ECLI:NL:RBGEL:2024:4225

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
10667004
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een gedaagde voor kabelschade veroorzaakt door een derde partij tijdens graafwerkzaamheden

In deze zaak vorderde Liander N.V. een schadevergoeding van [gedaagde] voor kosten die voortvloeiden uit kabelschade die was ontstaan tijdens graafwerkzaamheden uitgevoerd door [bedrijf 1], in opdracht van [gedaagde]. De schade was ontstaan op 2 augustus 2018 in Kootwijkerbroek, waar een middenspanningkabel doorboord werd. Liander had [gedaagde] aansprakelijk gesteld en een bedrag van € 24.927,30 in rekening gebracht. De verzekeraar van [bedrijf 1] erkende aansprakelijkheid en betaalde € 4.842,30 uit, maar Liander vorderde nog een bedrag van € 23.544,67 van [gedaagde]. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld door zorgplichten te schenden, zoals vastgelegd in de CROW-richtlijn. De rechter oordeelde dat de onrechtmatige daad aan [gedaagde] kon worden toegerekend en dat zij verplicht was de schade te vergoeden. De hoogte van de schadevergoeding werd vastgesteld op € 20.085,00, plus wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten van € 1.000,00. [gedaagde] werd in het ongelijk gesteld en moest de proceskosten betalen. Het vonnis werd uitgesproken op 19 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10667004 \ CV EXPL 23-5829 \ 398 \ 40141
Vonnis van 19 juni 2024
in de zaak van
LIANDER N.V.,
te Arnhem,
eisende partij,
hierna te noemen: Liander,
gemachtigde: mr. F.J. van Velsen,
tegen
[gedaagde],
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. G. Loman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 juli 2023
- de conclusie van antwoord met producties
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Liander is een nutsbedrijf en is regionaal netbeheerder in de zin van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998. Een van haar wettelijk gereguleerde taken als netbeheerder is het bewerkstelligen dat binnen haar verzorgingsgebied, zonder ook maar enige onderbreking, iedere gevraagde hoeveelheid gas en elektriciteit beschikbaar is.
2.2.
Op 2 augustus 2018 is in Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld, storing ontstaan in een onderdeel van het elektriciteitsnet dat Liander beheert. Een middenspanningkabel was doorboord. [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) was, in opdracht van [gedaagde] , bezig een houten omheining te plaatsen. Bij het boren van gaten in de grond, heeft zij die dag een leiding van Liander geraakt.
2.3.
Liander heeft [gedaagde] op 9 augustus 2018 aansprakelijk gesteld en in totaal € 24.927,30 aan kosten bij haar in rekening gebracht door middel van een factuur van 22 maart 2019.
2.4.
De verzekeraar van [bedrijf 1] en [gedaagde] , N.V. Univé Schade (hierna: Univé), heeft aansprakelijkheid erkend en € 4.842,30 uitgekeerd.

3.Het geschil

3.1.
Liander vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] , tegen kwijting, om aan Liander € 23.544,67 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom van € 20.085,00 en de kosten van € 1.000,00, vanaf de dag van dagvaarding tot aan die van de algehele betaling, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering legt Liander ten grondslag dat [gedaagde] een onrechtmatige daad heeft gepleegd, die haar kan worden toegerekend en dat [gedaagde] daarom verplicht is de schade die Liander door de onrechtmatige daad heeft geleden te vergoeden. De onrechtmatige daad betreft een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, namelijk het schenden van zorgplichten. [gedaagde] heeft zich niet gehouden aan de CROW-richtlijn “Schade voorkomen aan kabels en leidingen. Richtlijn zorgvuldig grondroeren van initiatief- tot gebruiksfase” (CROW publicatie 500). [gedaagde] , dan wel haar opdrachtnemer, heeft namelijk onder meer geen leidingen gelokaliseerd, terwijl dat wel nodig was. De schade die door of namens [gedaagde] nog niet vergoed is, betreft uitbetaalde compensatievergoedingen aan getroffen contractanten van € 20.085,00. Die schade moet [gedaagde] alsnog vergoeden. Daarnaast is € 1.000,00 aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd, omdat Liander [gedaagde] heeft moeten aanmanen. Tot slot is wettelijke rente van in totaal € 2.459,67 over de compensatievergoedingen en over de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd, omdat [gedaagde] te laat betaalt, aldus Liander.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Volgens haar is zij niet gehouden om een bedrag van € 20.085,00 aan compensatievergoedingen te betalen, omdat Liander deze schadepost onvoldoende heeft onderbouwd. Volgens [gedaagde] is het uitgangspunt voor schadevergoeding een concrete schadeberekening en kan slechts in bijzondere gevallen daarop een uitzondering worden gemaakt. De schadepost is door Liander zeer eenvoudig (concreet) te onderbouwen door overlegging van, al dan niet geheel geanonimiseerde, betalingsoverzichten. Hoewel Liander stelt dat zij de compensatievergoedingen daadwerkelijk aan derden heeft uitgekeerd, weigert zij om daarvan bewijs te overleggen. Daarom gaat [gedaagde] , dan wel Univé, niet over tot verdere (uit)betaling(en), aldus [gedaagde] .

4.De beoordeling

4.1.
De Hoge Raad heeft op 25 mei 2018 geoordeeld (ECLI:NL:HR:2018:772) dat bij werkzaamheden in de grond het gevaar bestaat dat schade ontstaat aan in die grond gelegen kabels en leidingen en dat daardoor ook - soms aanzienlijke - gevolgschade kan ontstaan. Verder oordeelde de Hoge Raad in dat arrest dat zorgplichten om deze schade te voorkomen rusten op degene onder wiens verantwoordelijkheid of leiding graafwerkzaamheden worden verricht (de grondroerder) en op de netbeheerder.
4.2.
In de onderhavige zaak hebben, onder verantwoordelijkheid van [gedaagde] , werkzaamheden plaatsgevonden en zijn, zo staat onbetwist vast, door de grondroerder zorgplichten geschonden. De CROW-richtlijn is in ieder geval onvoldoende gevolgd in de zin dat niet gebleken is dat de grondroerder de leiding van Liander heeft gelokaliseerd, waar dat wel voorgeschreven stond. Dat betekent dat [gedaagde] haar zorgplicht heeft geschonden en onrechtmatig heeft gehandeld jegens Liander, de eigenaar van de kabel. Univé heeft, namens [gedaagde] (en/of namens [bedrijf 1] ), de onrechtmatige daad ook erkend.
4.3.
Ook staat vast dat de onrechtmatige daad aan [gedaagde] kan worden toegerekend en dat [gedaagde] daarom verplicht is de schade die Liander door de onrechtmatige daad heeft geleden te vergoeden. Enkel over de hoogte van de schadevergoeding zijn partijen het met elkaar oneens. Ze twisten over één specifieke schadepost: de compensatievergoedingen. Met elkaar zijn ze het er wel over eens dat Liander verplicht was die vergoedingen uit te betalen op grond van artikel 6.3.1 van de Netcode elektriciteit, zoals die gold van 13 juni 2018 tot en met 1 oktober 2018, de periode waarin de schade is opgetreden. Uit die Netcode volgt, kort gezegd, dat de netbeheerder aan aangeslotenen op zijn net, bij wie de transportdienst ten gevolge van een storing wordt onderbroken, een compensatievergoeding van € 195,00 of € 910,00 moet betalen.
4.4.
De Hoge Raad heeft op 29 april 2011 het volgende over dit soort compensatievergoedingen geoordeeld. “
In het kader van de toerekening als bedoeld in art. 6:98 BW gaat het om de vraag of de schade in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. Het hof heeft (…) vastgesteld dat sprake is van causaal verband (condicio sine qua non-verband) nu Liander, wanneer de kabels niet door [eiseres 2] zouden zijn beschadigd, geen compensatievergoedingen verschuldigd zou zijn geweest. Het hof heeft vervolgens aan zijn oordeel dat de schade kan worden toegerekend aan Bouwcombinatie c.s. ten grondslag gelegd dat de kabelbeschadigingen hebben geleid tot een grootschalige stroomstoring en dat de onderhavige schade is aan te merken als een voorzienbaar gevolg van deze kabelbeschadigingen. Dat oordeel van het hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan voor het overige als van feitelijke aard in cassatie niet op juistheid worden onderzocht.
4.5.
In de onderhavige zaak is het ook zo dat als de kabel niet door [bedrijf 1] , in opdracht van [gedaagde] , was beschadigd, de compensatievergoedingen niet verschuldigd zouden zijn geweest. Liander heeft uitvoerig onderbouwd hoe de compensatievergoedingen tot stand zijn gekomen. Zij heeft een overzicht gepresenteerd van de getroffen adressen, de aansluitcapaciteiten, het type aansluiting, de storingsduur per aansluiting in minuten en het daarmee corresponderende bedrag aan compensatievergoeding. Zij heeft ook gesteld dat de schadepost van € 20.085,00 voortvloeit uit een wettelijke verplichting tot het betalen van zekere sommen aan derden en dat de omvang van de schadepost objectief te verifiëren is, nu deze uit dat voorschrift zelf reeds blijkt.
4.6.
[gedaagde] heeft daar niets concreets tegenin gebracht. Ze heeft enkel in algemene zin aangegeven graag bewijs te willen zien waaruit blijkt dat Liander de vergoedingen daadwerkelijk heeft betaald. Daarnaast heeft ze betoogd dat het uiterst eenvoudig moet zijn voor Liander om de betaalbewijzen, zonodig geanonimiseerd, te overleggen. Dat dat zo eenvoudig is, wordt door Liander gemotiveerd betwist.
4.7.
Bij deze stand van zaken geldt dat [gedaagde] onvoldoende heeft betwist dat Liander compensatievergoedingen heeft uitgekeerd. Daarom staat vast dat die vergoedingen zijn uitgekeerd. Dat betekent dat [gedaagde] , of haar verzekeraar Univé, het bedrag van € 20.085,00 moet vergoeden. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom Liander verplicht zou zijn betalingsbewijzen te verstrekken en/of waarom niet verstrekking daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. [gedaagde] heeft haar belang bij het verzoek om betaalbewijzen niet helder gemaakt, terwijl Liander wel haar belang bij niet verstrekken duidelijk heeft gemaakt (het kost (veel) geld en tijd). Daarnaast kan [gedaagde] , aan de hand van het door Liander overgelegde overzicht, zien welke adressen gecompenseerd zijn en op die wijze dubbele betaling van compensatievergoedingen, waar ze voor vreest, voorkomen.
4.8.
De conclusie uit het voorgaande is dat de hoofdsom van € 20.085,00 wordt toegewezen. De op grond van de wet verschuldigde wettelijke rente wordt eveneens toegewezen met inachtneming van het volgende. [gedaagde] heeft gesteld dat de rente pas verschuldigd is nadat de verbintenis opeisbaar is geworden en dat dat is op het moment dat de compensatievergoedingen zijn betaald. Liander wijst op art. 6:83 aanhef en onder b BW en stelt dat de vordering opeisbaar is sinds de schadedag (exact twee uur na het schadevoorval). De kantonrechter oordeelt dat de vordering opeisbaar is geworden op 22 april 2019. Dat is 30 dagen nadat Liander de factuur, waarin onder meer aanspraak werd gemaakt op de compensatievergoedingen, aan [gedaagde] heeft gezonden. De rente zal dan ook vanaf deze datum worden toegewezen.
4.9.
Liander maakt verder aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter acht voldoende aannemelijk gemaakt dat Liander buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht dan wel heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. Partijen hebben langere tijd gediscussieerd over de hoogte van schadebedragen. De hoogte van het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is vrijwel in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, ook al is dit besluit niet direct van toepassing. Deze tarieven worden geacht redelijk te zijn. Het bedrag van € 1.000,00 exclusief btw wordt daarom toegewezen. De wettelijke rente hierover zal worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding.
4.10.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Liander worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
109,44
- griffierecht
1.384,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2,00 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.714,44

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Liander een bedrag van € 20.085,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van 22 april 2019, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Liander een bedrag van € 1.000,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van 14 juli 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.714,44, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.