ECLI:NL:RBGEL:2024:4321

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
ARN 20/1518 e.v.
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen belastingaanslagen en vergrijpboetes door de Rechtbank Gelderland

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De rechtbank behandelt de beroepen met betrekking tot naheffingsaanslagen omzetbelasting en vennootschapsbelasting (Vpb) over de jaren 2010 tot en met 2014. De inspecteur had eerder de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard, maar na het faillissement van belanghebbende heeft de curator de beroepen met betrekking tot de aanslagen ingetrokken, behoudens de beroepsgronden met betrekking tot de boetes. De rechtbank heeft de beroepen op 12 februari 2024 behandeld.

De rechtbank oordeelt dat de vergrijpboetes voor de jaren 2013 en 2014 voor de omzetbelasting en Vpb terecht zijn opgelegd, maar dat de hoogte van de boetes moet worden verminderd. De rechtbank concludeert dat de inspecteur onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de vergrijpboete met betrekking tot de verkoop van een auto aan een voormalig bestuurder. De rechtbank vermindert de boetes voor de omzetbelasting 2013 en 2014 en de Vpb 2013, en stelt deze vast op respectievelijk € 5.072 en € 11.594. De rechtbank oordeelt ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat aanleiding geeft tot een verdere vermindering van de boetes.

De rechtbank verklaart de beroepen met zaaknummers 20/1518, 20/1519 en 20/1522 gegrond, terwijl het beroep met zaaknummer 20/1523 ongegrond wordt verklaard. De rechtbank veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.060 en draagt de inspecteur op om het betaalde griffierecht van € 354 aan belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 20/1518, 20/1519, 20/1522 en 20/1523

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaken tussen

[naam stichting] , uit [vestigingsplaats] , belanghebbende

(gemachtigde/curator: [gemachtigde/curator] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, kantoor Arnhem, de inspecteur,

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 31 januari 2020 en 19 februari 2020.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende aanslagen opgelegd:
  • naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 2010 van € 146.623, gelijktijdig is een bedrag van € 23.298 aan heffingsrente in rekening gebracht;
  • naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 2011 van € 240.292, gelijktijdig is een bedrag van € 41.230 aan heffingsrente in rekening gebracht;
  • naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 2012 van € 296.307, gelijktijdig is een bedrag van € 55.886 aan belastingrente in rekening gebracht;
  • naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 2013 van € 146.317, gelijktijdig is een bedrag van € 24.182 aan belastingrente in rekening gebracht. Tevens is een vergrijpboete van € 9.846 opgelegd (20/1518);
  • naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 2014 van € 144.762, gelijktijdig is een bedrag van € 18.497 aan belastingrente in rekening gebracht. Tevens is een vergrijpboete van € 16.662 opgelegd (20/1519);
  • navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (Vpb) over het jaar 2010 naar een belastbare winst van € 408.897 en een belastbaar bedrag van € 373.669, gelijktijdig is een bedrag van € 25.631 aan heffingsrente in rekening gebracht;
  • navorderingsaanslag Vpb over het jaar 2012 naar een belastbare winst en belastbaar bedrag van € 607.803, gelijktijdig is een bedrag van € 46.644 aan belastingrente in rekening gebracht;
  • aanslag Vpb over het jaar 2013 naar een belastbare winst en belastbaar bedrag van € 390.944, gelijktijdig is een bedrag van € 25.650 aan belastingrente in rekening gebracht. Tevens is een vergrijpboete van € 10.960 opgelegd (20/1522);
  • aanslag Vpb over het jaar 2014 naar een belastbare winst en belastbaar bedrag van € 489.071, gelijktijdig is een bedrag van € 24.614 aan belastingrente in rekening gebracht. Tevens is een vergrijpboete van € 2.608 opgelegd (20/1523);
  • naheffingsaanslag loonheffingen over 2010 van € 6.808, gelijktijdig is een bedrag van € 1.073 aan heffingsrente in rekening gebracht;
  • naheffingsaanslag loonheffingen over 2011 van € 38.810, gelijktijdig is een bedrag van € 6.672 aan heffingsrente in rekening gebracht;
  • naheffingsaanslag loonheffingen over 2012 van € 28.852, gelijktijdig is een bedrag van € 5.380 aan belastingrente in rekening gebracht;
  • naheffingsaanslag loonheffingen over 2013 en 2014 van € 31.320, gelijktijdig is een bedrag van € 4.618 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak van 19 februari 2020 heeft de inspecteur de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de jaren 2010 tot en met 2014 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 januari 2020 heeft de inspecteur de bezwaren tegen de (navorderings)aanslagen Vpb over de jaren 2010 en 2012 tot en met 2014 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak op bezwaar van 21 februari 2020 heeft de inspecteur de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen loonheffingen over de jaren 2010, 2012 en 2014 ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen de naheffingsaanslag loonheffingen over 2011 is gegrond verklaard en de naheffingsaanslag is verminderd tot € 23.527.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
Als gevolg van het faillissement van belanghebbende is [gemachtigde/curator] benoemd als curator. De curator heeft voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank laten weten dat hij alle beroepen met betrekking tot de verschillende aanslagen intrekt, behoudens de beroepsgronden met betrekking tot de boetes. Hierdoor blijven over de beroepen die zien op de naheffingsaanslagen omzetbelasting over de tijdvakken 2013 en 2014 (zaaknummers 20/1518 en 1519), alsmede de aanslagen Vpb over de jaren 2013 en 2014 (zaaknummers 20/1522 en 1523).
De rechtbank heeft deze beroepen op 12 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens de inspecteur [persoon A] , [persoon B] , [persoon C] , [persoon D] , [persoon E] , [persoon F] en [persoon G] . De gemachtigde heeft aangegeven niet op zitting te zullen verschijnen.

Feiten

1. Belanghebbende is op [datum] opgericht door [naam persoon H] ( [persoon H] ) en [naam persoon I] ( [persoon I] ). [persoon I] is op [datum] afgetreden als bestuurder. [persoon H] is op [datum] afgetreden.
2. De activiteiten van belanghebbende hebben bestaan uit het verlenen van diensten aan serviceflats verspreid over heel Nederland. Deze diensten bestonden onder andere uit het onderhoud van de gebouwen, bestuursbeoordeling, bestuursfuncties, plaatsen van een huismeester, hulp bij verkoop van appartementen en reorganisatie van bestuur.
3. De dagelijkse administratie werd door belanghebbende zelf uitgevoerd. Jaarlijks is de administratie aangeleverd aan de accountant.
4. De aangiften omzetbelasting zijn periodiek door belanghebbende opgesteld en ingediend. De accountant stelde een rondrekening op voor de omzetbelasting. Het (mogelijk) te suppleren bedrag dat daaruit volgde werd doorgegeven aan belanghebbende. Belanghebbende zorgde zelf voor de suppletieaangiften.
5. Vanaf 2011 zijn de aangiften Vpb door [kantoor] ingediend. De accountant stelde de jaarrekening samen. Bij de jaarrekening 2012 is een samenstelverklaring afgegeven door [kantoor] . Voor de overige in geschil zijnde jaren heeft [kantoor] slechts conceptstukken opgesteld die gebruikt zijn voor de aangiften Vpb.
6. De mutaties voor de salarisadministratie zijn door belanghebbende verzorgd. [kantoor] verwerkte deze mutaties in de salarisadministratie.
7. Op 7 juli 2015 heeft de inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd bij belanghebbende. Op dat moment waren [persoon J] en [naam persoon K] ( [persoon K] ) bestuurder bij belanghebbende. [persoon K] is tijdens het boekenonderzoek, in de loop van 2016, afgetreden als bestuurder.
8. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn aan belanghebbende verstrekt in het controlerapport van 23 januari 2018.

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank zal beoordelen of de boetes voor 2013 en 2014 voor de omzetbelasting en de Vpb terecht zijn opgelegd. Met betrekking tot de vergrijpboetes stelt belanghebbende dat niet gebleken is dat sprake is van opzet dan wel grove schuld.
10. Ter zitting heeft de inspecteur aangegeven dat de volgende vergrijpboetes zijn opgelegd naar een te hoog bedrag. De vergrijpboete opgelegd bij de naheffingsaanslag omzetbelasting 2013 moet worden verminderd tot € 6.341. De vergrijpboete opgelegd bij de aanslag Vpb 2013 moet worden verminderd tot € 8.352.
11. De rechtbank is van oordeel dat de beroepen met betrekking tot de vergrijpboetes omzetbelasting 2013 en 2014 en Vpb 2013 gegrond zijn. De beroepen zijn voor het overige ongegrond, maar de boete voor de Vpb 2014 wordt wel ambtshalve verminderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vergrijpboete omzetbelasting (tijdvakken 2013 en 2014)
12. De inspecteur heeft aan belanghebbende op grond van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en het toepasselijke beleid [1] een vergrijpboete opgelegd bij de naheffingsaanslagen omzetbelasting 2013 en 2014. De grondslag voor de boete is het bedrag van de belasting voor zover dit als gevolg van grove schuld en/of opzet van de vennootschap niet of niet tijdig is betaald. De vergrijpboete bedraagt 25% (grove schuld) voor de memoriaalboekingen, de [auto] en de aansluitverschillen. Ten aanzien van de managementvergoedingen bedraagt de vergrijpboete 50% (opzet). Dit deel van vergrijpboete is in verband met pseudosamenloop voor de jaren 2013 en 2014 gematigd tot € 5.500, waarvan € 4.200 voor 2013 en € 1.300 voor 2014.
13. De rechtbank stelt voorop dat het aan de inspecteur is om feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting overtuigend aan te tonen, die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van grove schuld, dan wel (voorwaardelijk) opzet aan de zijde van belanghebbende.
14. De aanwezigheid van een bestanddeel van een beboetbaar feit kan alleen worden aangenomen als de daarvoor vereiste feiten en omstandigheden buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan. Deze maatstaf stemt overeen met de in fiscale wetgeving voorkomende formulering “doen blijken”, die inhoudt dat de desbetreffende feiten en omstandigheden overtuigend moeten worden aangetoond. [2]
15. De vergrijpboete voor 2013 bedraagt € 9.846. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat deze boete verminderd dient te worden tot € 6.341. Om die reden is het beroep gegrond. De grondslag voor de boete is 25% van de correctie memoriaalboekingen (25% van € 704 is € 176), 25% van de correctie aansluitverschillen (25% van € 7.860 is € 1.965), en 50% ten aanzien van de correctie managementvergoeding. Het deel van de managementvergoeding is voor 2013 gematigd tot € 4.200.
16. De vergrijpboete voor 2014 bedraagt € 16.662. De grondslag voor de boete is 25% van de correctie memoriaalboekingen (25% van € 1.449 is € 362), 25% van de correctie aansluitverschillen (25% van € 64.959 is € 16.239), 25% van de verkoop van de [auto] (25% van € 8.677 [3] is € 2.169), en 50% ten aanzien van de correctie managementvergoeding. Het deel van de managementvergoeding is voor 2014 gematigd tot € 1.300.
17. Voor zover de boetes betrekking hebben op de memoriaalboekingen heeft de inspecteur gesteld dat deze boekingen niet voldoende zijn te reconstrueren. Het nalaten van een goede registratie heeft geleid tot een te lage belastingbetaling. Het opvoeren van zulke grote hoeveelheden aan memoriaalboekingen is een ernstige en laakbare slordigheid. Door deze werkwijze heeft belanghebbende de aanmerkelijke kans aanvaard dat een onjuiste aangifte wordt ingediend. Deze ernstige nalatigheid en onachtzaamheid dient belanghebbende te worden aangerekend, aldus de inspecteur.
18. Voor zover de boete betrekking heeft op de verkoop van de [auto] stelt de inspecteur dat deze voor een te laag bedrag is verkocht aan de voormalig bestuurder [persoon I] . De verkoopprijs van € 20.679 is veel lager dan de waarde van vergelijkbare [auto] die te koop staan aangeboden. Bovendien heeft [persoon I] de [auto] 2 jaren later zelf te koop aangeboden voor € 36.000. De waarde van de auto tijdens de verkoop heeft de inspecteur op € 50.000 bepaald. De btw die besloten ligt in die waarde (€ 8.677) heeft hij nageheven en daarop is de boete van 25% gebaseerd. De [auto] is bij de verkoop getaxeerd door een niet erkende taxateur. Het nalaten van een goed waarde onderzoek door belanghebbende heeft volgens de inspecteur geleid tot een te lage belastingbetaling. Het niet uitvoeren van een degelijk onderzoek moet worden aangemerkt als een ernstig en laakbare slordigheid. Belanghebbende had moeten begrijpen dat deze werkwijze tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting betaald zou worden. Deze ernstige nalatigheid en onachtzaamheid wordt belanghebbende dan ook aangerekend.
19. Voor zover de boetes betrekking hebben op de aansluitverschillen voert de inspecteur aan dat de financiële administratie de basis is voor de aangifte. Er zijn aansluitverschillen omdat onder andere nog boekingen zijn gemaakt nadat de aangiften zijn ingediend. Het opnemen van andere gegevens in de aangifte dan in de financiële administratie zonder onderbouwing is volgens de inspecteur aan te merken als ernstige nalatigheid. Ook het nalaten van een verbeterde aangifte wanneer er nog mutaties worden geboekt wordt aangemerkt als ernstige nalatigheid. Belanghebbende had moeten begrijpen dat deze werkwijze tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting betaald zou worden. Deze ernstige nalatigheid en onachtzaamheid wordt belanghebbende dan ook aangerekend.
20. Met betrekking tot de managementvergoeding stelt de inspecteur dat belanghebbende willens en wetens te weinig belasting heeft betaald, omdat ten onrechte omzet uit een gelieerde stichting niet in de aangifte is verantwoord. Het bestuur van de gelieerde stichting bestond uit dezelfde personen als het bestuur van belanghebbende. Belanghebbende was zich dan ook bewust dat de omzet niet is verantwoord in de aangifte. Hiermee is de reële kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven.
21. De correcties voor de memoriaalboekingen en de aansluitverschillen zijn door belanghebbende niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur met hetgeen hij heeft aangevoerd heeft doen blijken dat sprake is van grove schuld aan de kant van belanghebbende. Met betrekking tot de correctie voor de managementvergoeding heeft de inspecteur doen blijken dat sprake is van opzet. Het bestuur van belanghebbende en het bestuur van de stichting waarvoor belanghebbende werkzaamheden heeft verricht en gefactureerd bestaan uit de zelfde personen. Omdat de omzetbelasting wel in aftrek is gebracht bij de stichting aan wie de werkzaamheden zijn verricht, moeten de bestuurders van belanghebbende dan geweten hebben dat er omzet is behaald die niet is verantwoord. Hiermee is de reële kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. In zoverre zijn de boetes terecht opgelegd. De rechtbank acht deze boetes ook passend en geboden.
22. Voor zover de boete voor 2014 betrekking heeft op de correctie voor de verkoop van de [auto] is de rechtbank van oordeel dat die boete onterecht is opgelegd. De auto is verkocht aan een voormalig bestuurder in het kader van een afvloeiingsregeling. Ook als de auto in dat kader voor een te lage waarde is verkocht aan de voormalig bestuurder, is de maatstaf van heffing voor de omzetbelasting de overeengekomen en betaalde prijs voor de auto. De boete berust op de stelling dat verkoop tegen een te lage waarde heeft plaatsgevonden en dat belanghebbende hieraan grove schuld heeft, maar dat kan dus niet aan de orde zijn voor de omzetbelasting. De vergrijpboete omzetbelasting 2014 dient daarom te worden verminderd met € 2.169 tot € 14.493.
23. Ten slotte dient ambtshalve beoordeeld te worden of de boete gematigd moet worden wegens de overschrijding van de redelijke termijn als genoemd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). In beginsel is daarvan sprake indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, uitspraak heeft gedaan. [4] Deze termijn vangt aan op het moment dat jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd.
24. De rechtbank heeft vastgesteld dat de boetes in ieder geval op 22 september 2017 aan belanghebbende bekend zijn gemaakt. Omdat tussen het moment van bekendmaking en deze uitspraak van de rechtbank meer dan twee jaren zijn verstreken, is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM overschreden. De rechtbank ziet hierin aanleiding de boetes met 20% te verminderen en vast te stellen op € 5.072 (2013) en € 11.594 (2014).
Vergrijpboetes vennootschapsbelasting (jaren 2013 en 2014)
25. De inspecteur heeft in het controlerapport van 23 januari 2018 aangekondigd bij de aanslagen Vpb voor de jaren 2013 en 2014 gelijktijdig vergrijpboetes op te zullen leggen. Daarbij is toegelicht dat sprake is van opzet.
26. De inspecteur heeft aan belanghebbende een vergrijpboete voor het jaar 2013 opgelegd van € 10.960. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat deze boete verminderd dient te worden tot € 8.352. Om die reden is ook voor dit jaar het beroep tegen de boete gegrond. Voor het jaar 2014 heeft de inspecteur aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van € 2.608. De grondslag voor de boete is het bedrag van de belasting voor zover dat bedrag als gevolg van opzet van de vennootschap niet of niet tijdig is betaald. De vergrijpboete voor beide jaren bedraagt 50% (opzet) van de niet aangegeven omzet die behaald is van een gelieerde stichting (aangeduid als managementvergoeding).
27. Met betrekking tot de correctie voor de managementvergoeding is de rechtbank van oordeel dat sprake is van opzet, zoals hiervoor is overwogen in 21.
28. De boetes zijn dus terecht opgelegd en ze zijn ook passend en geboden. Daaraan doet niet af dat in het controlerapport niet het juiste boeteartikel is vermeld (artikel 67e van de AWR). Voor de jaren 2013 en 2014 is geen sprake van navorderingsaanslagen, zodat de boetes alleen konden worden gebaseerd op artikel 67d van de AWR. Voor belanghebbende moet voldoende duidelijk zijn geweest dat de boetes gebaseerd waren op artikel 67d van de AWR. Zij heeft de boetes kennelijk ook zo opgevat en heeft zich dus naar behoren kunnen verweren.
29. De rechtbank heeft vastgesteld dat de boetes in ieder geval op 22 september 2017 aan belanghebbende bekend zijn gemaakt. Nu tussen het moment van bekendmaking en deze uitspraak van de rechtbank meer dan twee jaren zijn verstreken, is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM overschreden. De rechtbank ziet hierin aanleiding de boetes met 20% te verminderen en vast te stellen op € 6.681 (2013) en € 2.086 (2014).
Immateriële schadevergoeding
30. De curator heeft alle gronden, behoudens die betrekking hebben op de boetes, ingetrokken. Met betrekking tot de immateriële schadevergoeding wordt bij de boetes al rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn door de boetes te verminderen.

Conclusie en gevolgen

31. De vergrijpboetes omzetbelasting 2013 en 2014 en vennootschapsbelasting 2013 worden verminderd naar aanleiding van de beroepsgronden. Dat heeft tot gevolg dat de beroepen met de zaaknummers 20/1518 (OB 2013), 20/1519 (OB 2014) en 20/1522 (Vpb 2013) gegrond zijn. De (naheffings-)aanslagen blijven wel in stand. De rechtbank zal de vergrijpboetes, ook die voor vennootschapsbelasting 2014, (verder) ambtshalve verminderen wegens overschrijding van de redelijke termijn. Dit leidt niet tot een gegrond beroep voor de Vpb 2014 (zaak nummer 20/1523) [5] .
32. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.060 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 310, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen met zaaknummers 20/1518, 20/1519 en 20/1522 gegrond;
  • verklaart het beroep met zaaknummer 20/1523 ongegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover die betrekking hebben op de vergrijpboetes omzetbelasting 2013 en 2014 en de vergrijpboete vennootschapsbelasting 2013;
  • vermindert de vergrijpboete omzetbelasting 2013 tot € 5.072;
  • vermindert de vergrijpboete omzetbelasting 2014 tot € 11.594;
  • vermindert de vergrijpboete vennootschapsbelasting 2013 tot € 6.680;
  • vermindert de vergrijpboete vennootschapsbelasting 2014 ambtshalve tot € 2.086;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.060;
  • draagt de inspecteur op om het betaalde griffierecht van € 354 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. J. Kluft, rechters, in aanwezigheid van mr. R. Roosma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De griffier is verhinderd de uitspraak
mede te ondertekenen
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Paragraaf 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB).
2.Hoge Raad 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526.
3.€ 8.677 is de 21% omzetbelasting over een waarde van € 50.000 inclusief omzetbelasting.
4.Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006.
5.Hoge Raad 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8053.