ECLI:NL:RBGEL:2024:4546

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
AWB- 24_3429
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen last onder dwangsom voor bedrijf zonder omgevingsvergunning

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen een opgelegde last onder dwangsom. Deze last is opgelegd in verband met het exploiteren van een bedrijf dat caravans, aanhangwagens en paardentrailers stalt, verhandelt, keurt en onderhoudt zonder de vereiste omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter oordeelt dat het beroep van verzoekers een redelijke kans van slagen heeft, omdat het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel niet heeft gemotiveerd waarom het 20 jaar heeft gewacht met handhavend optreden na kennisname van de overtreding. Dit gebrek aan motivatie leidt tot de conclusie dat handhavend optreden mogelijk niet evenredig is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot de uitspraak op het beroep. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/3429

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoekster 1] ;

-
[verzoekster 2];
- [verzoeker 1];
- [verzoeker 2];
- [verzoeker 3] ,allen uit [plaats] , hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers
(gemachtigde: mr. L.A. Pronk),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaltbommel

(gemachtigde: mr. N.C. Correa).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen een opgelegde last onder dwangsom in verband met het exploiteren van een bedrijf in het stallen, verhandelen, keuren en onderhouden van caravans, aanhangwagens en paardentrailers op het adres [locatie 1] in [plaats] zonder omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om ook meteen op het beroep te beslissing, omdat verzoekers op zitting hebben aangegeven aanvullende informatie te willen inbrengen ter onderbouwing van het ingediende beroep.
1.1.
Bij besluit van 2 mei 2023 heeft het college de last onder dwangsom opgelegd. Met het bestreden besluit van 12 september 2023 op het bezwaar van verzoekers is het college bij dit besluit gebleven. Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om dit besluit hangende beroep te schorsen.
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 juli 2024 op zitting behandeld. Namens verzoekers hebben [verzoeker 2] , [verzoeker 3] en de gemachtigde deelgenomen aan de zitting. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 2 december 2021 heeft een toezichthouder van het college een controle verricht op het perceel. Daarbij is geconstateerd dat op het perceel een bedrijf in het stallen,
verhandelen, keuren en onderhouden van caravans, aanhangwagens en
paardentrailers wordt geëxploiteerd in strijd met het bestemmingsplan zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. [1] Bij brief van 18 oktober 2022 heeft het college het voornemen kenbaar gemaakt om daar handhavend tegen op te treden door het opleggen van een last onder dwangsom. Bij een controle op 31 maart 2023 bleek dat de overtreding nog niet was beëindigd. Het college heeft daarom bij besluit van 2 mei 2023 definitief een last onder dwangsom opgelegd. De overtreding moest voor 1 juni 2024 worden gestopt op straffe van een dwangsom van € 30.000,- ineens.
3. Verzoekers zijn tegen de last onder dwangsom in bezwaar gegaan. Voordat het college op het bezwaar heeft beslist, heeft het advies ingewonnen bij de bezwaarschriftencommissie. De commissie heeft het college geadviseerd om de last onder dwangsom in stand te laten en het bezwaar ongegrond te verklaren. Bij besluit van 12 september 2023 heeft het college het bezwaar in navolging van het advies ongegrond verklaard. Bij besluit van 31 mei 2024 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Of het beroep een redelijke kans van slagen heeft, beoordeelt de voorzieningenrechter aan de hand van de gronden van verzoekers.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Beginselplicht tot handhaving

6. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een overtreding. Als sprake is van een overtreding, dan is het college bevoegd om handhavend tegen op te treden. Op basis van vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) zal het bevoegde bestuursorgaan, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift, in de regel van zijn handhavende bevoegdheid gebruik moeten maken vanwege het algemeen belang dat is gediend met handhaving. [2] Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie van de overtreding bestaat. Daarnaast kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding met de daarmee te dienen belangen dat van handhaving afgezien moet worden.
Is handhavend optreden onevenredig?
7. Verzoekers stellen dat vanaf het moment dat de overtreding bekend is geworden bij het college, er nog 20 jaar is gewacht met handhavend optreden. Volgens verzoekers is sprake is van een dusdanig groot tijdsverloop dat handhavend optreden niet langer evenredig is. Verzoekers menen dat ten minste onderbouwd had moeten worden waarom het college zo lang heeft gewacht met handhavend optreden, maar dat heeft het college nagelaten. Daarbij merken verzoekers op dat zij bereid zijn om mee te werken aan verplaatsing van het bedrijf. Verzoekers hebben gewezen op een concrete optie op het bedrijventerrein [locatie 2] in [plaats] . Verder hebben verzoekers, ter onderbouwing van het standpunt dat handhavend optreden niet evenredig is, gesteld dat er gedurende meer dan 20 jaar nooit klachten zijn geweest over de bedrijfsactiviteiten.
7.1.
Het college heeft gesteld dat handhavend optreden wel evenredig is. De grondslag voor handhaving kan gezocht worden in het Projectbureau Herstructurering Tuinbouw
Bommelerwaard (PHTB). Dit regionale samenwerkingsorgaan, dat in 2011 is opgericht en tot begin 2023 heeft bestaan, was een samenwerking tussen de provincie Gelderland, de gemeenten Zaltbommel en Maasdriel en het waterschap Rivierenland. Eén van de
doelen van het project was om tuinbouw in daarvoor aangewezen intensiveringsgebied te concentreren en zo het economisch klimaat voor de tuinder en de leefbaarheid voor inwoners te verbeteren. Het perceel van verzoekers ligt in zo’n tuinbouwintensiveringsgebied. Handhaving is nooit een doel geweest, maar een instrument om te bereiken dat tuinbouw op het betreffende perceel geïntensiveerd wordt.
7.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat niet in geschil is dat het college al sinds in ieder geval 2001 bekend was met de overtreding. In een brief van 12 december 2001 schrijft het college immers al dat het voornemens is om handhavend op te treden tegen de illegale opslag van caravans, vouwwagens, campers en busjes op het perceel.
7.3.
De voorzieningenrechter is bekend met de vaste rechtspraak van de Afdeling waaruit volgt dat de omstandigheid dat het college lange tijd niet tegen een overtreding heeft opgetreden, ook al was het op de hoogte van de overtreding, niet leidt tot het oordeel dat niet meer handhavend kon worden opgetreden. De Afdeling heeft dit standpunt recent nog bevestigd. [3] De voorzieningenrechter acht dit een logisch uitgangspunt, omdat in veel gevallen derden (zoals omwonenden) overlast kunnen ondervinden van een overtreding en dus gebaat zijn bij de beëindiging van een overtreding.
7.4.
Verzoekers hebben in deze zaak echter gesteld dat er de afgelopen 20 jaar nooit klachten zijn gekomen vanuit de buurt. Het college heeft dit ook niet betwist. Daar komt bij dat verzoekers kenbaar hebben gemaakt op zoek te zijn naar een alternatieve locatie voor hun bedrijf, maar dat zij daar nog enige tijd voor nodig hebben. Als zij niet de gelegenheid krijgen om het bedrijf te verhuizen, zal het bedrijf gestaakt moeten worden met alle gevolgen voor verzoekers van dien. Onder die omstandigheden (die ook in bezwaar naar voren zijn gebracht) acht de voorzieningenrechter het aan het college om in het bestreden besluit wel te motiveren waarom het 20 jaar heeft gewacht met handhavend optreden nadat het college bekend werd met de overtreding en waarom dit handhavend optreden (na zo’n lange periode, zonder dat de belangen van derden worden geschaad) nog evenredig is. Dat heeft het college nagelaten in het bestreden besluit.
7.5.
De voorzieningenrechter heeft deze vraag daarom op zitting aan het college voorgelegd. Op zitting heeft het college aangegeven dat er geen informatie is waarom het 20 jaar heeft geduurd voordat tot handhavend optreden is overgegaan. De stelling van het college dat in 2011 een belang bij handhaving is ontstaan vanwege het project PHTB, acht de voorzieningenrechter in ieder geval onvoldoende. Immers heeft het college dan alsnog tot 2023 (en derhalve ongeveer 12 jaar) gewacht om handhavend op te treden, terwijl het project PHTB juist begin 2023 is stopgezet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep heeft een redelijke kans van slagen, omdat de voorzieningenrechter op voorhand niet overtuigd is of het evenredig is om (nog) handhavend op te treden. Het college heeft namelijk niet gemotiveerd waarom het 20 jaar heeft gewacht met handhavend optreden nadat het college bekend werd met de overtreding en waarom dit handhavend optreden nog evenredig is. De voorzieningenrechter beoordeelt de overige gronden van verzoekers niet, omdat het slagen van deze grond al reden is om de last onder dwangsom te schorsen.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit is geschorst tot de uitspraak op het beroep.
10. De voorzieningenrechter ziet verder aanleiding om te bepalen dat het college het griffierecht moet vergoeden. Ook moet het college de door verzoekers gemaakte proceskosten vergoeden. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoekers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot de uitspraak op het beroep;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Goldebeld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit is in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
2.ABRvS 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1216.
3.ABRvS 1 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1829.