ECLI:NL:RBGEL:2024:4171

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
428530
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg looptijd overeenkomst en mogelijkheid tot opzegging in civiele zaak tussen Horizon Telecom B.V. en Kantoor [gedaagde]

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 3 juli 2024, heeft Horizon Telecom B.V. (hierna: Horizon) een vordering ingesteld tegen Kantoor [gedaagde], een rechtspersoon naar buitenlands recht gevestigd in Antwerpen, België. De zaak betreft de uitleg van de looptijd van een overeenkomst tussen partijen en de mogelijkheid tot opzegging daarvan. Horizon vorderde onder andere een verklaring dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en verzocht om schadevergoeding van in totaal € 440.463,11 aan gederfde inkomsten, met verschillende subsidiaire vorderingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen op 24 september 2018 een overeenkomst hebben gesloten met een initiële looptijd van zeven jaar, eindigend op 15 april 2026. [gedaagde] heeft de overeenkomst echter opgezegd per 15 april 2023, wat Horizon niet accepteerde. De rechtbank heeft de uitleg van de overeenkomst aan de Haviltex-maatstaf getoetst en geconcludeerd dat de overeenkomst inderdaad de mogelijkheid biedt om deze na vier jaar op te zeggen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] de overeenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd en dat Horizon geen nakoming kan vorderen van de verplichting tot betaling van facturen na deze datum. De rechtbank heeft de vordering van Horizon afgewezen, met uitzondering van een bedrag van € 6.093,85 dat [gedaagde] aan Horizon verschuldigd is voor de maand april. Horizon is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van [gedaagde] betalen, die zijn begroot op € 7.731,00.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/428530 / HA ZA 23-521
Proces-verbaal van de mondeling behandeling, gehouden op 3 juli 2024, waarop mondeling uitspraak is gedaan
in de zaak van
HORIZON TELECOM B.V.,
te Ede,
eisende partij,
hierna te noemen: Horizon,
advocaat: mr. A. Al-Musawi,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
KANTOOR [gedaagde],
te Antwerpen (België),
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J. Hagers.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van de rechtbank ingevolge het vonnis van 21 februari 2024.
Tegenwoordig zijn mr. I.W.M. Olthof, rechter, en L. van den Ham, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
- [partij 1] , senior consultant bij Horizon, bijgestaan door mr. Al-Musawi voornoemd,
- de [partij 2] , statutair bestuurder van [gedaagde] , en [partij 3] , adviseur, bijgestaan door mr. Hagers voornoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 februari 2024,
  • de akte overlegging producties tevens vermeerdering van eis, ingekomen op 20 juni 2024,
  • de producties 5 t/m 7 bij de conclusie van antwoord, ingekomen op 20 juni 2024,
  • de spreekaantekeningen van mr. Al-Musawi en mr. Hagers.
1.2.
Partijen lichten hun standpunten over en weer toe, mr. Al-Musawi en mr. Hagers mede aan de hand van spreekaantekeningen, en beantwoorden vragen van de rechter. Door de rechtbank is de vermeerdering van eis, na partijen daarover te hebben gehoord, toegelaten. Niet in geschil is dat deze is gebaseerd op dezelfde feiten en een factuur die ook bij [gedaagde] al bekend waren. De vermeerdering is bovendien tijdig gevorderd. Weliswaar betreft de vermeerdering een substantiële verhoging van de vordering en is deze gebaseerd op een andere juridische grondslag, maar dit betekent op zichzelf niet dat deze daarmee in strijd is met de goede procesorde. Wel kan het voorgaande leiden tot een verhoogde proceskostenveroordeling indien de vordering (gedeeltelijk) wordt afgewezen en zal ten aanzien van Horizon een naheffing volgen van het griffierecht. Na behandeling ter zitting sluit de rechter de mondelinge behandeling en deelt zij mee uitspraak in deze zaak te doen. Deze luidt als volgt.

2.De gronden van de beslissing

2.1.
Horizon heeft gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank:
voor recht verklaart dat [gedaagde] primair toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, subsidiair de overeenkomst niet rechtsgeldig heeft opgezegd en derhalve schadeplichtig is jegens Horizon,
[gedaagde] zal veroordelen tot betaling van primair € 440.463,11 aan gederfde inkomsten aan Horizon, subsidiair € 247.593,64 aan geleden verlies, meer subsidiair € 192.869,47 aan gederfde winst, vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a primair te rekenen vanaf de vervaltermijnen van de openstaande facturen, subsidiair vanaf 25 oktober 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening;
[gedaagde] zal veroordelen in de kosten van deze procedure en te bepalen dat [gedaagde] de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zal zijn als zij niet binnen 14 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis heeft betaald;
[gedaagde] zal veroordelen in de nakosten, in goede justitie vast te stellen, conform de geldende tarieven en te bepalen dat [gedaagde] de wettelijke rente over de nakosten verschuldigd zal zijn als zij niet binnen 14 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis heeft betaald.
2.2.
Horizon legt hieraan wanprestatie ten grondslag. Tussen partijen is een overeenkomst tot stand gekomen met een initiële looptijd van zeven jaar, derhalve eindigend op 15 april 2026. Door de overeenkomst per 15 april 2023 op te zeggen en de daarna opeisbaar geworden facturen niet te voldoen, is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Op grond hiervan is [gedaagde] verplicht het positief contractsbelang van de overeenkomst aan Horizon te vergoeden. Het positief contractsbelang van de overeenkomst bedraagt € 440.463,11. Voor zover dit bedrag niet toewijsbaar is, dient [gedaagde] de kosten te vergoeden die Horizon heeft moeten maken om de dienstverlening aan [gedaagde] voor de volledige contractduur te kunnen continueren. Deze kosten bedragen € 247.593,64. Indien ook dit bedrag niet wordt toegewezen, moet [gedaagde] de schade vergoeden die Horizon lijdt, doordat zij door de wanprestatie van [gedaagde] winst misloopt. Deze gederfde winst bedraagt € 192.869,47.
2.3.
[gedaagde] betwist de vorderingen van Horizon. Zij heeft de overeenkomst na afloop van de initiële looptijd van vier jaar rechtsgeldig opgezegd per 15 april 2023, zodat op haar geen betalingsverplichting meer rust. Zij betwist daarnaast dat na 15 april 2023 diensten zijn verricht, beroept zich op ontbinding, op opschorting en tot slot op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.
2.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij op 24 september 2018 een overeenkomst hebben gesloten waarop de algemene voorwaarden van Horizon van toepassing zijn. Op basis van deze overeenkomst bracht Horizon maandelijks een bedrag in rekening bij [gedaagde] voor het leveren van een internetverbinding. De overeenkomst heeft als startdatum 15 april 2019 en een initiële contractduur van ’84 (4 + 3)’. Op pagina 2 van de overeenkomst staat het volgende vermeld:
“Deze overeenkomst is gebaseerd op 84 mnd, na 48 mnd zal Horizon een inventarisatie starten en indien daaruit blijkt dat de kosten verlaagd kunnen worden dan zal dit verder worden uitgewerkt en als voorstel naar de klant worden gestuurd waarbij de tarifering kan aangepast worden.”
2.5.
Op 24 november 2022 heeft Horizon [gedaagde] een voorstel gedaan om de bandbreedte en daarmee ook de maandelijkse kosten te verlagen, omdat [gedaagde] minder capaciteit nodig had:
(…) waarbij we dan een nieuwe 8 jarige overeenkomst aangaan. Indien [gedaagde] hiervoor nog in November accoord geeft dan kunnen we per december de kosten gaan verlagen.
Daarbij willen we ook weer de afspraak met elkaar maken om na 4 jaar met elkaar contact te hebben om te kijken naar de situatie op dat moment.
2.6.
Op 20 december 2022 hebben partijen per mail contact over een datum, waarbij Horizon voorstelt ‘een moment [in te schieten] voor de wk van 8 januari’. Hierop heeft [gedaagde] geantwoord:
Euh ja maar met 1 voorwaarde.. weet u al of het 1 april is of 30 april?
Want hiervoor ging die vergadering ook gaan.
Mijn baas wilt dat gewoon weten ivm eventuele opzegbrief
Hierop heeft Horizon geantwoord:
Bij deze bevestig ik u dat dit midden april is dus 15 april. Dat betekent dat als we de call in de week van 8 jan plannen we nog ruim de tijd hebben.
2.7.
Bij brief van 9 januari 2023 heeft [gedaagde] Horizon bericht dat zij de overeenkomst opzegt ‘om te eindigen op 15 april 2023’.
2.8.
Horizon heeft deze opzegging niet geaccepteerd en stelt dat [gedaagde] gehouden is de facturen te blijven voldoen. Zij wijst daarbij op pagina 4 van de overeenkomst, waarin ten aanzien van de initiële contractduur is opgenomen ‘84 (4 + 3)’. Volgens haar betekent dit dat de looptijd van de overeenkomst in totaal zeven jaar (84 maanden) is, zonder dat deze tussentijds kan worden opgezegd. Volgens [gedaagde] betekent dit dat de initiële looptijd vier jaar is, waarna deze ofwel kan worden opgezegd, ofwel kan worden verlengd met nog eens drie jaar. Aldus verschillen partijen over de betekenis van deze bepaling en dient deze te worden uitgelegd aan de hand van de Haviltex-maatstaf.
2.9.
Hierbij komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. [1] Ook de gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst zijn van belang voor de aan die overeenkomst te geven uitleg. [2] Toepassing van deze maatstaf leidt ertoe dat de vorderingen van Horizon zullen worden afgewezen. De reden hiervoor is als volgt.
2.10.
Partijen zijn het er ten aanzien van de initiële contractduur over eens dat 84 staat voor 84 maanden, die gelijkstaan aan zeven jaar. De aanduiding ‘(4 + 3)’ kan dan ook niets anders betekenen dan ‘vier jaar (48 maanden) + drie jaar (36 maanden)’. Deze formulering laat ruimte voor de uitleg dat partijen hebben willen regelen dat de overeenkomst een initiële looptijd heeft van vier jaar, waarna deze met drie jaar kan worden verlengd tot in totaal zeven jaar. Deze redenering wordt ondersteund door de e-mailwisseling van 20 december 2022.
2.11.
De vraag van [gedaagde] ‘of het 1 april is of 30 april’ kan in het licht van de verwijzing daarna naar ‘een eventuele opzegbrief’ niet anders worden opgevat dan de vraag tegen welke datum [gedaagde] de overeenkomst kan opzeggen. Over dat onderwerp zou de vergadering immers ook gaan, zo mailt zij. Onder die voorwaarde wil zij instemmen met een vergadering in het nieuwe jaar. De daaropvolgende bevestiging van Horizon ‘dat dit midden april is dus 15’ en dat ‘als we de call in de week van 8 Jan plannen we nog ruim de tijd hebben’ kan tegen die achtergrond ook niet anders worden begrepen dan dat de opzegging tegen 15 april van dat jaar moet plaatsvinden en dat die mogelijkheid er nog is als de vergadering in de week van 8 januari plaatsvindt. Horizon heeft immers evenmin weersproken dat de opzegtermijn op grond van artikel 14.3 van haar algemene voorwaarden drie maanden bedraagt. Vanaf die week resteren inderdaad nog ruim drie maanden voor de datum van 15 april 2023. Indien Horizon meende dat tussentijdse opzegging op 15 april van dat jaar niet mogelijk was, had het op haar weg gelegen daarover op dat moment duidelijkheid te scheppen. Niet gebleken is dat zij dit heeft gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij wel verklaard daarop in opeenvolgende calls te hebben gewezen, maar deze stelling is niet nader onderbouwd.
2.12.
Hierbij is ook van belang dat Horizon niet heeft weersproken dat zij de overeenkomst heeft opgesteld. Indien zij een andere uitleg van de initiële contractduur voorstaat, had het op haar weg gelegen hierover duidelijkheid te scheppen. De gevolgen van de omstandigheid dat zij dit heeft nagelaten dienen dan ook om die reden voor haar rekening en risico te blijven.
2.13.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van Horizon dat na vier jaar enkel een inventarisatie plaatsvindt waarbij wordt onderzocht of de geldende tarieven kunnen worden verlaagd. Zij verwijst hierbij naar pagina 2 van de overeenkomst en haar e-mail van 24 november 2022. Ook als juist is dat dit aanvankelijk haar bedoeling is geweest, geldt dat partijen hierover kennelijk in hun e-mails van 20 december 2022 een afwijkende afspraak hebben gemaakt. [gedaagde] mocht van deze afspraak uitgaan, nu voor haar de bedoeling van Horizon met de initiële contractduur kennelijk niet duidelijk was en zij hierover expliciet om duidelijkheid had gevraagd in haar e-mail, welke duidelijkheid zij ook kreeg. Hiervoor is ook van belang dat Horizon tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht dat tijdens het evaluatiemoment niet alleen de tarieven werden geïnventariseerd, maar ook de mogelijkheid bestond andere voorwaarden zoals de bandbreedte, beschikbaarheid, hardware en looptijd te veranderen. Partijen zouden na deze vier jaar opnieuw onderhandelen over de voorwaarden. Ook aan [gedaagde] was een nieuwe looptijd van vier jaar voorgesteld, in afwijking van de ‘+ 3’ uit de overeenkomst. Hiermee zou naar het oordeel van de rechtbank na vier jaar de facto een nieuwe overeenkomst tot stand komen. Tot slot is van belang dat Horizon in haar e-mail van 24 november 2022 laat weten de nieuwe tarieven al per december te kunnen laten ingaan. Haar uitleg van de e-mail van 20 december 2022, te weten dat zij met het plannen van de call in de week van 8 januari nog ruim op tijd zijn voor een tariefverlaging tegen 15 april 2022, is in dat licht onbegrijpelijk. Voor een tariefverlaging was geen termijn van drie maanden vereist, terwijl die – zoals tijdens de mondelinge behandeling niet is weersproken – wel vereist is voor opzegging van de overeenkomst.
2.14.
De conclusie is dat de overeenkomst de mogelijkheid bevat om deze na verloop van vier jaar op te zeggen, van welke mogelijkheid [gedaagde] met haar brief van 9 april 2023 gebruik heeft gemaakt door de overeenkomst per 15 april 2023 op te zeggen. Dit betekent dat Horizon geen nakoming meer kan vorderen van de verplichting van [gedaagde] tot betaling van facturen voor diensten vanaf deze datum en [gedaagde] daarmee dus ook niet in gebreke is. De vorderingen van Horizon zullen dan ook in zoverre worden afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling waren partijen het er wel over eens dat [gedaagde] ook bij een regelmatige opzegging, zoals deze nu wordt vastgesteld, gehouden is de helft van de factuur over de maand april te betalen. Dit komt neer op een bedrag van € 6.093,85. Dit bedrag zal worden toegewezen.
2.15.
Horizon is overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft Horizon haar vordering bij akte verhoogd van € 65.160,72 naar € 440.463,11. Gelet hierop zullen de werkzaamheden verricht voor de conclusie van antwoord worden gewaardeerd tegen tarief IV en die voor de mondelinge behandeling tegen tarief VII. Tevens zal ten aanzien van Horizon een naheffing van het griffierecht worden verricht. De proceskosten van [gedaagde] worden aldus begroot op:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
4.716,00
(1 punt × € 1.214,00)
(1 punt x € 3.502,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
7.731,00
2.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vordering van Horizon toe tot een bedrag van € 6.093,85,
3.2.
veroordeelt Horizon in de proceskosten van € 7.731,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Horizon niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
veroordeelt Horizon tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt.

Voetnoten

1.HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158.
2.HR 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5572, r.o. 3.5.