen hij bijkwam merkte hij dat hij zijn tanden niet meer op elkaar kon krijgen en hij uit zijn mond en neus bloedde. Hij is direct naar de spoedeisende hulp gegaan. Van daaruit is hij doorverwezen naar de spoedtandarts. [2]
Aangever werd op 1 mei 2023 behandeld bij de spoedeisende dienst tandheelkunde na trauma. Twee boven-voortanden waren richting mondholte geslagen. Rondom de tanden zat een breuk in de kaak. De dienstdoende tandarts heeft de tanden teruggezet, een beugel geplaatst en de kaakbreuk gefixeerd. Later bleek dat ook de tandzenuwen beschadigd waren, zodat een wortelkanaalbehandeling van twee tanden noodzakelijk was. In daaropvolgend onderzoek door een forensisch arts werden naast het letsel aan het gebit en het voorhoofd bloeduitstortingen en een kneus-barstwond op de bovenlip, waarschijnlijk ontstaan als gevolg van stomp inwerkende botsende kracht, geconstateerd. Op de linkerzijde van het voorhoofd, tussen haargrens en wenkbrauw, waren over een gebied van circa 6 bij 6 centimeter scherp begrensde puntvormige bloeduitstortingen zichtbaar in een geometrisch patroon. [3] Op de letselfoto’s was een profielafdruk van een schoenzool op het voorhoofd van [slachtoffer] te zien. [4] De schoenen van [medeverdachte] zijn in beslag genomen en onderzocht. Uit het forensisch onderzoek blijkt dat het profiel van de schoenzolen overeenkomt met het letsel op het voorhoofd van [slachtoffer] . [5]
[verbalisant] heeft de camerabeelden uitgekeken. [verbalisant] heeft beschreven dat [slachtoffer] (door hem steeds het slachtoffer genoemd) bij de bar door een man met getinte huidskleur (die hij verdachte 1 noemt) met de linkerhand tegen het hoofd werd gestoot. [slachtoffer] werd geraakt door de stoot, bracht zijn handen naar het gezicht en stond kenbaar wankel op zijn benen. Daarna werd [slachtoffer] door verdachte 1 vastgepakt en naar de grond getrokken. Een tweede man - met blanke huidskleur, kort haar, gekleed in een groen shirt en zwarte broek (verdachte 2 genoemd) - zat eenmaal op de grond op de knieën van [slachtoffer] en hing boven hem. Deze persoon haalde twee keer uit met zijn rechtervuist richting het hoofd van [slachtoffer] . [slachtoffer] lag gedurende deze uithalen nog steeds op de grond. Vervolgens stond verdachte 1 recht boven [slachtoffer] die nog op de grond lag. Verdachte 1 tilde zijn rechterbeen op, maakt zijn armen wijd en keek naar beneden richting het gezicht van het slachtoffer. [slachtoffer] brengt zijn linkerhand naar de voet van verdachte 1. Dan gaat het beeld even op zwart. Hierna ligt [slachtoffer] nog steeds met zijn rug op de grond en beweegt niet meer. Verdachte 1 is geïdentificeerd als [medeverdachte] , verdachte 2 als verdachte. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij de bewuste avond samen met zijn vriend, [medeverdachte] , in [café] in Nijmegen was. Bij het bekijken van de camerabeelden ter terechtzitting heeft verdachte bevestigd dat hij de blanke man met het korte, blonde haar en het groene shirt is, die gehurkt over [slachtoffer] heen buigt en twee keer met zijn vuist uithaalt richting het gezicht van [slachtoffer] . [7]
De rechtbank heeft, met instemming van partijen, de camerabeelden in raadkamer teruggekeken en een eigen waarneming gedaan met betrekking tot deze beelden. Voor de leesbaarheid zal de rechtbank, gelet op het feit dat hierover geen discussie bestaat, de op de camerabeelden zichtbare personen aanduiden als [slachtoffer] , [medeverdachte] en verdachte.
Op de camerabeelden is te zien dat verdachte twee keer met kracht uithaalt met zijn vuist richting het hoofd van de op de grond liggende [slachtoffer] . De eerste vuistslag raakt de linker bovenarm van [slachtoffer] . Na de tweede vuistslag, richting de linker kaak van [slachtoffer] , slaat het hoofd van [slachtoffer] opzij. Op dat moment heeft de zich direct naast verdachte staande [medeverdachte] zijn rechterbeen al opgetild. [8]
Conclusie:
De rechtbank leidt uit al het voorgaande het volgende af. [slachtoffer] is bij de bar geslagen/gestompt door [medeverdachte] . Vervolgens is [slachtoffer] door [medeverdachte] naar de grond getrokken, waarna verdachte zich over de op de grond liggende [slachtoffer] heen heeft gebogen en twee keer met zijn vuist met kracht gericht heeft uitgehaald richting het gezicht van [slachtoffer] . De eerste vuistslag raakte [slachtoffer] op zijn arm, maar de tweede vuistslag heeft [slachtoffer] in zijn gezicht geraakt. Tot dit oordeel komt de rechtbank op grond van het feit dat zichtbaar is dat het hoofd van [slachtoffer] na deze tweede vuistslag opzij slaat. Ondertussen tilt [medeverdachte] zijn rechterbeen op om vervolgens [slachtoffer] op het hoofd te trappen. Dat ook dit met kracht gebeurd is, blijkt wel uit het feit dat een schoenafdruk gelijk aan de zolen van [medeverdachte] geruime tijd zichtbaar is gebleven op het hoofd van [slachtoffer] .
Dat verdachte op enige wijze (al dan niet via medeplegen) betrokken is geweest bij het slaan/stompen door [medeverdachte] bij de bar, volgt niet uit de bewijsmiddelen. Wel volgt hieruit dat verdachte, samen met [medeverdachte] , betrokken is geweest vanaf het moment dat [medeverdachte] [slachtoffer] naar de grond trekt. Hierop probeert verdachte de door zijn vriend [medeverdachte] naar de grond getrokken [slachtoffer] in het gezicht te stompen waarbij hij hem één keer ook daadwerkelijk in het gezicht raakt. Direct nadat verdachte de vuistslagen heeft uitgedeeld, trapt [medeverdachte] [slachtoffer] in het gezicht. Zowel het met kracht met de vuist stompen tegen het gezicht als het op het hoofd trappen van een op de grond gefixeerd liggende persoon levert een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Het gezicht/hoofd is immers een kwetsbaar onderdeel van het lichaam. Verdachten hebben deze aanmerkelijke kans door hun handelen aanvaard. Daarbij is, zo blijkt uit de camerabeelden, vanaf het moment dat [medeverdachte] [slachtoffer] naar de grond trekt en verdachte bovenop het slachtoffer duikt sprake van een nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank verklaart daarom het medeplegen van een poging tot zware mishandeling bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks30 april 2023 te Nijmegen tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededader voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [slachtoffer]
meermaals, althanseenmaal, tegen het gezicht
en/of het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/ofgestompt en
/of
- die [slachtoffer] (terwijl hij op de grond lag)
meermaals, althans eenmaal,tegen
het gezicht en/ofhet hoofd
en/of het lichaamheeft getrapt
en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
primair:
medeplegen van poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot
1. een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren; en
2. een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte slechts een minimaal aandeel had aan de geweldshandelingen. Verdachte is onbedoeld bij het incident betrokken geraakt en derhalve is een voorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats. Daarnaast moet met het oog op zijn werkzaamheden rekening worden gehouden met een eventuele Verklaring Omtrent het Gedrag. Een taakstraf van meer dan 40 uren zou hieraan in de weg staan.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling, waarbij [slachtoffer] ernstig gewond is geraakt en medisch ingrijpen noodzakelijk was. Verdachte heeft de weerloze, op de grond liggende [slachtoffer] met de vuist in het gezicht gestompt terwijl [medeverdachte] hem tegen het hoofd heeft getrapt. Verdachte en zijn medeverdachte hebben daarmee ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en op diens veiligheidsgevoel. Het slachtoffer zal door de schade aan zijn gebit zijn leven lang worden herinnerd aan deze mishandeling. Daarbuiten heeft het slachtoffer ook te kampen met de emotionele gevolgen van de mishandeling. Het geweld heeft plaatsgevonden in een uitgaansgelegenheid en meerdere mensen zijn hier getuige van geweest. Zulke feiten hebben daarmee niet alleen gevolgen voor het slachtoffer, maar versterken ook de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Proceshouding
Verdachte heeft maar zeer beperkt inzicht getoond en zijn aandeel aan het geweld omschreven als gering. Hij heeft dan ook enkel verantwoordelijkheid voor dat deel genomen. Hij betreurt het letsel van het slachtoffer, maar voelt zich daar niet debet aan.
Reclassering Nederland
De reclassering heeft op 14 februari 2024 een rapport uitgebracht. Mede ingegeven door onderhavige zaak heeft verdachte een cognitieve gedragstherapie en een schematherapie gevolgd. De reclassering heeft geadviseerd verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Vanwege het laag ingeschatte recidiverisico ziet de reclassering geen indicaties voor het inzetten van interventies en toezicht.
Strafblad
Verdachte is nog niet eerder in aanraking geweest met politie en justitie en kan daarom worden aangemerkt als first offender.
Conclusie
Het uitgangspunt voor de strafoplegging bij een poging tot zware mishandeling, is volgens de LOVS-oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en wanneer deze mede heeft bestaan uit het schoppen tegen het hoofd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat vanuit het oogpunt van generale preventie niet kan worden volstaan met een andere straf dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstaf. Verdachte heeft samen met de medeverdachte in een uitgaansgelegenheid een andere bezoeker enorm toegetakeld, nadat hij al weerloos op de grond lag. Zodanig dat medisch/tandheelkundig ingrijpen noodzakelijk was en dit in de toekomst mogelijk nog noodzakelijk zal zijn. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen reden om af te wijken van de strafmodaliteit volgende uit de LOVS-oriëntatiepunten. Ook de door verdachte gestelde persoonlijke belangen zijn hiertoe onvoldoende zwaarwegend. De rechtbank zal in de bepaling van de hoogte van het onvoorwaardelijke strafdeel in strafmatigende zin wel rekening houden met het blanco strafblad van verdachte en zijn geringere aandeel in de gebeurtenissen ten opzichte van de medeverdachte.
De rechtbank acht alles afwegende een gevangenisstraf van 4 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden en zal die straf ook opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte in inverzekeringstelling heeft doorgebracht.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met de poging tot zware mishandeling een vordering tot schadevergoeding van € 11.747,86 ingediend.
De benadeelde partij vordert hoofdelijk:
1. € 4.247,86 aan materiële schade, bestaande uit de volgende schadeposten:
a. medische kosten € 4.073,86;
b. huishoudelijke hulp € 51,50;
c. extra vervoers- en parkeerkosten € 107,50;
d. kledingschade € 15,00; en
2. € 7.500,00 € 7.500,00 aan smartengeld;
telkens vermeerderd met de wettelijke rente.
Daarnaast verzoekt de benadeelde partij om hoofdelijke oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ter hoogte van € 18.489,63 vanwege de toepassing van een voorschotregeling, vermeerderd met de wettelijke rente.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het materiele deel, met uitzondering van de medische kosten voor zover die zien op de kosten voor een aanvullende tandartsverzekering en de toekomstige tandheelkundige kosten, kan worden toegewezen.
Ten aanzien van de hoogte van de immateriële schade heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan een door de rechtbank te bepalen bedrag.
De officier van justitie vordert daarnaast de toekenning van de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ter hoogte van het toegewezen bedrag plus de wettelijke rente. De verplichting tot schadevergoeding dient hoofdelijk aan verdachte en diens medeverdachte te worden opgelegd.
Voor het overige heeft de officier van justitie gesteld dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair gesteld dat verdachte geen letsel heeft veroorzaakt en er dus geen causaal verband is tussen zijn handelen en de gevorderde schade. Subsidiair is aangevoerd dat de schade verdachte niet kan worden toegerekend. Meer subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het materiele deel kan worden toegewezen met uitzondering van de medische kosten betreffende de kosten voor een aanvullende tandartsverzekering en de toekomstige tandheelkundige kosten, alsmede de kosten voor de huishoudelijke hulp. De immateriële schade moet gelet op vergelijkbare rechtspraak (Hof Amsterdam van 8 maart 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:774) worden gematigd naar € 500,00 euro.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat er een causaal verband is tussen de gestelde schade voortvloeiende uit het letsel van benadeelde en de bewezenverklaring (het medeplegen van een poging tot zware mishandeling), alsmede dat de schade verdachte kan worden toegerekend. Uit de bewijsmiddelen volgt dat nadat benadeelde achterover naar de grond is getrokken door de medeverdachte, verdachte tenminste eenmaal met kracht met de vuist op de linkerkant van het gezicht/de kaak van benadeelde stompt, waarna de medeverdachte benadeelde direct tegen het hoofd trapt. Benadeelde, die voorafgaand aan het naar de grond trekken nog op zijn benen stond, raakt na de stomp en de trap bewusteloos en blijkt met name schade aan zijn gezicht en het gebit te hebben. De rechtbank volgt daarom het primair en subsidiair gevoerde verweer niet.
In zijn meer subsidiaire stellingname heeft de verdachte de gevorderde materiele schade als het gaat om zowel de gestelde posten medische kosten (met uitzondering van de kosten voor een aanvullende tandartsverzekering en toekomstige tandheelkundige kosten) als de post kledingschade niet betwist. Nu de rechtbank het causale verband aanwezig acht en deze posten niet zijn betwist, zal de rechtbank dit deel van de vordering toewijzen. Voor de gestelde extra vervoers- en parkeerkosten geldt gelet op het vorenstaande dat de rechtbank van oordeel is dat deze tot een bedrag van € 80,64 toewijsbaar zijn. Voor het overige overweegt dat rechtbank dat de gestelde kosten niet vallen onder de in artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde voor vergoeding vatbare vormen van vermogensschade, waardoor een grondslag voor vergoeding van die gestelde schade ontbreekt.
De schadeposten betreffende de aanvullende tandartsverzekering, de toekomstige schade en de kosten voor huishoudelijke hulp zijn door de verdediging betwist.
De rechtbank overweegt als volgt. De benadeelde partij heeft onvoldoende onderbouwd dat de kosten voor de aanvullende tandartsverzekering in een voldoende rechtstreeks verband staan tot het bewezenverklaarde feit. Hij heeft nagelaten te onderbouwen ter voorkoming van welke concreet te verwachte kosten (in causaal verband staande tot het bewezenverklaarde) deze verzekering concreet is afgesloten.
Voor de gevorderde kosten voor toekomstige tandheelkundige behandelingen geldt het volgende. Onder de voorwaarde dat de rechtbank vaststelt dat er schade zal zijn in de toekomst, kan zij ingevolge artikel 6:105 BW de begroting van deze nog niet ingetreden schade uitstellen totdat deze daadwerkelijk is ingetreden dan wel met afweging van goede en kwade kansen nu vaststellen. De benadeelde partij heeft gesteld dat er een aannemelijke kans bestaat dat tenminste één van de drie tanden die na het bewezenverklaarde achter in de mond van de benadeelde partij stonden, op termijn verloren zal gaan. Door de benadeelde partij zijn echter geen stukken verstrekt op grond waarvan de rechtbank op dit moment kan vaststellen dat de gestelde schade van vervanging van tenminste één van de tanden inderdaad zal intreden dan wel wat de kans is dat dergelijke schade zal intreden. De benadeelde partij heeft brieven van een tandartspraktijk overgelegd d.d. 12 juli 2023 en 21 juni 2024. In die brieven wordt gesproken over “mogelijke complicaties” en dat het “op lange termijn kan zijn dat de elementen alsnog verloren gaan”. Wat in het geval van de benadeelde partij de kans is dat er daadwerkelijk één of meerdere elementen verloren gaan, volgt niet uit de overgelegde stukken. Dit maakt dat er onvoldoende is gesteld om te kunnen vaststellen dat er toekomstige schade zal zijn. Nu dit niet kan worden vastgesteld, komt de rechtbank niet toe aan de vervolgvraag of zij deze toekomstige schade op dit moment kan begroten.
De kosten voor huishoudelijke hulp zijn naar het oordeel van de rechtbank gelet op wat hierover door de benadeelde is gesteld onvoldoende gemotiveerd betwist en worden daarom toegewezen.
Concluderend geldt dat de rechtbank de materiele schade tot een bedrag van € 774,97 toewijst en de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk zal verklaren.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die onder een van de genoemde grondslagen van artikel 6:106 BW valt. De benadeelde heeft immers lichamelijk letsel opgelopen. Daarmee is een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de benadeelde. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 3.500,00 vaststellen en voor het overige niet ontvankelijk verklaren.
Verdachte is ten aanzien van de materiële schade en het smartengeld vanaf 30 april 2023 wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd.
Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag ter hoogte van € 4.274,97 aan de Staat te betalen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor een hoger bedrag dan de toegewezen schade.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachte ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte de schade heeft vergoed.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 maanden;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 3 maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarde:
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslissing ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] :
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 774,97 aan materiële schade en € 3.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 april 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade/smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 4.274,97 aan materiële schade en smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 april 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 52 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.F. Bögemann (voorzitter), mr. J.M. Graat en mr. A. Bonder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. U. Posthumus, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 juli 2024.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023190066, gesloten op 13 juli 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever, p. 24 en 25, en proces-verbaal van bevindingen, p. 46.
3.Letselrapportage Forensische Geneeskunde, p. 115 t/m 120.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 48.
5.Proces-verbaal vergelijkend schoensporenonderzoek met bijlage, p. 130 t/m 147.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 43 en 44, en proces-verbaal van bevindingen, p. 46.
7.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 juli 2024.
8.Eigen waarneming van de rechtbank.