ECLI:NL:RBGEL:2024:4347

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
AWB - 23_510
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen afwijzing handhaving niet-ontvankelijk; nieuwe eigenaar kan procedure voortzetten

In deze zaak heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van een verzoek om handhaving van een bijgebouw. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat de eigendomssituatie was gewijzigd. Eiser en eiseres, die de nieuwe eigenaar is, hebben beroep ingesteld tegen deze beslissing. De rechtbank heeft op 6 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van het college aanwezig waren. De derde-partij is niet verschenen.

De rechtbank oordeelt dat eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat hij geen zelfstandig belang heeft bij de beslissing op het bezwaar. De rechtbank stelt vast dat het belang van eiser afgeleid is van het belang van eiseres, die als nieuwe eigenaresse van het perceel en de woning een rechtstreeks belang heeft bij de beoordeling van de beslissing op bezwaar. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek, maar de rechtbank oordeelt dat haar beroep ontvankelijk is, omdat zij de rechtsopvolger van eiser is en het instellen van beroep voor haar de eerst mogelijke processuele stap is.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het college en draagt het college op om opnieuw te beslissen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak. Eiseres heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht en de gemaakte proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.750,-. De rechtbank concludeert dat de beslissing op bezwaar onzorgvuldig is voorbereid, omdat het college had moeten overwegen of eiseres de bezwaarprocedure wilde overnemen voordat op het bezwaar werd beslist.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/510

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen
1. [eiser]uit [plaats 1] , eiser
2. [eiseres]uit [plaats 2] , eiseres
(gemachtigde: mr. B. Oudenaarden),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe

(gemachtigden: [naam gemachtigde] en [naam gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [plaats 3] (derde-partij).

Inleiding

1. Eiser heeft bij het college gevraagd om handhavend op te treden tegen een bijgebouw op het adres [locatie 1] in [plaats 4] . Het college heeft dit verzoek afgewezen en eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.1.
Het college heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser en eiseres hebben beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van het college. De derde-partij is niet verschenen.

Kern van de zaak

2. Eiser woont in [land] en was eigenaar van het perceel met een woning aan de [locatie 2] in [plaats 4] toen hij bezwaar maakte. Dit perceel grenst aan het perceel van de derde-partij. Na de hoorzitting in de bezwaarprocedure is eiseres de nieuwe eigenaar geworden van het perceel en de woning aan de [locatie 2] . Eiser is voor 99,9% eigenaar van eiseres. In deze procedure gaat het om de vraag of eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard en eiseres ontvankelijk is in haar beroep.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep van eisers tegen het besluit van het college waarbij eiser niet-ontvankelijk is verklaard, omdat hij geen belanghebbende is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.1.
De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en dat van eiseres gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Had eiser ontvankelijk moeten worden verklaard?
4. Eiser betoogt dat hij belanghebbende was bij de beslissing op het bezwaar tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek. Het enkele feit dat de eigendomssituatie is gewijzigd, maakt volgens eiser niet uit. Eiser woont in [land] , maar maakt nog enkele weken per jaar gebruik van de woning. Eiser wijst op een eerdere uitspraak van de rechtbank over een handhavingsprocedure die zag op een bouwwerk op hetzelfde perceel van de derde-partij. [1] In die zaak is eiser ook als derde-belanghebbende aangemerkt, terwijl hij toen ook woonachtig was in [land] en op het moment dat die zaak diende geen eigenaar meer was.
4.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat eiser geen belanghebbende is en dat hij terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het college heeft na de hoorzitting in de bezwaarprocedure geconstateerd dat de eigendomssituatie is gewijzigd. Om die reden was eiser geen belanghebbende meer bij de beslissing op het bezwaar tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Een bezwaarschrift is alleen ontvankelijk als dat is ingesteld door een belanghebbende. Op grond van de wet wordt onder een belanghebbende verstaan ‘degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken’. [2] Hiervan is geen sprake als het gaat om een uitsluitend van een andere betrokkene afgeleid belang. De rechtbank stelt vast dat het belang in dit geval is afgeleid van het belang van eiseres (als nieuwe eigenares). Niet gebleken is dat eiser ook, los van de relatie met eiseres, nog een zelfstandig eigen belang heeft. Dat eiser enkele weken per jaar gebruik maakt van de woning is daarvoor onvoldoende. Dat de overdracht van eigendom uitsluitend is ingegeven om administratieve redenen, maakt dit niet anders. De reden voor de eigendomsoverdracht speelt bij de vraag wie belanghebbende is, immers geen rol. Ten slotte leidt de door eiser aangehaalde eerdere uitspraak van deze rechtbank niet tot een ander oordeel. In die uitspraak heeft de rechtbank namelijk om proceseconomische redenen expliciet in het midden gelaten of eiser nog als derde-belanghebbende kon worden aangemerkt. Daarvoor was van belang dat eiser in die zaak nog eigenaar was op het moment dat het bestreden besluit werd genomen en ook op het moment dat beroep werd ingesteld. Het college had in die zaak vervolgens kort voor de zitting betwist dat eiser belanghebbende is en na de zitting was onduidelijk hoe vaak, hoe lang en uit welke hoofde eiser nog verbleef in de woning aan de [locatie 2] in [plaats 4] . In deze zaak is de eigendom overgegaan vóór de beslissing op bezwaar en is niet in geschil dat het gebruik van de woning beperkt blijft tot enekele weken per jaar. De beroepsgrond slaagt niet.
Is het beroep van eiseres ontvankelijk?
5. Eiseres betoogt dat zij in elk geval belanghebbende is en haar beroep daarom ontvankelijk is. Haar belang wordt als eigenaresse van het perceel en de woning rechtstreeks geraakt door de beslissing op bezwaar. Tijdens de zitting heeft eiseres zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het belang van eiser is overgegaan op eiseres als nieuwe rechthebbende.
5.1.
Het college stelt dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is. Zij wijst erop dat eiseres nog geen belanghebbende was op het moment dat bezwaar kon worden gemaakt. Tijdens de zitting heeft het college naar aanleiding van het subsidiaire standpunt van eiseres naar voren gebracht dat de procedure in dit geval niet kan worden voortgezet door eiseres. Deze mogelijkheid is er volgens het college onder omstandigheden bij zaken waar het gaat om de verlening van een vergunning. Zou een nieuwe eigenaar een al lopende bezwaar- of beroepsprocedure tegen de verlening van een vergunning niet kunnen voortzetten, dan zou de rechtsbescherming geheel komen te vervallen als het voor de nieuwe eigenaar niet (meer) mogelijk is om zelf een bezwaar- of beroepsprocedure te starten. Bij handhavingszaken, zoals deze, ligt dat volgens het college anders. Het niet-ontvankelijk verklaren van eiseres staat er niet aan in de weg dat eiseres een nieuw verzoek om handhaving indient.
5.2.
Artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit waarbij het verzoek om handhaving is afgewezen.
5.3.
De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres ontvankelijk is. Eiseres is de rechtsopvolger van eiser, die tegen de afwijzing van het verzoek om handhaving bezwaar heeft gemaakt. Niet in geschil is dat eiseres een rechtstreeks belang heeft bij de beoordeling van de beslissing op bezwaar. De eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden vóór het nemen van de beslissing op bezwaar, maar na het verstrijken van de bezwaartermijn. Omdat het instellen van beroep voor haar de eerst mogelijke processuele stap is, kan eiseres redelijkerwijs niet worden verweten dat zij geen bezwaar heeft gemaakt. Er bestaat daarom geen aanleiding om haar beroep om die reden niet-ontvankelijk te achten en de procedure die is gestart door haar rechtsvoorganger kan dan ook door haar worden voortgezet. Een andere opvatting zou bovendien tot het uit een oogpunt van effectieve geschilbeslechting onaantrekkelijke gevolg leiden dat eiser alsnog een verzoek om handhaving zou kunnen doen, waarna na een bezwaarprocedure materieel hetzelfde geschil in een aparte procedure aan de bestuursrechter zou kunnen worden voorgelegd. [3]
5.4.
De rechtbank is verder van oordeel dat de beslissing op bezwaar onzorgvuldig is voorbereid en daarmee in strijd is met de wet. [4] Uit de beslissing op bezwaar blijkt namelijk dat het college op de hoogte was dat eiseres de nieuwe eigenaar was geworden. Van het college had verwacht mogen worden dat het, voordat op het bezwaar werd beslist, eiseres gelegenheid zou bieden om aan te geven of zij de bezwaarprocedure wilde overnemen. Door dit na te laten heeft verweerder het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond voor zover dat is ingesteld door eiser. Het beroep van eiseres is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen en daarbij deze uitspraak in acht te nemen.
6.1.
Omdat het beroep van eiseres gegrond is, heeft zij recht op vergoeding van het betaalde griffierecht en de gemaakte proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiser ongegrond;
- verklaart het beroep van eiseres gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 8 december 2022,
- draagt het college op om opnieuw te beslissen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.M. Stroink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rechtbank Gelderland 8 maart 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:1504 (niet gepubliceerd).
2.Artikel 1:2 Algemene wet Bestuursrecht (Awb).
3.Vgl. ABRvS 20 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:87 en ABRvS 27 november 2013,
4.Artikel 3:2 van de Awb.