ECLI:NL:RBGEL:2024:4224

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
436090
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over de verkoop van gemeentelijk perceel grond en de toepassing van het Didam-arrest

In deze zaak heeft de VVE Jozef 2.0 in oprichting, gevestigd te Lichtenvoorde, een kort geding aangespannen tegen de Gemeente Oost-Gelre. De gemeente had een prijsvraag uitgeschreven voor de verkoop van een perceel grond in Lichtenvoorde, waar voorheen de St. Jozefschool was gevestigd. De vereniging, opgericht met het oog op deze prijsvraag, diende een inschrijving in, maar eindigde op de tweede plek achter de inschrijving van Groen wonen aan 't Jozefhof. De vereniging vorderde in kort geding dat de voorzieningenrechter de gunningsbeslissing zou vernietigen en de gemeente zou verplichten tot een herbeoordeling van de inschrijvingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente bij de verkoop van het perceel de beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het gelijkheidsbeginsel, in acht had genomen. De Hoge Raad heeft in het Didam-arrest eisen geformuleerd voor de toepassing van het gelijkheidsbeginsel bij de verkoop van onroerende zaken door overheidslichamen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de gemeente voldoende transparant was geweest in de inschrijvingsprocedure en dat de inschrijving van de vereniging terecht was afgewezen. De vorderingen van de vereniging werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/436090 / KZ ZA 24-76
Vonnis in kort geding van 26 juni 2024
in de zaak van
VVE JOZEF 2.0 IN OPRICHTING,
te Lichtenvoorde,
eisende partij,
hierna te noemen: de vereniging,
advocaat: mr. F.J.M. Kobossen,
tegen
GEMEENTE OOST - GELRE,
te Lichtenvoorde,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de gemeente,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met productie 1 tot en met 13,
- de akte met inhoudelijke reactie en producties 1 tot en met 14,
- de mondelinge behandeling van 12 juni 2024,
- de pleitnota van de vereniging,
- de pleitnota van de gemeente.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De gemeente is eigenaar van een perceel grond met opstallen in Lichtenvoorde waarop voorheen de basisschool St. Jozefschool was gevestigd. De gemeente wil deze locatie herontwikkelen tot een woonbuurt door middel van collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO).
2.2.
Op 31 oktober 2023 heeft de gemeente een prijsvraag uitgeschreven voor de verkoop van het onder 2.1 genoemde perceel. Geïnteresseerde partijen hadden de mogelijkheid om tot uiterlijk 1 februari 2024 een plan indienen. De vereniging is met het oog op deze prijsvraag opgericht.
2.3.
Tijdens de eerste inschrijfprocedure bestond de mogelijkheid om vragen te stellen. Deze vragen inclusief antwoorden zijn opgenomen in de Nota Vraag en Antwoord december 2023. Daarin is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

15.Kan er dan een reductie op de parkeernorm toegepast worden?

Antwoord
De parkeernormering ligt vast. Wij hebben in de gemeente geen beleid ten aanzien van
deelvervoer om de gemeentelijke parkeernorm te reduceren. In het facetbestemmingsplan
parkeren is echter het volgende opgenomen ten aanzien van de parkeerregelgeving.
Artikel 4 Parkeerregelgeving
(…)
d. burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen
vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die zijn opgenomen in de nota
Parkeernormen gemeente Oost Gelre dan wel haar rechtsopvolger.
Dit betekent dat het mogelijk is om van de gemeentelijke parkeernorm af te wijken als (1) het
voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
(2) op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
2.4.
De gemeente heeft drie inschrijvingen ontvangen waaronder de inschrijving van de vereniging. Bij e-mail van 21 februari 2024 heeft de gemeente de vereniging het volgende bericht:
Goedemorgen [naam 1] ,
Zoals vorige week telefonisch aangegeven missen we bepaalde stukken om aan de
voorwaardelijke inschrijving te voldoen.
Deze gegevens zijn:
● een getekende overeenkomst
(…)
● getaxeerde waarde van de te ontwikkelen woningen
(…)
We missen bovenstaande stukken en hebben daarom geen volwaardelijke inschrijving van u
ontvangen.
Omdat we geen enkele volwaardelijke inschrijving hebben ontvangen gaan we de procedure
opnieuw starten waardoor u uw plan, al dan niet gewijzigd maar in ieder geval aangevuld met
ontbrekende stukken, opnieuw kunt indienen.
2.5.
Bij e-mail van 13 maart 2024 heeft de gemeente de vereniging meegedeeld dat zij een nieuwe prijsvraag gaat openstellen, de vereniging tot 29 maart 2024 haar plan opnieuw kan indienen en de prijsvraag slechts wordt opengesteld voor de drie partijen die zich voor de eerste prijsvraag hebben ingeschreven. Ook heeft zij in de bijlage van deze e-mail de nieuwe prijsvraag toegevoegd inclusief verduidelijkingen en heeft zij verder bericht dat dit een aanvullende toelichting op de eerdere prijsvraag betreft. In de prijsvraag is, voor zover in deze zaak relevant, het volgende vermeld:
3.7
Beoordelingsprocedure
(…)
Stap 2 Beoordeling op het onvoorwaardelijk voldoen aan de volgende voorwaarden
Aan alle volgende voorwaarden moet worden voldaan. Voldoet u niet aan deze voorwaarden, dan
wordt u uitgesloten van de prijsvraag:
(…)
 De gerealiseerde woningen dienen allen te worden bewoond door deelnemers uit de CPO-groep (zelfbewoningsplicht). Bij inschrijving van een CPO groep dient voor 80% van de woningen binnen de desbetreffende CPO groep een deelnemer beschikbaar te zijn.
(…)
 Voldoen aan de parkeernorm. In de kwalitatieve beoordeling waarderen wij de realisatie van meer parkeerplekken beter.
(…)
3.8
Besluitvorming omtrent de gunning
Het college van burgemeester en wethouders besluit over de gunning. De gemeente gunt de CPO-
ontwikkeling aan de inschrijver met het kwalitatief beste plan. De inschrijvers worden gelijktijdig
schriftelijk en gemotiveerd geïnformeerd door de gemeente over de uitkomst van de prijsvraag.
Personen die het niet eens zijn met de uitkomst van de inschrijving, dienen de gemeente binnen 20
dagen na bekendmaking van de gunningsbeslissing de gemeente te dagvaarden in kort geding.
Deze 20 dagen is een vervaltermijn. Wordt niet of niet tijdig gedagvaard, dan vervalt het recht om
de gunningsbeslissing in rechte aan te vechten en/of schadevergoeding te vorderen.
3.9
Tegenstrijdigheden
Deze prijsvraag en de hierbij behorende bijlagen zijn met zorg samengesteld. Mocht u desondanks
tegenstrijdigheden en/of onvolkomenheden opmerken, of menen dat de uitgangspunten dan wel de
gunningscriteria onduidelijk zijn, dan wel de wijze van beoordelen onduidelijk is, dan dient
inschrijver hierover een vraag te stellen bij de vragenronde. Doet de inschrijver dit niet, dan
vervalt ieder recht om tegen dit document te ageren.

4.Beoordeling inschrijvingen

4.1
Gunningscriteria
De inschrijvingen worden beoordeeld en gerangschikt op basis van de beste kwaliteit.
De kwaliteit wordt beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:
a. Volkshuisvestelijke uitgangspunten (bijlage 2);
b. Ruimtelijke uitgangspunten (bijlage 2);
c. Ontwikkelwijze;
d. Grondbod.
(…)
4.2
Beoordelingscommissie
De beoordelingscommissie bestaat (in ieder geval) uit de volgende medewerkers van de gemeente
Oost Gelre:
- beleidsmedewerker wonen
- beleidsmedewerker ruimtelijke ontwikkeling
- beleidsmedewerker groen
- beleidsmedewerker verkeer
- stedenbouwkundig adviseur
4.3
Beoordeling
Uw inschrijving wordt getoetst aan de hand van een scoring op de diverse kwalitatieve
gunningscriteria. Maximaal kan een inschrijving 100 punten per criteria als kwaliteitsscore
toegekend krijgen.
(…)
Tot slot heeft de gemeente toegelicht dat ook tijdens de nieuwe inschrijfprocedure tot 24 maart 2024 vragen kunnen worden gesteld door middel van het sturen van een e-mail aan een medewerker van de gemeente.
2.6.
Bij e-mail van 25 maart 2024 heeft de gemeente aan de vereniging gevraagd of het klopt dat zij van haar nog geen vragen voor de tweede inlichtingenronde heeft ontvangen. Daarop heeft de vereniging bij e-mail van 26 maart 2024 bevestigend geantwoord. De vragen die door de overige partijen zijn gesteld – inclusief het antwoord – zijn opgenomen in de Nota Vraag en Antwoord van 25 maart 2024.
2.7.
Alle drie de inschrijvingen zijn tijdig ingediend en inhoudelijk beoordeeld.
2.8.
Bij brief van 2 mei 2024 heeft de gemeente de vereniging de uitslag bericht. Daarin is vermeld dat de vereniging op de tweede plek is geëindigd met 265,5 punten en Groen wonen aan ’t Jozefhof (hierna: Jozefhof) op de eerste plek met 283 punten.
2.9.
Vervolgens is de vereniging het onderhavige kort geding gestart.

3.Het geschil

3.1.
De vereniging vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. de besluitvorming met betrekking tot de gunning vernietigt en beslist dat een nieuw gunningsbesluit dient te worden genomen inhoudende dat de vereniging alsnog in aanmerking komt voor het sluiten van de overeenkomst, althans dat de gemeente een daartoe strekkend besluit alsnog dient te nemen;
Subsidiair:
II. beslist dat de gemeente moet komen tot een herbeoordeling van de inschrijvers van de vereniging;
Primair en subsidiair:
III. de gemeente veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
De gemeente voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of de vereniging ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisend belang
4.2.
Het spoedeisend belang is niet betwist en volgt uit de aard van de vordering.
Juridisch kader
4.3.
De gemeente dient bij de verkoop van het object de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het gelijkheidsbeginsel, in acht te nemen. De Hoge Raad heeft in het Didam-arrest (nadere) eisen geformuleerd voor de toepassing van het gelijkheidsbeginsel bij de verkoop van aan een overheidslichaam toebehorende onroerende zaak. In de r.o. 3.1.4-3.1.6. van dit arrest overweegt de Hoge Raad daarover:

3.1.4. Uit het gelijkheidsbeginsel – dat in deze context strekt tot het bieden van gelijke kansen – vloeit voort dat een overheidslichaam dat het voornemen heeft een aan hem toebehorende onroerende zaak te verkopen, ruimte moet bieden aan (potentiële) gegadigden om mee te dingen naar deze onroerende zaak indien er meerdere gegadigden zijn voor de aankoop van de desbetreffende onroerende zaak of redelijkerwijs te verwachten is dat er meerdere gegadigden zullen zijn. In dat geval zal het overheidslichaam met inachtneming van de hem toekomende beleidsruimte criteria moeten opstellen aan de hand waarvan de koper wordt geselecteerd. Deze criteria moeten objectief, toetsbaar en redelijk zijn.
3.1.5.
.
Het gelijkheidsbeginsel brengt ook mee dat het overheidslichaam, teneinde gelijke kansen te realiseren, een passende mate van openbaarheid moet verzekeren met betrekking tot de beschikbaarheid van de onroerende zaak, de selectieprocedure, het tijdschema en de toe te passen selectiecriteria. Het overheidslichaam moet hierover tijdig voorafgaand aan de selectieprocedure duidelijkheid scheppen door informatie over deze aspecten bekend te maken op zodanige wijze dat (potentiële) gegadigden daarvan kennis kunnen nemen.
3.1.6.
.
De hiervoor in 3.1.4 en 3.1.5 bedoelde mededingingsruimte door middel van een selectieprocedure hoeft niet te worden geboden indien bij voorbaat vaststaat of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt voor de aankoop. In dat geval dient het overheidslichaam zijn voornemen tot verkoop tijdig voorafgaand aan de verkoop op zodanige wijze bekend te maken dat een ieder daarvan kennis kan nemen, waarbij het dient te motiveren waarom naar zijn oordeel op grond van de hiervoor bedoelde criteria bij voorbaat vaststaat of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt.”
4.4.
Partijen zijn het erover eens dat de uitzonderingssituatie zoals bedoeld onder 3.1.6. van voornoemd arrest van de Hoge Raad zich in onderhavige zaak niet voordoet. Dit betekent dat de gemeente voor de verkoop van het object met inachtneming van de haar toekomende beleidsruimte criteria moest opstellen die objectief, toetsbaar en redelijk waren.
De eerste inschrijving
4.5.
De voorzieningenrechter verwerpt het betoog van de vereniging dat de eerste inschrijving ten onrechte terzijde is gelegd. Vaststaat dat de vereniging bij e-mails van 21 februari 2024 en 13 maart 2024 op de hoogte is gebracht van de besluitvorming en het voornemen van de gemeente om een nieuwe prijsvraag open te stellen. Volgens de gemeente voldeed geen van de inschrijvingen aan de inschrijfeisen en kon daarom geen inhoudelijke beoordeling plaatsvinden. Omdat – aldus nog steeds de gemeente – er drie goede plannen waren ingediend en daarin veel tijd was gestoken, is besloten een nieuwe prijsvraag open te stellen voor slechts de drie partijen die zich voor de eerste prijsvraag hadden ingeschreven. Weliswaar voert de vereniging gemotiveerd aan dat deze terzijdelegging onterecht was, maar vaststaat dat zij de gemeente niet conform bepaling 3.8 van de prijsvraag, zie onder 2.5, binnen 20 dagen heeft gedagvaard in kort geding. In dat verband is relevant dat niet is weersproken dat de vereniging zich door inschrijving heeft geconformeerd aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de prijsvraag. Hoewel uit productie 13 van de dagvaarding volgt dat de vereniging op 22 februari 2024 wel van plan was een kort geding te starten, heeft zij tóch besloten zich in te schrijven voor de tweede prijsvraag. Daarmee is zij akkoord gegaan met het opnieuw inschrijven op de prijsvraag en is haar eerdere inschrijving komen te vervallen. Gelet op het voorgaande is voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat de vereniging niet meer in rechte kan optreden tegen de besluitvorming inzake de eerste inschrijving. Hetgeen de vereniging hierover verder heeft aangevoerd, zal daarom onbesproken blijven.
De tweede inschrijving
4.6.
Uit de e-mail van 25 maart 2024 en de Nota’s Vraag en Antwoord volgt dat de inschrijvers schriftelijk vragen konden stellen. De voorzieningenrechter volgt de vereniging daarom niet in haar standpunt dat de tweede inschrijving niet voldoet aan wet- en regelgeving omdat door de gemeente geen inlichtingenronde is opengesteld.
4.7.
Daarnaast voert de vereniging aan dat de inschrijving van Jozefhof om twee redenen diende te worden uitgesloten van de prijsvraag. Volgens haar is door de winnende partij i) in plaats van enkele aanvullingen op het bestaande plan een geheel nieuw plan bij de tweede prijsvraag ingediend en ii) kent de winnende partij slechts acht leden en voldoet zij daarom niet onvoorwaardelijk aan de voorwaarde dat – met 12 woningen – 80% van de woningen moet worden benut door leden uit de CPO groep. De verenging doelt daarmee op bepaling 3.7 van de prijsvraag, zie onder 2.5, waarin voorwaarden zijn gesteld waaraan de inschrijving moet voldoen en bij niet voldoening als sanctie terzijde wordt gelegd.
4.8.
De gemeente heeft deze stellingen gemotiveerd weersproken en verwijst naar de e-mail van 21 februari 2024, zie onder 2.4, waaruit volgt dat de inschrijvers hun plannen ‘al dan niet gewijzigd’ opnieuw in mochten dienen. De vereniging heeft vervolgens niet nader toegelicht waaruit haar standpunt – dat een wijziging van het eerste plan tot terzijdelegging van de tweede inschrijving had moeten leiden – verder blijkt. Afgezien van het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter nog als volgt. Uit de door de gemeente overgelegde stedenbouwkundige ontwerpen van Jozefhof blijkt – in tegenstelling tot wat de vereniging aanvoert – niet dat vrijstaande woningen zijn vervangen door twee-onder-een-kapwoningen. Hieruit volgt zelfs dat ten aanzien van de te realiseren woningen door Jozefhof geen enkele wijziging heeft plaatsgevonden. Daar komt bij dat de gemeente aanvoert dat het eerste en het tweede ingediende plan van Jozefhof in het geheel in grote lijnen gelijk zijn. De vereniging heeft verder niet uit de doeken gedaan waaruit haar standpunt – dat de winnende inschrijving een geheel gewijzigd plan betreft – nog meer blijkt. Bovendien heeft volgens de gemeente juist de vereniging gebruik gemaakt van de mogelijkheid om inhoudelijk wijzigingen aan te brengen onder meer ten aanzien van het aantal te realiseren parkeerplekken en de verplaatsing van de gezamenlijke werkplaats/ontmoetingsruimte. Dat deze wijzigingen hebben plaatsgevonden, heeft de vereniging op zichzelf niet betwist.
4.9.
Van belang is daarnaast dat de gemeente door middel van overlegging van delen van de inschrijving van Jozefhof heeft onderbouwd dat laatstgenoemde uit 10 leden bestaat en daarmee dus voldoet aan de voorwaarde dat 80% van de woningen moet worden benut door leden. Dit betoog slaagt daarom evenmin.
4.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet aannemelijk is gemaakt dat de gemeente de inschrijving van Jozefhof had moeten uitsluiten van de prijsvraag.
Aantal leden beoordelingscommissie
4.11.
Ook heeft de vereniging ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangevoerd dat slechts vier beoordelingen hebben plaatsgevonden terwijl uit bepaling 4.2 van de prijsvraag volgt dat de beoordelingscommissie uit minimaal vijf personen moet bestaan. Stel dat vijf beoordelaars een bepaalde kwaliteit duiden, dan is niet duidelijk welke kwaliteit eruit is gehaald en bij een even aantal kunnen de stemmen nimmer staken, aldus de vereniging.
4.12.
Volgens de gemeente is in de prijsvraag niet exact vastgelegd op welke wijze de beoordeling moet plaatsvinden maar slechts de eis gesteld dat een beoordelingscommissie bestaat uit minimaal vijf leden. De gemeente betoogt dat zij aan deze eis heeft voldaan nu de beoordelingscommissie bestond uit zes medewerkers. Ook voert zij aan dat voor een bepaalde rolverdeling is gekozen – vier beoordelingen die los van elkaar tot stand zijn gekomen, vervolgens zijn samengevoegd en tot een gemiddeld aantal punten hebben geleid – met als doel een zo objectief mogelijke beoordeling te laten plaatsvinden. Gelet op deze betwisting is binnen het bestek van dit kort geding niet aannemelijk geworden dat de gemeente in strijd met bepaling 4.2 van de prijsvraag heeft gehandeld.
De te hanteren parkeernorm
4.13.
De kwaliteit van de inschrijvingen is door de gemeente op basis van vier gunningscriteria, zie onder 2.5, waaronder de ruimtelijke uitgangspunten, beoordeeld. Een onderdeel van de ruimtelijke uitgangspunten is de te hanteren parkeernorm. De vereniging heeft een parkeernorm van 1.6 gehanteerd terwijl volgens de gemeente een parkeernorm van 2.0 toegepast had moeten worden. Tussen partijen is in geschil of de gemeente de vereniging hiervoor terecht 0 punten heeft toegekend.
4.14.
Volgens de vereniging kan deze puntentoekenning om twee redenen geen stand houden. Ten eerste voert zij aan dat in haar inschrijving de kanttekening is geplaatst dat direct een aanpassing kan plaatsvinden indien blijkt dat zij van de verkeerde parkeernorm is uitgegaan. Volgens De Hofmeesters – een professioneel bureau dat door de vereniging is ingehuurd – bleek niet duidelijk uit de criteria waaraan de parkeernorm moest voldoen. Op vragen van De Hofmeesters aan de gemeente over de parkeernorm werd volgens De Hofmeesters geen antwoord gegeven. De gemeente had de vereniging daarom naderhand in de gelegenheid moeten stellen dit aan te vullen. Dit is immers aan te merken als een eenvoudige precisiering dan wel een kennelijke materiële fout, aldus de vereniging.
4.15.
Dit standpunt slaagt niet. Niet weersproken is immers dat alle inschrijvers de mogelijkheid hadden om vragen te stellen tijdens twee inlichtingenrondes en inzage hadden in de Nota’s vraag en antwoord waarin de vragen van alle inschrijvers inclusief antwoorden van de gemeente zijn gebundeld. De gemeente verwijst in dit verband naar vraag 15 waarin een vraag is opgenomen over de te hanteren parkeernorm. In het antwoord daarop is onder artikel 4 sub d naar de nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre verwezen, zie onder 2.3. Uit de bijlage in deze nota kan worden afgeleid aan welke parkeernorm de inschrijvers moesten voldoen. Gelet op het voorgaande en het gegeven dat de overige inschrijvers de juiste parkeernorm hebben gehanteerd, heeft de gemeente de te hanteren parkeernorm in niet mis te verstane bewoordingen onder de aandacht van alle inschrijvers gebracht. Daar komt bij dat de gemeente een beroep heeft gedaan op bepaling 3.9 van de prijsvraag. Daarin is opgenomen dat bij onduidelijkheid over een bepaling vragen moeten worden gesteld tijdens de inlichtingenrondes en indien de inschrijver dit niet doet, het recht om hiertegen te ageren vervalt. Gebleken is dat de vereniging ondanks een reminder van de gemeente, zie onder 2.6, geen gebruik heeft gemaakt van de tweede inlichtingenronde. Tegen die achtergrond valt niet goed in te zien dat De Hofmeesters namens de vereniging op informele wijze vragen zou hebben gesteld aan de gemeente over de parkeernorm, hetgeen door de gemeente overigens gemotiveerd is betwist. Dat het criterium ten aanzien van de parkeernorm niet voldoende helder was en de gemeente onvoldoende transparant is geweest ten aanzien van de te hanteren parkeernorm is, gelet op het voorgaande, voorshands niet aannemelijk gemaakt.
4.16.
Daarnaast voert de vereniging aan dat zij bij niet voldoening aan de parkeernorm minimaal 40 punten had moeten krijgen in plaats van 0. Weliswaar staat onder vraag 15 van de Nota vraag en antwoord vermeld dat afwijking van de parkeernorm mogelijk is, maar in het schema onder bepaling 4.3. is bepaald dat slechts bij voldoening (80) en ruime voldoening (100) punten worden toegekend. Daar komt bij dat van de vereniging had mogen worden verwacht dat zij bij onduidelijkheid over de puntentoekenning in het schema gebruik had gemaakt van de tweede inlichtingenronde. Dat zij is uitgegaan van een puntentoekenning van minimaal 40 bij niet voldoening aan de parkeernorm komt de voorzieningenrechter bovendien niet logisch voor. Immers, uit bepaling 3.9 van de prijsvraag volgt dat dit in eerste instantie met terzijdelegging van de inschrijving werd gesanctioneerd. Ook volgt uit deze bepaling dat de realisatie van meer parkeerplekken beter wordt gewaardeerd. Dat het voor de inschrijvers duidelijk was dat aan de parkeernorm moest worden voldaan, is gelet op het voorgaande door de gemeente voldoende aannemelijk gemaakt.
Motivering gunningsbeslissing
4.17.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de vereniging tot slot voor het eerst betoogd dat de gemeente in een te laat stadium inzage heeft verstrekt in de stukken van de inschrijving van Jozefhof en de (geanonimiseerde) scores van de drie inschrijvers. Dit had – zo begrijpt de voorzieningenrechter – volgens haar bij het gunningsbesluit als motivering moeten worden verstrekt. Voor zover het gunningsbesluit van 2 mei 2024 onvoldoende is gemotiveerd geldt het volgende. Het gaat er in de kern om dat de afgewezen inschrijver aan de hand van de motivering kan beoordelen of er grond is om in een procedure de (juistheid van de) gunningsbeslissing ter discussie te stellen. Hoewel die motivering al bij de gunningsbeslissing verstrekt had moeten worden, levert dit als zodanig nog geen grond op voor een veroordeling van de gemeente om een nieuwe gemotiveerde gunningsbeslissing te nemen, omdat verwacht mag worden dat die dan geheel in overeenstemming zal zijn met de motivering die de gemeente in deze procedure heeft verstrekt. Niet gesteld of gebleken is dat deze motivering van de gemeente alsnog onvoldoende is. Bovendien heeft de gemeente terecht aangevoerd dat uit de jurisprudentie waarnaar de vereniging in dit verband verwijst (ECLI:NL:GHSHE:2015:4943) niet volgt dat bij onvoldoende motivering van de gunningsbeslissing een nieuw gunningsbesluit moet worden genomen dan wel dat dit leidt tot vernietiging van de gunningsbeslissing. Volgens het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch wordt het onvoldoende motiveren van de gunningsbeslissing immers in beginsel gesanctioneerd met het niet aanvangen van de opschortende termijn als bedoeld in artikel 2:127 Aw. Gelet op het voorgaande leidt deze grond daarom evenmin tot toewijzing van de vorderingen van de vereniging.
De slotsom
4.18.
Bij deze stand van zaken zullen de vorderingen van de vereniging worden afgewezen.
4.19.
Geheel ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog het volgende. Anders dan namens de vereniging is betoogd, is niet gebleken dat de spelregels door de gemeente tussendoor zijn gewijzigd of dat de gemeente vals spel heeft gespeeld. De prijsvraag met gunningscriteria is aan alle inschrijvers voorafgaand aan de inschrijvingsprocedure openbaar gemaakt. Deze criteria zijn voldoende objectief, redelijk en toetsbaar. Gelet op het voorgaande en hetgeen verder door de vereniging is aangevoerd, bestaat er geen aanleiding voor de conclusie dat de gemeente tijdens de inschrijfprocedure onvoldoende transparant is geweest dan wel anderszins in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.20.
De vereniging is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.973,00
4.21.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van de vereniging af,
5.2.
veroordeelt de vereniging in de proceskosten van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de vereniging niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt de vereniging tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2024.
1780