ECLI:NL:RBGEL:2024:4093

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
05-249218-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie met als oogmerk hulp bij zelfdoding

Op 4 juli 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie met als oogmerk het verlenen van hulp bij zelfdodingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als voorzitter van de Coöperatie Laatste Wil (CLW), op de hoogte was van een informeel circuit dat zich bezighield met het verstrekken van een dodelijke dosis middel X aan personen die hun leven wilden beëindigen. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen de verdachte en andere betrokkenen, waaronder [naam 1], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6]. De verdachte had niet alleen kennis van de activiteiten van deze organisatie, maar droeg ook bij aan het voortbestaan ervan door niet in te grijpen. De rechtbank achtte de deelname van de verdachte aan de organisatie bewezen, maar oordeelde dat zijn aandeel relatief klein was. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van één jaar. De rechtbank hield rekening met de gevoeligheid van de zaak en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen strafblad had en zich bewust leek van zijn tekortkomingen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.249218.21
Datum uitspraak : 4 juli 2024
tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1948 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] te [woonplaats 1] .
Raadslieden: mr. J.T.E. Vis en mr. E. van Reydt , advocaten in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 maart 2018 tot en met
29 september 2021, in de gemeente Apeldoorn en/of in ieder geval (elders) in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een groep van personen, bestaande onder meer uit [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk: het opzettelijk een ander behulpzaam zijn bij zelfdoding en/of de middelen daartoe verschaffen, zoals bedoeld in artikel 294 lid 2 Wetboek van Strafrecht.

2.Woord vooraf

Deze strafzaak, die gaat over hulp bij zelfdoding gefaciliteerd in georganiseerd verband, is gevoelig van aard. Bij veel mensen bestaat de wens te kunnen kiezen voor een levenseinde in eigen regie. Critici zijn er ook: mensen die vinden dat met het verstrekken van een levenseindemiddel het leven niet voldoende gerespecteerd wordt en dat het een gevaar vormt voor de samenleving. In dat geval kan er te makkelijk aan een levenseindemiddel worden gekomen en gekozen worden voor zelfdoding. Tot groot verdriet van nabestaanden; omdat zij hun naasten moesten missen, maar ook omdat zij soms niet betrokken werden bij het zelfgekozen levenseinde.
Wij moeten als strafrechters uitgaan van de kaders die de wet ons geeft, maar binnen die kaders is er ruimte voor de strafrechter om rekening te houden met feiten, omstandigheden en persoonlijke aspecten. En dat is precies wat de rechtbank zoveel mogelijk heeft gedaan.
Wie verandering van wetgeving wil, moet aankloppen bij bestuur en politiek. En als er dan voldoende maatschappelijke behoefte bestaat zal onze democratische rechtstaat werken en daarin op enigerlei wijze voorzien door het stellen van regels, en die zullen dan ook echt nog nodig zijn.
Op sommige momenten tijdens de behandeling van deze zaak is het beeld ontstaan dat de verdachten zouden hebben ‘gehandeld in de dood’. Dat zij bepaalden wie op welk moment dood mocht gaan en wie wel of niet zou mogen sterven. Dat is in ieder geval niet het beeld dat de rechtbank heeft gekregen. Het beeld dat de rechtbank kreeg is dat van een groep mensen bij wie het ideaal van autonomie bij het bepalen van het eigen sterven voorop heeft gestaan.
In het hiernavolgende zal de rechtbank eerst de formele verweren bespreken en daarna zal de rechtbank ingaan op de rol van de verdachte.

3.De formele verweren met betrekking tot artikel 140 Sr

Een belangrijk onderdeel van het in deze zaak gevoerde debat is of de tenlastelegging van deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het opzettelijk behulpzaam zijn bij zelfdoding of daarvoor middelen verschaffen het misdrijf deelname aan een criminele organisatie kan opleveren. Ofwel, of een combinatie van artikel 140 en artikel 294 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), in het algemeen en in het specifieke geval van deze zaak, mogelijk is. De verdediging van verdachte en de verdediging van de medeverdachten hebben verschillende argumenten naar voren gebracht waarom deze combinatie (in deze zaak) niet mogelijk is. De rechtbank bespreekt in dit vonnis van verdachte alle verweren, dus ook de verweren genoemd in de zaken van de medeverdachten.
De rechtbank zal al deze verweren verwerpen. Dat betekent dat de tenlastelegging zoals die voor verdachte geldt een strafbaar feit zou kunnen opleveren. De rechtbank zal in deze paragraaf motiveren hoe zij tot dat oordeel komt. In paragraaf 4 zal de rechtbank ingaan op de vraag of zij wettig en overtuigend bewezen vindt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aan hem ten laste gelegde feit.
De reikwijdte van artikel 140 Sr
Eén van de door de verdediging genoemde argumenten is dat het nooit de bedoeling van de wetgever is geweest om artikel 140 Sr van toepassing te laten zijn op organisaties van wie het oogmerk ziet op misdrijven met een laag strafmaximum. Daarmee doelt de verdediging onder andere op het gronddelict dat in deze zaak van toepassing is: artikel 294 lid 2 Sr (hulp bij zelfdoding). Dat artikel wordt bedreigd met maximaal 3 jaar gevangenisstraf. Doordat dit delict het gronddelict is voor de verdenking van deelname aan de criminele organisatie, is volgens de verdediging sprake van een door de wetgever onbedoelde strafverzwaring.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat het doel van artikel 140 Sr de bescherming van de maatschappij is, tegen het (voortdurende) gevaar dat uitgaat van criminele organisaties. Het is niet noodzakelijk dat de door de organisatie beoogde misdrijven al zijn gepleegd
(vgl. HR 13 oktober 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC3222, r.o. 5.4). Door het vormen van een criminele organisatie strafbaar te stellen, zonder dat die organisatie is overgegaan tot de voorbereiding of het daadwerkelijk plegen van beoogde misdrijven, biedt het artikel een ruime mogelijkheid voor strafvervolging en kent het veel toepassingsmogelijkheden.
Uit de wetsgeschiedenis bij het wijzigingsvoorstel om de strafmaxima te verhogen volgt inderdaad dat de vraag aan de orde is geweest of de reikwijdte van artikel 140 Sr beperkt diende te worden, Bijvoorbeeld door het opnemen van de beperking dat het dient te gaan om misdrijven met een strafmaximum van zes jaar of méér of in ieder geval misdrijven als bedoeld in artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering (misdrijven waarvoor een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven). Op het voorstel van leden van de Eerste Kamer tot beperking van de reikwijdte van artikel 140 Sr antwoordt de minister van Justitie afwijzend (Kamerstukken I 1998/99, 25638, nr. 7c, p. 2):
“Ook bij misdrijven die niet met vier jaar gevangenisstraf bedreigd worden, mag de omstandigheid dat zij in het kader van een organisatie worden begaan naar mijn mening namelijk een vertaling krijgen in de toepasselijke maximumstraf. De omstandigheid dat dergelijke misdrijven georganiseerd, min of meer planmatig, vanuit een groep gepleegd worden, kan voor hun strafrechtelijke waardering van groot belang zijn. Te denken valt bijvoorbeeld aan het misdrijf zaaksbeschadiging, waar een gevangenisstraf van twee jaar op staat. Indien door een groep personen min of meer planmatig auto’s (of andere goederen) vernield worden, kan dat een groot gevoel van onveiligheid teweeg brengen. Naar mijn mening dient deze factor daarom in de toepasselijke strafmaat tot uitdrukking te kunnen komen.”
In zijn brief aan de Eerste Kamer van 20 mei 1999 schrijft de minister verder dat een inperking van de reikwijdte van dit misdrijf (de rechtbank begrijpt: artikel 140 Sr) tot het deelnemen aan organisaties die misdrijven beogen waarop vier jaar gevangenisstraf of meer staat, onwenselijk lijkt. Ook bij misdrijven waarop een lagere straf staat kan toepassing van artikel 140 Sr een nuttige rol vervullen (Kamerstukken I 1998/99, 25638, nr. 7e)
.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze wetsgeschiedenis dat het uitdrukkelijk niet de bedoeling is geweest van de wetgever de reikwijdte van artikel 140 Sr tot enige vorm van misdrijven te beperken. Dat betekent dat het bestanddeel ‘misdrijven’ uit artikel 140 Sr ook kan zien op misdrijven als genoemd in artikel 294 lid 2 Sr (hulp bij zelfdoding).
Het oogmerk
Door de verdediging zijn verder argumenten naar voren gebracht waarom de al dan niet bestaande organisatie, in het algemeen en in dit specifieke geval, niet het oogmerk op (strafbare) hulp bij zelfdoding kan hebben gehad. Dit is op twee verschillende manieren onderbouwd:
 voor een bewezenverklaring is vereist dat in georganiseerd verband meermalen hulp is geboden bij zelfdodingen of middelen daartoe zijn verschaft aan personen, waarna de zelfdoding van die personen is gevolgd en verdachte ook wist, in de zin van vol opzet, dat die zelfdodingen zouden volgen. Wettig en overtuigend bewijs dat die zelfdodingen zijn gevolgd, ontbreekt;
 een bewezenverklaring van de combinatie van artikel 140 Sr en artikel 294 lid 2 Sr is überhaupt niet mogelijk omdat het oogmerk van een organisatie niet kan zien op een omstandigheid die niet afhankelijk is van het handelen van die organisatie, in dit geval de gevolgde zelfdodingen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 140 Sr verbiedt het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Met oogmerk wordt het doel van de organisatie bedoeld. In deze zaak zijn die misdrijven ten laste gelegd als
het opzettelijk een ander behulpzaam zijn bij zelfdoding en/of de middelen daartoe verschaffen, zoals bedoeld in artikel 294 lid 2 Sr.In artikel 294 lid 2 Sr staat dat de hulp bij zelfdoding of het verschaffen van middelen daartoe alleen strafbaar is als de zelfdoding volgt.
De deelnemer moet wetenschap hebben van het oogmerk van de organisatie in de zin van ‘onvoorwaardelijk opzet’, ook wel ‘vol opzet’ genoemd. Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven. Dat betekent dat het moet gaan om meer dan één misdrijf. Het betekent echter niet dat de deelnemer wetenschap moet hebben van één of meer concrete misdrijven die door een organisatie worden beoogd. Voldoende is dat de deelnemer in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (vgl. HR 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651).
Zoals hiervoor overwogen is het niet noodzakelijk dat de door de organisatie beoogde misdrijven al zijn gepleegd. A.N. Kesteloo schrijft hierover (Strafbare deelneming aan criminele organisatie, PWS nr. 17, 2023/3.2.3):
“Elk misdrijf dat nog niet is gepleegd, maar waarvan voldoende vaststaat dat het betreffende misdrijf door een organisatie wordt beoogd om meermalen te plegen en dat beogen door die organisatie voldoende concreet gevaarzettend is, is in principe toereikend voor het bewijs van het oogmerk van die organisatie.”
De rechtbank omarmt deze theoretische visie op het begrip oogmerk van de organisatie en leidt daaruit het volgende af. Om tot een bewezenverklaring voor overtreding van artikel 140 Sr te komen, is niet vereist dat sprake is van voltooide misdrijven. Met Kesteloo is de rechtbank van oordeel dat wel vast moet komen te staan dat de organisatie meermalen hulp bij zelfdoding heeft geboden of middelen heeft verstrekt en dat dit voldoende concreet gevaarzettend is geweest voor mogelijk daaropvolgende zelfdodingen. Dat de verstrekking van middelen alleen dan strafbaar is, als die verstrekking was aan mensen die al tot zelfdoding besloten hadden is een vereiste die de wet, noch de jurisprudentie stelt. De rechtbank deelt deze visie van de verdediging ook niet.
De rechtbank verwerpt verder het verweer dat de combinatie van artikel 140 en artikel 294 lid 2 Sr niet mogelijk is, omdat het oogmerk van de organisatie niet kan zien op een omstandigheid die buiten haar macht of de macht van de deelnemers ligt. In dit geval de gevolgde zelfdodingen. Voor de strafbaarheid van hulp bij zelfdoding als zelfstandig strafbaar feit moet een objectieve voorwaarde buiten de macht van de verdachte vervuld worden. Dit doet er echter niet aan af dat de organisatie als zodanig met haar handelen de vervulling van deze voorwaarde wel kan hebben beoogd en dat het handelen van de deelnemers van de organisatie daartoe ook voldoende gevaarzettend is geweest. Voor de strafbaarheid van deelname aan een organisatie met als doel hulp bij zelfdodingen geldt bovendien, zoals hiervoor overwogen, dat nog niet sprake hoeft te zijn van het voltooide delict hulp bij zelfdodingen. Daarbij komt dat artikel 140 Sr is opgenomen in titel V van het Wetboek van Strafrecht. Die titel ziet op misdrijven tegen de openbare orde. Mede door plaatsing van het artikel in deze titel heeft de wetgever met artikel 140 Sr tot doel het beschermen van de maatschappij tegen de dreiging die uitgaat van het beramen en plegen van misdrijven door ‘criminele organisaties’. Niet valt in te zien waarom de wetgever de maatschappij niet heeft willen beschermen tegen de dreiging die uitgaat van een organisatie die tot oogmerk heeft aan meerdere personen hulp bij zelfdoding te bieden en wiens handelen ook voldoende gevaarzettend is geweest om uiteindelijke zelfdodingen te bewerkstelligen.
4. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Inleiding
Op 26 april 2013 werd de Coöperatie Laatste Wil (hierna: CLW) opgericht. [2] Verdachte was één van de oprichters van de CLW [3] en gedurende de gehele ten laste gelegde periode voorzitter. [4]
De CLW bood de gelegenheid aan haar leden om contact met elkaar te zoeken in zogenaamde huiskamergesprekken. In de huiskamergesprekken konden leden met gelijkgestemden praten over door hen gekozen onderwerpen. De huiskamergesprekken werden georganiseerd door leden die hun huis ter beschikking stelden, de zogeheten huiskamergespreksleiders. [5]
In juni 2017 kwam uit de ledenorganisatie (de rechtbank begrijpt: de CLW) het bericht dat er een legaal laatstewilmiddel was gevonden. Het bestuur van de CLW was hier ook sinds juni 2017 van op de hoogte. In september 2017 bracht het bestuur van de CLW in een uitzending van Nieuwsuur naar buiten dat zij een laatstewilmiddel hadden ontdekt. Het middel werd aangeduid als ‘middel x’ (de rechtbank zal dit middel hierna ook aanduiden als middel x). Na de aankondiging van middel x in Nieuwsuur door de CLW, was sprake van een grote stijging van het aantal leden van de CLW. [6]
Middel x kon alleen in grote hoeveelheden worden ingekocht. [7] Het bestuur van de CLW vond het niet wenselijk dat leden van de CLW afzonderlijk over een grote hoeveelheid van het middel zouden beschikken. [8] In het laatste kwartaal van 2017 ontstond het idee om inkoopgroepen te starten om middel x in te kopen, omkleed met veiligheidsmaatregelen, zodat ieder lid de benodigde (de rechtbank begrijpt: dodelijke) hoeveelheid van het middel kon verkrijgen. [9]
Per brief van 21 maart 2018 heeft het Openbaar Ministerie de CLW verzocht het initiatief rondom de inkoopgroepen te staken. [10] Dat heeft de CLW vervolgens gedaan. [11]
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging heeft verdachte niet deelgenomen aan een crimineel samenwerkingsverband. Verdachte heeft geen deelnemingshandelingen verricht, maar juist actief het beleid van het bestuur van de CLW uitgedragen dat middel x niet in huiskamergespreken mocht worden verstrekt. Zowel als voorzitter van de CLW, maar ook als persoon heeft verdachte de grenzen van de wet in acht genomen en niet overschreden. Verdachte heeft wellicht niet altijd ideaal gehandeld en fouten gemaakt die hij heeft erkend. Het oogmerk van verdachte was echter altijd om binnen de wettelijke kaders te handelen. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal aan het eind van deze paragraaf concluderen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een organisatie die tot doel had hulp te bieden bij zelfdoding door het verstrekken van middel x. Alvorens die conclusie te bespreken, zal de rechtbank eerst de bewijsmiddelen vermelden op basis waarvan de rechtbank tot die conclusie is gekomen. Tussendoor zal de rechtbank enkele tussenconclusies trekken. Daarna zal de rechtbank de verschillende onderdelen van de tenlastelegging bespreken.
De bewijsmiddelen
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Waar in het navolgende de stofnaam van middel x is genoemd, zal de rechtbank dat aanduiden als middel x.
Op 24 april 2018 om 17:24 uur mailde een persoon die zich [naam 1] noemde vanaf het e-mailadres [e-mailadres 1] :
Hoi [medeverdachte 6] , wat aardig dat je dit op jouw website hebt geplaatst. Ik vind het prima zo.
Met betrekking tot het veilig bewaren van [middel x] raad ik aan het bestand te lezen dat ik heb toegevoegd aan deze mail. In het kort; bewaar het in een kluis of een luchtdichte container op een koele plaats buiten direct zonlicht. (…)Ik ben nog aan het experimenteren met een pil vorm van [middel x], dit zou het nemen van [middel x] veiliger maken voor bij wanneer er andere aanwezig zijn bij de euthanasie. Het is altijd belangrijk hoe je alles achterlaat, zo dat de mens die jouw lichaam zult vinden, niet per ongeluk zelf vergiftigd raakt door in aanraking te komen met [middel x] (…).
Groeten, [naam 1] [12]
Het e-mailadres [e-mailadres 1] was in gebruik bij [naam 1] . [13]
Op 27 april 2018 om 08:26 uur mailde [medeverdachte 6] vanaf het e-mailadres [e-mailadres 2] :
Hoi [naam 1] ,
Je hebt net de pil van Drion gemaakt. Revolutionair. (…)
Je zou het bijna wereldkundig maken, maar dat zullen we maar niet doen.
Verkoop je deze ook? Wat gaan ze kosten, potje of zakje met twee pillen?
Ik ben wel geïnteresseerd. Gemakkelijker te bewaren en in te nemen
Heb je enig idee hoe lang het dan duurt voordat het gaat werken? Hoe lang kun je ze bewaren?
Groetjes,
[medeverdachte 6] [14]
Op 27 april 2018 om 15:02 uur mailde [medeverdachte 6] vanaf het e-mailadres [e-mailadres 2] :
Hoi [naam 1] ,
Wat lief van je om de capsules te sturen.
(…)
Ik kan aan de toxicoloog van de CLW vragen wat de afbreektijd is van en capsule.
Hij staat open voor vragen op dit gebied en informatie verschaffen is nog steeds niet strafbaar.
Opbergen, koel en donker. In de koelkast?
Ik zou wel voorzichtig zijn met delen en aanbieden, zeker nu je het tot pil verwerkt hebt lijkt het mij een andere status te krijgen (juridisch gezien dan). Ik ben geen jurist, maar het voelt zo aan
Groetjes,
[medeverdachte 6] [15]
Op 27 april 2018 om 15:14 uur stuurde [medeverdachte 6] de volgende e-mail naar het e-mailadres [e-mailadres 3] van de Coöperatie Laatste Wil:
Hoi CLW,
Ik ken iemand die het/een middel in een capsule kan doen en het zo veiliger is om in te nemen
(en om te bewaren).
Kan iemand van onze groep, mogelijk ‘onze’ toxicoloog, aangeven hoe lang een capsule nodig heeft om af te breken.
De stof waar ik over spreek heeft de chemische samenstelling (…) en zit dus in een capsule. (dit kan een ‘drionpil’ genoemd worden)
Hoelang duurt het dan in deze vorm voordat de dood intreedt?
(…)
Groetjes,
[medeverdachte 6] [16]
Tussenconclusie van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de bovenstaande e-mails vast dat medeverdachte [medeverdachte 6] en [naam 1] in ieder geval vanaf 24 april 2018 contact hadden over middel x. [medeverdachte 6] had kennelijk iets op haar website geplaatst en [naam 1] bedankte haar daarvoor. Uit de e-mails van 27 april 2018 blijkt dat [medeverdachte 6] zich er bewust van was dat [naam 1] voorzichtig om diende te gaan met het delen en aanbieden van middel x, zeker nu [naam 1] het middel tot pil had verwerkt. Dit kon volgens [medeverdachte 6] immers leiden tot een andere juridische status. [medeverdachte 6] zocht vervolgens contact met de CLW om voor [naam 1] nadere informatie in te winnen over onder andere de afbreektijd van het middel.
Op 26 mei 2018 om 19:08 uur e-mailde [naam 1] vanaf het e-mailadres [e-mailadres 1] naar [medeverdachte 6] :
Hoi [medeverdachte 6] .
Het was echt heel leuk om je te hebben gezien. Ik wou jouw [sic] nog vertellen dat als ik de
[middel x-]pillen verkoopt [sic] jij ook een deel van de winst verdiend [sic]. Ik weet nog niet welke prijs een goede prijs is maar je mag er zeer zeker een deel van hebben. Wat jij eerlijk vind [sic]. Je doet namelijk ook je best met het digitaliseren em [sic] schrijven van instructies etcetera
Groetjes, [naam 1] [17]
Op 26 mei 2018 om 19:53 uur reageerde [medeverdachte 6] op de voorgaande e-mail:
Hoi [naam 1] ,
Geld vind ik in deze niet zo belangrijk en bij mij leeft er ook een passie om dit voor elkaar te krijgen. Laten we ons focussen op de afhandeling. En kijken hoe we het zo veilig mogelijk gaan doen. Morgen ga ik met die adressen aan de slag. (…)
Groetjes,
[medeverdachte 6] [18]
Op 18 juni 2018 om 08:47 uur stuurde [medeverdachte 6] vanaf het e-mailadres [e-mailadres 4] aan [naam 1] :
Hoi [naam 1] , ben niet gaan sporten en ben begonnen met de mail en de richtlijn.
Kijk ernaar, vul aan, verbeter.
Zie het wel retour als je er tijd voor hebt gehad.
Kun jij nog een aparte richtlijn maken voor[de rechtbank begrijpt: een laatstewilmiddel, niet zijnde middel x]
?
Fijne dag
Met vriendelijke groet,
[medeverdachte 6] [19]
Bij de bovenstaande e-mail van 18 juni 2018 zijn bijlagen gevoegd, waaronder de bijlage ‘Middel mail 2.docx’ en de ‘richtlijn [middel x].docx’.
De bijlage ‘Middel mail 2.docx’ betreft een brief die begint met: “
ik heb jullie e-mailadressen ontvangen met de vraag een middel te leveren”.In de brief wordt onder andere uitgelegd wat geleverd kan worden, te weten middel x en een ander laatstewilmiddel. Aan de lezer wordt gevraagd aan te geven welk middel deze wilt en een uitleg gegeven bij de middelen. De brief eindigt met:
“Dit gaat overigens geheel buiten de CLW om!” Achter de brief zit een bijlage met een gebruiksinstructie voor middel x [20] .
Ook de bijlage ‘richtlijn [middel x].docx’ betreft een brief die begint met
“ik heb jullie e-mailadressen ontvangen met de vraag een middel te leveren”en eindigt met:
“Dit gaat overigens geheel buiten de CLW om!”Deze brief is qua inhoud grotendeels gelijk aan de brief in de bijlage ‘Middel mail 2’. In de bijlage ‘richtlijn [middel x].docx’ is een opmerking te zien met als auteur: [initialen medeverdachte 6] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 6] ), met daarin de vraag ‘
Wat versnelt de werking?’. [21]
Tussenconclusie van de rechtbank
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat tussen [medeverdachte 6] en [naam 1] in juni 2018 een samenwerking is ontstaan. Er werd door [naam 1] gesproken over het delen van winst met [medeverdachte 6] , aangezien zij een bijdrage leverde door het digitaliseren en het schrijven van stukken die zagen op het leveren van middel x. Overigens reageerde [medeverdachte 6] daarop met de opmerking dat zij geld minder belangrijk vindt. Zij gaf aan samen te willen focussen op de afhandeling en te kijken hoe ze het zo veilig mogelijk kunnen doen. Uit de opmerking van [medeverdachte 6] in haar e-mail van 18 juni 2018, dat ze aan de mail en de richtlijn is begonnen en schreef ‘
Kijk ernaar, vul aan, verbeter’ leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 6] en [naam 1] samenwerkten aan een brief aan potentiële afnemers van ‘middel x’ en een ander laatstewilmiddel.
Op 5 oktober 2018 om 12:37 uur mailde [medeverdachte 6] naar [medeverdachte 5] het volgende:
Hoi [medeverdachte 5] ,
Ik heb de 30ste oktober geblokkeerd in mijn agenda voor onze afspraak en dan kijken we later wel hoe, waar en hoe laat.
Het is nog steeds mogelijk om via mij te bestellen.
Ik hoef daar geen geld voor, de dankbaarheid die ik ondervind is al meer dan genoeg.
Maar jij zou het ook zelf kunnen doen, dan geef ik door dat jij een veilige route bent
Groetjes,
[medeverdachte 6] [22]
Nadat [medeverdachte 5] dezelfde dag terugmailde dat hij dat een ‘prachtig voorstel’ vindt [23] , mailde [medeverdachte 6] naar [medeverdachte 5] op 5 oktober 2018 om 16:05 uur, waarbij [naam 1] in de cc stond opgenomen. In de e-mail schreef [medeverdachte 6] het volgende:
Hoi [medeverdachte 5] en [naam 1] ,
Ik stuur deze mail gelijk door naar [naam 1] , dan weet hij dat jij ook kunt bestellen.
Het enige wat je hoeft te doen is emailadressen naar [e-mailadres 1] te sturen en dan wordt een en ander in werking gezet.
Verder hoef jij niets te doen.
[naam 1] , [medeverdachte 5] is een veilige route voor jouw producten.
Groetjes,
[medeverdachte 6] [24]
Tussenconclusie van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat uit de bovenstaande bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 5] op 5 oktober 2018 door [medeverdachte 6] werd geïntroduceerd bij [naam 1] . [medeverdachte 6] zei tegen [naam 1] dat [medeverdachte 5] een veilige route voor zijn producten is. Op basis van deze bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 5] omstreeks 5 oktober 2018 onderdeel is geworden van het samenwerkingsverband die op dat moment al bestond tussen [medeverdachte 6] en [naam 1] . [medeverdachte 6] , [naam 1] en [medeverdachte 5] werkten samen om (onder andere) middel x te leveren aan anderen.
Op 6 november 2018 om 22:00 uur mailde [naam 2] naar [medeverdachte 6] het volgende:
Hallo [medeverdachte 6] ,
Wij zijn deze week gestart met een ‘huiskamerbijeenkomstgroep’.
(…) Het is een groep met verschillende achtergronden, redenen en vragen maar de grootste gemene deler is: waar en hoe kunnen wij het middel verkrijgen.
Ik heb aangegeven dat ik het weet maar niet zomaar gegevens daarover kan verstrekken.
Mijn vraag aan jou is; kun jij mij advies/tips geven hoe ik hen kan adviseren zodat zij zelf de weg kunnen vinden.
Ik had gehoopt dat er iemand anders was die dat ook heeft, ook al verder is in dat proces en die een ‘partner in crime’ zou kunnen zijn.(…) [25]
Op 7 november 2018 om 08:05 uur mailde [medeverdachte 6] naar [naam 2] , waarbij [naam 1] in de cc was opgenomen. [medeverdachte 6] schreef het volgende:
Hoi [naam 2] ,
Goed bezig zeg. Zo kom je steeds dichter bij wat je écht wil.
Ik begeleid nu ook iemand via mail met vragen in die laatste fase. Zij wil geen persoonlijk contact, maar had wel een aantal vragen.
Ik ga [naam 1] vertellen dat hij van jou e-mailadressen kan ontvangen, dan kun jij het zelf regelen. Je vraagt de e-mailadressen en zegt dat je het door zal geven, maar dat je het dan verder loslaat.
Is dat oké voor jou?
Zodra zij het middel hebben zal je merken: dat de gesprekken anders gaan worden.
Ik stuur deze mail cc ook aan [naam 1] , dan is hij op de hoogte.
Groetjes,
[medeverdachte 6] [26]
Tussenconclusie van de rechtbank
Uit bovenstaande bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 6] vragen van deelnemers van een huiskamergroep beantwoordde over het verkrijgen van, naar de rechtbank begrijpt, middel x of een ander laatstewilmiddel. Zij bracht die deelnemer en [naam 1] bovendien met elkaar in contact, met als doel, naar de rechtbank dat afleidt uit de e-mailwisseling, dat [naam 1] de laatstewilmiddelen zou kunnen leveren aan de deelnemers van de huiskamergroep.
In de Microsoft Notebook, in het dossier tevens aangeduid als de Microsoft Surface (Laptop) met SVO-nummer [nummer] , die in beslag is genomen onder verdachte, zijn chatgesprekken tussen [medeverdachte 6] en een persoon aangeduid als ‘ local user ’ aangetroffen met daarin verschillende berichten. [27] De hieronder gevoegde chatgesprekken waarin één van de personen is aangeduid als ‘ local user ’ zijn afkomstig van deze computer.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de ‘ local user ’ was in deze berichten. [28]
In de periode van 16 november 2018 tot en met 18 november 2018 vond het volgende WhatsAppgesprek plaats tussen [medeverdachte 6] ( [telefoonnummer] ) en ‘ local user ’ (verdachte):
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 16 november 2018 om 13:45:00 uur
Gesprek met politie gehad
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 16 november 2018 om 21:36:35 uur
Dochter gesproken, patholoog had gezegd dat ze rustig gestorven was. Verder heel gesprek, maar daar zal ik je later wel wat over vertellen. Als je daar meer over wilt weten.
Local User op 16 november 2018 om 23:03:32
Graag! (…)
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 18 november 2018 om 21:43:19 uur
Morgenmiddag even bellen?
(…)
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 18 november 2018 om 23:15:48 uur
Volgens agent was er helemaal geen opname geweest.
Local User op 18 november 2018 om 23:16:21
Geloof je dat? Jullie hadden zelfs een proef gedaan …
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 18 november 2018 om 23:16:50 uur
Er waren wel twee korte filmpjes die al gedelete [sic] waren en die gad [sic] de politie wel baar [sic] bovengekregen
(…)
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 18 november 2018 om 23:17:55 uur
Zullen we morgen even bellen. Het verhaal van de dochter was ook bijzonder.
Local User op 18 november 2018 om 23:18:21 uur
Prima [medeverdachte 6] ! [29]
Op 4 januari 2019 vond het volgende WhatsAppgesprek plaats tussen [medeverdachte 6] ( [telefoonnummer] ) en verdachte:
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 4 januari 2019 om 11:10:01 uur
Kreeg net telefoontje van politie dat ik de IPhone toch terug krijg.
Local user op 4 januari 2019 om 11:18:16 uur
Ik denk dat het de moeite loont om hem door een deskundige te laten onderzoeken op
aanwezigheid van materiaal, zowel geheugen, de opnames, als eventueel volgmateriaal van de
recherche. Rekening is voor ons. Groeten, [verdachte] [30]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de bovenstaande WhatsAppgesprekken gingen over het overlijden van [naam 3] en de telefoon die bij haar was aangetroffen. Met de opmerking ‘de rekening is voor ons’, wordt bedoeld dat de rekening voor de CLW is. [31]
Op 5 en 6 januari 2019 vond het volgende WhatsAppgesprek plaats tussen [medeverdachte 6] en verdachte:
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 5 januari 2019 om 15:42:44 uur
Weer een geslaagde casus, binnen 20 minuten. Meer details hoor ik morgenavond.
Local User op 5 januari 2019 om 18:42:25 uur
Top. Ik hoor het graag. Groeten, [verdachte] (…)
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 5 januari 2019 om 20:07:46 uur
Deze wel
Anoniem, vrouw tussen 80-90
Local User op 6 januari 2019 om 01:08:53 uur
Hoorde je het achteraf?
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 6 januari 2019 om 09:52:36 uur
Een collega CLW belde mij voor wat laatste adviezen, dus ik wist dat het zou gaan gebeuren.
Echtgenoot ook 80/90 zo [sic] erbij zijn. Film was niet mogelijk. Wel besproken.
Echtgenoot is ook meegenomen met politie, maar vrij snel weer thuis. [32]
Tussenconclusie van de rechtbank
Uit bovenstaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte in ieder geval vanaf 16 november 2018 ervan op de hoogte was dat [medeverdachte 6] betrokken was bij enkele zelfdodingen, waaronder de zelfdoding van [naam 3] . Verdachte is er ook van op de hoogte dat [medeverdachte 6] betrokkenheid had bij de telefoon die bij [naam 3] is aangetroffen. Verdachte zegt immers: ‘
Jullie hadden zelfs een proef gedaan …‘. Verder stelde verdachte voor de telefoon te laten onderzoeken, onder andere op ‘volgmateriaal' van de recherche, op kosten van de CLW.
Op 23 januari 2019 om 14:19 uur mailde medeverdachte [medeverdachte 6] aan [naam 1] :
Werk aan de winkel!
Oogst van gisterenavond.
Groetjes,
[medeverdachte 6]
Het onderwerp van deze e-mail was ‘
FWD: 19 Emailadressen voor [naam 1] 23jan2019’. [medeverdachte 6] stuurde in deze e-mail een e-mail door afkomstig van het e-mailadres ‘
[e-mailadres 5]’ met daarin 19 e-mailadressen. [33]
Tussenconclusie van de rechtbank
Uit bovenstaande e-mail blijkt dat er in januari 2019 door [medeverdachte 6] e-mailadressen werden doorgegeven aan [naam 1] .
Op 13 februari 2019 mailde [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 5] het volgende bericht:
"Beste [medeverdachte 5] ,
We hebben jullie hulp nodig.
Afgelopen jaar hebben veel van jullie de mogelijkheid gekregen om het middel X of Y in uw bezit te krijgen. Dit is dan door [naam 1] geleverd.
[naam 1] is eind vorig jaar in meerdere opzichten juridisch in de problemen gekomen en samen met [naam 4] , die als jurist oa meedraaide in de werkgroepen voor de CLW, hebben we dat onheil
vooralsnog afdoende weten af te wenden. Maar [naam 1] moet ook een operatie ondergaan die
plaatsvindt in een gespecialiseerde kliniek in België maar die niet vergoed wordt door zijn
ziektekostenverzekering. (…)
[naam 1] wordt nu uit de wind gehouden en [naam 4] heeft de levering gedeeltelijk overgenomen.
Heb je nog iemand die het middel ook wil hebben, dan kunt u [naam 4] hiervoor benaderen.
Voor het tweede probleem, geld om zijn operatie te bekostigen, vraagt [naam 4] per portie € 100 die in zijn geheel voor de operatie beschikbaar komt.
Het is ontroerend hoe graag men dat voor dat doel betaalt‘:
'Als iemand ons helpt, helpen wij hem ook.'
(…)
Alvast bedankt voor uw overweging.
Hartelijke groet,
[naam 4] en [medeverdachte 6] ” [34]
Tussenconclusie van de rechtbank
Op basis van bovenstaande e-mail stelt de rechtbank vast dat [naam 1] aan het einde van 2018 in juridische problemen was gekomen en daarnaast een operatie nodig had die niet vergoed werd door zijn zorgverzekering. In de e-mail werd aangegeven dat [naam 4] de levering gedeeltelijk over zou nemen van [naam 1] . De prijs van het middel ging daarbij omhoog voor een crowdfundingactie voor de operatie van [naam 1] . De e-mail werd ondertekend door [naam 4] en [medeverdachte 6] . De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat in ieder geval vanaf begin 2019 [naam 4] zich bij het bestaande samenwerkingsverband heeft gevoegd, waarbij in afwezigheid van [naam 1] de leveringen van het middel (gedeeltelijk) werden overgenomen door [naam 4] .
Op 28 februari 2019 om 19:38 uur mailde [naam 4] ( [naam 4] ) het volgende:
Beste makers ( [naam 5] en [naam 1] ), begeleiders HKG'en ( [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] ), en leveranciers ( [naam 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] ) van het middel,
Inmiddels schiet ik als een komeet door het streefbedrag ad € 9000 voor de crowdfunding ten behoeve van [naam 1] heen. Op 11 maart zal ik met de 17 porties die dan in Valkenswaard worden geleverd na aftrek van de productiekosten van [naam 1] ad € 750 minstens € 9500 binnen hebben. Ik moet dus naar beneden met de prijs. Moment van bezinning hoe nu verder te gaan. Want ik heb nu al in de pijplijn voor ná de 11-e maart weer minstens 50 stuks bestellingen zitten, voornamelijk aan dan gereed zijnde huiskamergroepen waarvan ik van [naam 6] de
contactpersonen/voorzitters/gastheren of -vrouwen heb doorgekregen. Ik heb inmiddels met [naam 6] zaterdag een afspraak in [woonplaats 3] om bij te praten, af te stemmen, te beheersen en de scheiding met de CLW goed georganiseerd te houden. ik denk dat het zinvol is over een aantal punten eens eenmalig (we mogen geen informele organisatie worden, want dan pakt mr. Otten ons in de kraag), hopelijk vinden jullie dat ook.
Punten van overleg zouden kunnen zijn:
- de kostprijs
- reiskosten
- wel of geen blauwsel?
- wel of geen hoofdpijnstillers?
- budget opbouwen voor rechtshulp indien plots nodig?
- samenspel met huiskamergroepen van de CLW
- samenspel met de 5 interviewers van de CLW
- keuze van middel X en/of Y
- makers en of leveranciers voor verschillende delen van het van Nederland zoeken c.q. organiseren?
- leveren aan de mensen die in de eerste 2 inkoopgroepen tegen een teleurstelling aanliepen
- en nog andere punten?
Ik heb een aantal dagdelen bij [medeverdachte 6] verzameld dat in elk geval wij beiden kunnen en bij haar thuis in het centraal gelegen [woonplaats 9] welkom zijn(…)
Als jullie dit zinvol vinden, kunnen jullie dan aangeven welke dagdelen van deze serie jullie kunnen? (…) Ik lees graag via de knop "allen beantwoorden", groet van [naam 4] . [35]
Op 1 maart 2019 stuurde [naam 4] naar [medeverdachte 5] , [naam 5] , [naam 1] en [medeverdachte 6] de volgende e-mail:
Beste mensen,
het is gelukt één dagdeel te vinden dat allen kunnen en komen;vrijdagavond 8 maart om 19.30 uurin de werkruimte van [medeverdachte 6] ,[adres 2] in [woonplaats 9](…).
(…)
Zoals al geschreven kom ik morgen op de koffie (letterlijk) bij de coördinator van de coördinatoren van de HKG'en [naam 6] . Dit om de voorzichtige relatie te onderhouden tussen de wereld van de CLW en de wereld van mensen zoals wij. Want op woensdag 6 maart vind de vergadering van de coördinatoren van de HKG’en van de CLW plaats, Ik stuur hem de “notitie" met gesprekspunten die ik gisteren rondstuurde.
Met groet!
[naam 4] [36]
In de inbeslaggenomen telefoon van [medeverdachte 5] werd een foto aangetroffen. De foto is gemaakt op 8 maart 2019 te 19:22 uur. Volgens de locatiegegevens van de foto was de telefoon van [medeverdachte 5] op het adres [adres 2] te [woonplaats 9] . Dit is het woonadres van medeverdachte [medeverdachte 6] . Op de foto is een document te zien met de volgende tekst:
Bespreekpunten 8 maart 2019
1.
Opbouw prijs voor afnemer
Kosten bijvoorbeeld per portie € 25 plus reiskostenvergoeding? Nog een opslag voor mogelijke rechtshulp na arrestatie? Lage prijs heeft het gemak van incasso cash (punt 2)2. Wijze van betalen, aan leveraar en producent
Contant of op rekening?
3a. Middel X of ook Y leveren?
3b. Met blauwsel?
3c. Hoe verwijderen als niet gebruikt?

4. Wijze van uitleveren bij huiskamergroep (HKG)

Let op: zoveel mogelijk een non-relatie met de CLW vanwege status criminele organisatie.
Bijvoorbeeld: leveringsmogelijkheid pas bekend maken in begin tweede HKG en leveren na beëindiging tweede HKG op neutraal advies van een deelnemer? De coördinator zelf krijgt van het coördinatieteam wel vóór de eerste HKG te horen dat er geleverd kan gaan worden en hoe at gaat.

5. Decentrale uitlevering in Nederland?

Zoeken naar uitleveraars in die gedeelten van het land waar nog geen uitleveraar is? Nu zijn er bij mijn weten wel voor Brabant incl. Zuid Gelderland (Zaltbommel), Zuid-Holland (Nootdorp), Noord-Holland (Amsterdam)en [sic] Utrecht ( Loosdrecht en Amersfoort) leveraars die in dat deel van het land wonen.

6. Vermijding status criminele organisatie van ons

a. Niet te duurzaam (1) en gestructureerd (2) samenwerken. Bijvoorbeeld ad 1: niet te vaak samenkomen. En ad 2: niet één fonds voor rechtshulp opbouwen als we dat al nodig achten, verschillen in toelichtingen voor het gebruik en in pilvorm, e.d.
b. Lidmaatschap van de CLW opzeggen?

7. Rechtshulp na arrestatie?

Financiering door opgebouwde opslag op de prijs? Of zullen mensen die gekregen hebben wel massaal willen crowdfunden als iemand van ons in de kraag gevat wordt? Rechtshulp door een van de gebroeders [naam 8] ?

8. Wat verder ter tafel komt. [37]
Op 15 maart 2019 stuurde [naam 4] via een e-mail naar [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 2] , [naam 5] , [naam 1] (de rechtbank begrijpt: [naam 1] ), [naam 9] , [naam 10] , [naam 11] en [naam 12] een document met de volgende inhoud:
I.v.m. de verlaging van risico op betrapping strafbaar handelen dit document niet verder verspreiden.
Afspraken met coördinatieteam huiskamergroepen (HKG) over de aansluiting HKG'en en
levering van het middel, d.d. 15 maart 2019.
Procedure.
In de convocatie voor een HKG wordt geen melding gemaakt dat er wellicht uitgeleverd kan gaan worden. Ook in de eerste bijeenkomst van de HKG wordt daarvan geen melding gemaakt. Dat gebeurt pas aan het begin van het tweede gesprek. De coördinator weet dan ook i.v.m. de veiligheid wat beter met wat soort mensen hij/zij van doen heeft; als er een niet zo te vertrouwen persoon tussen zit kan afgezien worden van mededelingen omtrent levering.
Een lid van het coördinatieteam geeft aan de in het betreffende landsdeel ( hieronder opgesomd) betrokken leveraar het telefoonnummer van de coördinator zodat zij onderling over een gang van zaken omtrent de levering afspraken kunnen maken. De coördinator weet dan voor het tweede gesprek van de hoed en de rand omtrent de latere levering.
Voor dit tweede gesprek kunnen ook een van de 2 informanten [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] (de laatste alleen voor Brabant en Zuid Gelderland) voor voorlichting uitgenodigd worden. Tegen reëel berekende reiskosten.
In een derde fase vindt uitlevering plaats via een lid van HKG die het verder verspreid, of aan een groep bij één van de deelnemers van de tweede HKG thuis. De verkrijgers kennen niet de
achternaam en andere gegevens van de uitleveraar tenzij deze samenvalt met de voorlichter.
De kosten van een portie bedragen € 35, gebaseerd op productiekosten en gemiddelde reiskosten. Een portie bestaat uit 3 gram [middel x] in capsules, bewust in wat andere gedaantes en wel of niet met blauwsel, 3 anti braakpilletjes en een gebruiksaanwijzing. De betaling gaat contant.
Leden van het coördinatieteam.
[naam 9] , (…), [woonplaats 2](…)
[naam 6] , (…), [woonplaats 3](…)
[naam 10] , (…), [woonplaats 4](…)
[naam 11] , (…), [woonplaats 5](…)
[naam 12] , (…), [woonplaats 6](…)
Uitleveraars
Voor Brabant en Zuid Gelderland (onder de Rijn): [medeverdachte 5] , (…), [woonplaats 7] (…) ( [medeverdachte 5] tevens informatie gever in zijn gebied)
Voor Zeeland, Zuid Holland en Noord Holland: [naam 4] , (…), [woonplaats 8] (…) (Naar een uitleveraar in Noord Holland wordt door hem gezocht).
Voor Utrecht en Noord Gelderland: [medeverdachte 6] , (…), [woonplaats 9] (…) ( [medeverdachte 6] is tevens informatiegever)
Voor Overijssel en provincies daarboven: [naam 5] , (…), [woonplaats 10] (…) (gelet op de grootte van het gebied levert hij een groep via één persoon).
NB Een en ander is nog in een “je weg zoeken" fase, bijstellingen en misverstanden kunnen dan
natuurlijk optreden." [38]
Op 26 juli 2021 werd de woning van [medeverdachte 5] aan de [adres 3] in [woonplaats 11] doorzocht. [39] Tijdens de doorzoeking werden zes potjes middel x, 132 Domperidonpillen (de rechtbank: antibraakmiddel) in aangebroken strips, een wit bakje met diverse sealbags en een kaartje met de tekst ‘
Pas op! Ik heb Middel X ingenomen’ aangetroffen. Daarnaast werden 25 zakjes met vier Domperidon-pillen, één potje middel x met drie capsules en een losse witte capsule aangetroffen. Ten slotte werden er zes losse Domperidon-pillen, potjes met in totaal 63 capsules van één gram middel x (drie stuks per potje) en 27 enveloppen met een gebruiksaanwijzing of bijsluiter betreffende het gebruik van het middel, bijwerkingen en voorbereidingen/samenstel aangetroffen. [40]
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij middel x en Domperidon kocht van [naam 1] uit Eindhoven. [medeverdachte 5] leverde eerst aan zijn eigen huiskamergroep, waar hij actief was als gespreksleider. Later werd hij gastspreker in huiskamergesprekken. Er werd een deelnemer gevraagd om contact op te nemen met [medeverdachte 5] om het middel voor de leden van de groep te krijgen. Het document van 15 maart 2019 ging over hoe zorgvuldig men kon zijn over de veiligheid. Met de veilige route bedoelde [medeverdachte 5] dat de aanvraag naar het middel via [medeverdachte 5] liep. [medeverdachte 5] beoordeelde of de persoon betrouwbaar was voor het gebruik voor hemzelf. [medeverdachte 5] verklaarde dat de veilige route inhield dat “zij” probeerden te werken met mensen waar zij een goed gesprek mee hadden gehad. Het middel en de Domperidon waren aldus [medeverdachte 5] prachtig en heel professioneel verpakt. [41]
Tussenconclusie van de rechtbank
Op basis van de bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Begin 2019 is er een samenwerking ontstaan voor de levering van middel x tussen, naar de rechtbank begrijpt, [naam 1] en [naam 5] als 'makers’ van middel x, [naam 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] als de leveranciers en de laatste twee tevens als begeleiders van huiskamergroepen (HKG’s). [naam 4] mailt op 28 februari 2019 dat hij het zinvol vindt samen te komen om over een aantal punten te praten. Dat zijn onder andere de punten kostprijs, het leveren van aanvullende middelen, het samenspel met de huiskamergroepen en makers en/of leveranciers voor verschillende delen van Nederland zoeken en organiseren.
De bijeenkomst volgt op 8 maart 2019 op het woonadres van [medeverdachte 6] . Voor dit overleg waren [naam 4] , [medeverdachte 5] , [naam 5] , [naam 1] en [medeverdachte 6] uitgenodigd. [medeverdachte 5] is in ieder geval bij het overleg aanwezig geweest. Met zijn telefoon is, op het moment en op de plaats waar het overleg plaatsvond, een foto gemaakt van de bespreekpunten. Gelet op haar betrokkenheid, die kan worden afgeleid uit de e-mailwisselingen, de rol die haar daarin wordt toegedicht (leverancier middel x en begeleider huiskamergroepen) en de uitnodiging voor de bijeenkomst, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat [medeverdachte 6] ook bij het overleg bij haar thuis is aangesloten. Verder is het waarschijnlijk dat in ieder geval [naam 4] ook aansloot als initiatiefnemer en organisator van het overleg en degene die het document van 15 maart 2019 rondstuurt. De agendapunten van het overleg van 8 maart 2019 komen overeen met de punten die ook al stonden genoemd in de e-mail van [naam 4] van 28 februari 2019 met als aanvulling onder andere punt ‘
6 Vermijding status criminele organisatie van ons’ en punt ‘
7 Rechtshulp na arrestatie?’.
Het document van 15 maart 2019 lijkt een uitwerking te zijn van het proces dat is gestart na de e-mail van [naam 4] op 28 februari 2019 en het daaropvolgende overleg op 8 maart 2019. Het document is enkele dagen na dat overleg verstuurd. Het document van 15 maart 2019 bevat een werkwijze voor het verstrekken van middel x en verschillende punten genoemd in de e-mail van 28 februari 2019 en de agenda voor het overleg op 8 maart 2019 komen in het document terug. Ook bevat het document een lijst met uitleveraars. Onder het kopje ‘uitleveraars’ staan vermeld: [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [naam 4] en [naam 5] .
De rechtbank stelt op basis van hetgeen is aangetroffen in de woning van [medeverdachte 5] en zijn verklaring bij de politie vast dat de werkwijze van het 15 maart 2019-document werd nageleefd. Dit blijkt uit de combinatie van de aangetroffen middel x-capsules, antibraakmiddelen en de enveloppen met een gebruiksaanwijzing. Dit is de wijze van aanbieden van het middel zoals wordt omschreven in het document. Ook verklaarde [medeverdachte 5] over hoe het contact met hem tot stand kwam voordat tot levering werd overgegaan. Dit komt overeen met hetgeen is omschreven in het 15 maart 2019-document.
Wat opvalt is dat in ieder geval [naam 4] zich bewust was van het strafrechtelijk risico dat de groep liep en dat ook deelde met de anderen aan wie hij de e-mail stuurde en het overleg van 8 maart 2019 voerde. In zijn e-mail van 28 februari 2019 schrijft [naam 4] , dat ze geen informele organisatie mochten worden, omdat ze anders door “
mr. Otten” (de rechtbank begrijpt: mr. M. Otte, de huidige voorzitter en destijds lid van het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie), in de kraag zouden worden gevat. De eerste zin in het document van 15 maart 2019, dat [naam 4] naar de anderen e-mailde, vormt daar ook een duidelijke aanwijzing voor. Daar staat namelijk: “
I.v.m. de verlaging van risico op betrapping strafbaar handelen dit document niet verder verspreiden.”
Op 21 en 22 maart 2019 vond het volgende WhatsAppgesprek plaats tussen verdachte en [medeverdachte 6] :
Local User op 21 maart 2019 om 10:46:08 uur
Ha [medeverdachte 6] ! Werkt dat e-mailadres van ene [naam 1] nog? En wat is het? Heb je je telefoon al terug?
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 21 maart 2019 om 11:41:36 uur
Ja, [verdachte] als je de ProtonMail hebt werkt dat nog! (…)
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 22 maart 2019 om 18:34:32 uur
Hoe staat het eigenlijk met de webshops vanuit het buitenland? Zit daar een beetje voortgang in? Onze bezigheden beginnen een beetje groot te worden. [42]
Op 25 april 2019 vond het volgende WhatsAppgesprek plaats tussen verdachte en [medeverdachte 6] :
Local User op 25 april 2019 om 11:24:58 uur
Ha [medeverdachte 6] ! In gesprek met leden 2e Kamer komt de vraag op of wij kunnen inschatten hoe groot het informele netwerk is van mensen die het nu gebruiken / in huis hebben. Op diverse plaatsen horen wij er verhalen over, maar ik durf het niet te zeggen. Heb jij enig idee, of wil je er eens naar vragen via-via? Ik zou er zeer mee geholpen zijn„ hartelijks, [verdachte] (…)
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 25 april 2019 om 12:51:49 uur
Ik heb uiteraard wel een schatting wat wij verspreid hebben.
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 25 april 2019 om 12:52:29 uur
Maar dat is maar één kanaal.
Local User op 25 april 2019 om 12:53:08 uur
Uit de enquête komt dat 500-800 mensen het in huis hebben.
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 25 april 2019 om 12:54:33 uur
Ik schat zo'n 1000
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 25 april 2019 om 12:55:58 uur
Is het vertrouwd om dat soort cijfers naar buiten te brengen. Via enquête akkoord, maar via ons informele circuit…?
Local User op 25 april 2019 om 12:57:51 uur
Nee, het is meer een soort relativering dat waarschijnlijk veel mensen het eng vinden om deze
informatie te delen. Overigens, als zich iemand meldt die N of A overheeft, weet jij dan iemand
die dat kan ophalen?
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 25 april 2019 om 12:58:14 uur
Ja hoor
Local User op 25 april 2019 om 12:59:59 uur
OK, misschien hoor je nog. Betrokkene wist nog niet wat ze ermee aan moest. [43]
Op 1 en 2 mei 2019 vond het volgende WhatsAppgesprek plaats tussen verdachte en [medeverdachte 6] :
Local User op 1 mei 2019 23:04:01 uur
Ha [medeverdachte 6] ! Heb jij indicaties dat [e-mailadres 1] mail niet meer werkt?
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 2 mei 2019 om 06:53:48 uur
Nee, die werkt volgens mij gewoon hoor!
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 2 mei 2019 om 08:09:29 uur
Sommige zaken kunnen ook via mij lopen.
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 2 mei 2019 om 10:40:25 uur
[verdachte] , ik heb het [e-mailadres 1] mailadres uitgeprobeerd en het werkt gewoon hoor.
Local User op 2 mei 2019 op 10:41:42 uur
Ik heb een mail via [e-mailadres 1] gestuurd en heb niets gehoord. Geen bericht terug. Heb jij een protonmailaccount? [44]
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 2 mei 2019 10:49:21 uur
[verdachte] , zie he [de rechtbank begrijpt: je] maandag in [woonplaats 9] dan zal ik je even bijpraten over leveringen en zo! [45]
Op 18 mei 2019 vond het volgende WhatsAppgesprek plaats tussen verdachte en [medeverdachte 6] :
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 18 mei 2019 om 18:33:39 uur
Weer een verzoek tot begeleiding gekregen. Het gaat nu hard. Er is blijkbaar grote nood hiervoor. Ze weten me wel te vinden. Heb jij daar ook signalen over? Wat kan CLW doen?
Local User op 18 mei 2019 om 21:24:02 uur
Eerlijk gezegd heb ik, hebben wij, die signalen niet. Wij willen wel meer info gaan geven, maar zijn nog niet zover dat we dat georganiseerd hebben. Had wel een overlijden gehoord dat 45 min duurde en niet prettig leek (bewegingen, transpireren). [46]
Tussenconclusie van de rechtbank
De rechtbank leidt uit de bovenstaande WhatsAppberichten af dat verdachte op de hoogte was van de samenwerking tussen [e-mailadres 1] (het e-mailaccount van [naam 1] ) en [medeverdachte 6] . Daarnaast vroeg verdachte aan [medeverdachte 6] om een schatting te geven hoe groot het ‘informele netwerk’ was van het aantal personen dat het middel in huis had. [medeverdachte 6] gaf aan dat ze wel een schatting kon geven van wat ‘wij’ verspreid hebben. Zij noemde een aantal van 1000. Zij vroeg zich daarnaast af of het vertrouwd was om via hun informele circuit dergelijke cijfers naar buiten te brengen. Uit het voorgaande volgt dat verdachte op de hoogte was dat er een informeel circuit voor het verstrekken van middel x bestond en dat [medeverdachte 6] betrokken was bij dit informele circuit, zodat zij verdachte hierover informatie kon verschaffen. Ook leidt de rechtbank uit het chatbericht van 22 maart 2019 af dat [medeverdachte 6] open was tegenover verdachte dat de activiteiten van de samenwerking zagen op het leveren van middel x, aangezien [medeverdachte 6] verdachte vroeg naar webshops in het buitenland en daarbij aangaf: “
onze activiteiten beginnen een beetje groot te worden”. [medeverdachte 6] laat op 2 mei 2019 aan verdachte weten dat ze hem zou bijpraten over “
leveringen en zo”.
Op 25 juni 2019 werd in een e-mail een afspraak gemaakt om zaken af te stemmen. Deze e-mail werd door [medeverdachte 6] verzonden naar [naam 4] , [naam 1] , [naam 5] en [medeverdachte 5] . [naam 4] mailde dat er twee nieuwe opvolgers voor Zuidwest Nederland zich hadden aangediend en of deze ook konden komen. [medeverdachte 6] wilde [naam 13] uitnodigen. [47]
Op 30 juni 2019 mailde [naam 5] naar [medeverdachte 6] , [naam 1] en [medeverdachte 5] dat hij stopt met de activiteiten voor de huiskamergroepen. Eén van de redenen die hij noemt is “
het vertrek van [naam 4] en de door hem genoemde redenen “waarom”” en “
de onduidelijke rol bestuur CLW, het niet willen meewerken aan verstrekking aan de eerste 1000 leden (met de kluisjes)”. [48]
Tussenconclusie van de rechtbank
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de groep met uitleveraars opnieuw samen zou komen rond juni 2019. Uit de e-mail van 30 juni 2019 kan worden opgemaakt dat [naam 5] en [naam 4] eind juni 2019 kennelijk stopten met de samenwerking met de anderen. De reden waarom [naam 4] is gestopt is niet duidelijk geworden. [naam 5] noemt een aantal redenen, waaronder de kennelijk onduidelijke rol van het bestuur van de CLW met betrekking tot verstrekking, naar de rechtbank begrijpt verstrekking van middel x of een ander laatstewilmiddel.
Op 28 en 29 juni 2019 vond het volgende WhatsAppgesprek plaats tussen [medeverdachte 6] en verdachte:
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 28 juni 2019 om 13:22:03 uur:
In [sic] ben benieuwd of jullie ook casussen via [naam 14] binnen krijgen. Het blijft zo summier en er is wat schrik door laatste sterfgeval.
De nazorg daar is overigens goed verlopen.
Local User op 28 juni 2019 om 13:23:50 uur
Ik zal het hem eens vragen.
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 28 juni 2019 om 13:25:25 uur
Heb je dat nog niet gedaan! Samenwerking op dit vlak lijkt me zinvol!
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 28 juni 2019 om 13:26:34 uur
Komende maanden lijken er bij mij weer wat intenties tot... te komen!
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 28 juni 2019 om 13:28:26 uur
Met onze experts (apotheker en [naam 1] ) proberen we deze mensen individueel te begeleiden en met eventueel convulsieremmende middelen te ondersteunen.
Local User op 28 juni 2019 om 13:54:06 uur
Nog eens; hij is niet zo mededeelzaam, maar wordt makkelijker.
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 28 juni 2019 om 13:55:12 uur
Wist ik niet!
Local User op 28 juni 2019 om 13:55:13 uur
Heb je een merk- of stofnaam en dosering?
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 28 juni 2019 13:55:45 uur
Eventuel [sic] diazepam
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 28 juni 2019 om 13:56:12 uur
Zal ik jou onze laatste richtlijn voor gebruik sturen?
Local User op 28 juni 2019 om 13:58:16 uur
Graag, kan mooi in het informatiepakket!
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 29 juni 2019 om 14:31:50 uur
Als je nu onze ervaringen met [naam 14] deelt dan is hij mogelijk ook wat scheutiger. Belangen
bundelen. Zo maar een idee hoor.
Local User op 28 juni 2019 om 14:35:56 uur
Ben ik al mee bezig. Dank je voor het meedenken! [49]
Tussenconclusie van de rechtbank
Uit het bovenstaande gesprek leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 6] verdachte informeerde over haar activiteiten van het begeleiden van mensen die, naar de rechtbank begrijpt, een einde aan hun leven willen maken. [medeverdachte 6] informeert verdachte onder andere over ‘convulsieremmende middelen’, de rechtbank begrijpt dat dit middelen zijn die stuiptrekkingen tegengaan. Ook stelt zij voor de laatste richtlijn, naar de rechtbank uit de context afleidt, voor het gebruik van middel x en/of een ander laatstewilmiddel naar verdachte te sturen. Verdachte wil dat graag, zodat die richtlijn kan worden gevoegd in het informatiepakket.
Op 22 juli 2019 stuurde [medeverdachte 6] de volgende e-mail die zij eerder had verstuurd naar [medeverdachte 4] door aan [medeverdachte 5] :
"Hoi [naam 15] ,
Ja, jammer dat je al weg was.
En ik vind het niet gepast dat je jouw mail cc doorstuurt aan [naam 6] (hoewel hij informeel op de
hoogte is).Ik heb aan het begin van de bijeenkomst gezegd dat ik dit op eigen titel doe!En dan lijkt het voor mij niet gepast datje dit doorspeelt aan een officiële vertegenwoordiger. Daarmee belast je hem ook!Zo gaan lijnen door elkaar lopen. Jammer dus dat je dit niet even met mij besproken hebt.
Dit was niet echt een huiskamerbijeenkomst, dit was een samengesteld gezelschap die voorlichting wilde over het middel. Was mij ook pas later duidelijk. Toevallig was ik ook degene die dit ook leverde. Meestal doet iemand anders dat om de lijnen ook weer niet door elkaar te laten lopen, maar we zitten met een kleinere bezetting momenteel.
Voordat ik verder met je ga wil ik een persoonlijk gesprek om dit soort zaken uit te zuiveren.
Willen we dit door kunnen zetten, in het grijze gebied, is het zaak dat we beiden weten wat we wel en niet en met wie kunnen bespreken.
Als je je meer thuis voelt bij de gereglementeerde CLW manier van HKG, dan is dat ook goed. Eigen keuzes waar je prettig bij voelt is heel belangrijk in deze.
Groetjes,
[medeverdachte 6] " [50]
Tussenconclusie van de rechtbank
[medeverdachte 6] schrijft in haar e-mail aan [medeverdachte 4] over een bijeenkomst, die kennelijk niet echt een huiskamerbijeenkomst was, omdat het een samengesteld gezelschap was dat voorlichting wilde over het middel, naar de rechtbank begrijpt middel x, en dat zij, [medeverdachte 6] , toevallig ook, naar de rechtbank begrijpt middel x, leverde. Dit ging normaliter kennelijk anders. [medeverdachte 6] schrijft namelijk dat meestal iemand anders de levering (van middel x) doet, om de lijnen niet door elkaar te laten lopen. Normaliter is er kennelijk een samenwerking tussen degene die informatie verschaft in een huiskamerbijeenkomst en degene die middel x levert. Nu was het kennelijk anders, omdat ze met een kleine bezetting zitten. Uit de e-mail van 30 juni 2019 van [naam 5] viel al op te maken dat [naam 5] en [naam 4] stopten met de samenwerking. De rechtbank leidt daaruit af dat deze gewijzigde gang van zaken (onder andere) te maken heeft met het vertrek van [naam 5] en [naam 4] .
Op 26 augustus 2019 vond het volgende WhatsAppgesprek plaats tussen [medeverdachte 6] en verdachte:
Local User op 26 augustus 2019 om 20:43:23 uur
Op 20 augustus besteld bij [website] . Vandaag geleverd, €34,15. 50 gram.
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 28 augustus 2019 om 20:43:43 uur
Duur!
Local User op 26 augustus 2019 om 20:43:58 uur
Agv transport.
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 26 augustus 2019 om 20:44:03 uur
Daar krijg ik 250 gram voor
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 26 augustus 2019 om 20:44:17 uur
Via, via
Local User op 26 augustus 2019 om 20:44:34 uur
Het ging mij over het bestellen van de kleinste hoeveelheid.
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 26 augustus 2019 om 20:44:47 uur
Vandaag weer bericht dat een zending in Thailand is asngekomen [sic]!
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 26 augustus 2019 om 20:45:21 uur
Wat doe je met de overgebleven 47 gram?
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 26 augustus 2019 om 20:45:48 uur
Goed om alle kanalen te onderzoeken.
Local User op 26 augustus 2019 om 20:46:23 uur
Zou naar de chemisch inzameling vd gemeente kunnen. Of ik bewaar het voor tegenvallers.
(…)
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 26 augustus 2019 om 20:46:44 uur
Wij weten er wel raad mee! [51]
Tussenconclusie van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het bovenstaande WhatsAppgesprek vast dat verdachte contact had met [medeverdachte 6] over bestellen van het middel uit het buitenland. Ook leidt de rechtbank uit het gesprek af dat [medeverdachte 6] in een gesprek met verdachte wederom in meervoud sprak:
“wij weten er wel raad mee”. Uit de berichten van [medeverdachte 6] kon verdachte afleiden dat er een groep was die zich bezig hield met het uitgeven van middel x, aangezien [medeverdachte 6] informeerde naar de 47 gram van het middel dat verdachte overhad en dat via het samenwerkingsverband wilde verstrekken aan anderen.
Op 30 september 2019 vond het volgende WhatsAppgesprek plaats tussen [medeverdachte 6] en verdachte.
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 30 september 2019 om 11:03:51 uur
Ik ben zo vrij geweest om ook [medeverdachte 5] bij het gesprek van vanmiddag te vragen.
Local User op 30 september 2019 om 11:06:24 uur
prima! prikt een vorkje mee ... [52]
Op 12 en 18 november 2019 vond het volgende WhatsAppgesprek tussen [medeverdachte 6] en verdachte plaats.
Local User op 12 november 2019 om 14:59:58 uur
Ik heb een mevrouw naar je doorgestuurd, [medeverdachte 6] .
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 12 november 2019 om 16:50:47 uur
Klopt, is geregeld!
(…)
Local User op 18 november 2019 om 14:37:04 uur
Kunnen we even bellen?
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 18 november 2019 om 14:38:50 uur
Ja, kan nu. Was jij het die net belde?
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 18 november 2019 om 16:16:42 uur
[naam 1] reageert direct naar mij met zijn blijheid door jouw mail. Gied [sic] werk!
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 18 november 2019 om 16:18:26 uur
Goed
Local User op 18 november 2019 om 16:18:51 uur
Fijn om te horen!
[telefoonnummer] ( [medeverdachte 6] ) op 18 november 2019 om 16:19:34 uur
Geluk zit in een klein chatje.
Local User op 18 november 2019 om 16:20:44 uur
Jij doet ook heeeeeel goed werk.
Local User op 18 november 2019 om 16:20:54 uur
Gemeend! [53]
Tussenconclusie van de rechtbank
De rechtbank leidt uit bovenstaande WhatsAppgesprekken af dat verdachte iemand doorstuurde naar [medeverdachte 6] . Een paar dagen later berichtte [medeverdachte 6] dat [naam 1] (de rechtbank begrijpt: [naam 1] ) met blijheid reageerde op de e-mail van verdachte. Kennelijk hebben verdachte en [naam 1] direct contact met elkaar gehad. [medeverdachte 6] gaf daarbij aan “
Goed werk!”, waarop verdachte aangaf: “
jij doet ook heeeeeel goed werk.(…) Gemeend”. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte op de hoogte is van het bestaan van de persoon [naam 1] en diens samenwerking met [medeverdachte 6] . Ook nodigde [medeverdachte 6] [medeverdachte 5] uit bij een gesprek dat zij zou hebben met verdachte. Verdachte gaf aan dit prima te vinden. Uit die reactie valt af te leiden dat hij weet wie [medeverdachte 5] is.
Op 29 september 2021 is verdachte aangehouden. De mobiele telefoon, merk iPhone, die hij op dat moment bij zich droeg is in beslag genomen. In die telefoon zijn verschillende chatgesprekken aangetroffen. Verdachte is in die gesprekken aangeduid als [verdachte] . [54]
Op 4 februari 2021 vond het volgende WhatsAppgesprek plaats tussen medeverdachte [medeverdachte 6] en verdachte:
[verdachte] op 4 februari 2021 om 19:13:27 uur
Heb je zijn nummer voor mij?
[medeverdachte 6] op 4 februari 2021 om 19:14:03 uur
Bank of telefoon?
[medeverdachte 6] op 4 februari 2021 om 19:15:39 uur
Hij heeft je een paar keer wat gegeven ja. Dat hoef je niet te betalen, maar dit keer had je besteld en hij wilde het eerst aan mij overdragen, maar omdat hij in geldnood zat heb ik gezegd dat hij het maar moest doen. En dan vraagt hij geen geld.
(…)
[medeverdachte 6] op 4 februari 2021 om 19:16:39 uur
Heb jij het doorverkocht?
[medeverdachte 6] op 4 februari 2021 om 19:17:27 uur
Wij vragen tegenwoordig 50 euro inclusief voorlichting en eventueel verzenden
[verdachte] op 4 februari 2021 om 19:26:56 uur
Doe me een lol en vertel me hoe ik hem kan betalen
[medeverdachte 6] op 4 februari 2021 om 19:29:21 uur
Ik ga zijn bankrekeningnummer even opzoeken
[medeverdachte 6] op 4 februari 2021 om 19:32:02 uur
[rekeningnummer]
[medeverdachte 6] op 4 februari 2021 om 19:32:17 uur
Tnv. [naam 1]
[medeverdachte 6] op 4 februari 2021 om 19:33:14 uur
Jij mag 35 per portie betalen [55]
Tussenconclusie van de rechtbank
Uit het bovenstaande WhatsAppgesprek leidt de rechtbank af dat verdachte het bankrekeningnummer van [naam 1] vroeg aan [medeverdachte 6] . [medeverdachte 6] gaf aan dat verdachte een paar keer ‘iets’, de rechtbank begrijpt middel x, had gekregen van [naam 1] . [naam 1] verkeerde kennelijk in geldnood, maar vroeg geen geld. [medeverdachte 6] had tegen [naam 1] gezegd dat hij geld moest vragen. [medeverdachte 6] geeft bij verdachte aan wat ‘we’ tegenwoordig vragen, inclusief voorlichting en eventueel verzenden. Ze geeft daarbij aan dat verdachte 35 per portie mag betalen.
Op 3 juli 2021 vond het volgende chatgesprek plaats tussen [naam 1] en verdachte:
[naam 1] op 3 juli 2021 om 17:59:23 uur
Hoi [verdachte] , alles goed met jou? Ik kreeg een mail van iemand die beweerd door jouw te zijn doorgestuurd. Klopt dat?
[verdachte] op 3 juli 2021 om 18:00:49 uur
Klopt. Is er vreselijk aan toe.
[naam 1] op 3 juli 2021 om 18:02:16 uur
Ok. Ik ga hem helpen. Gr.
[verdachte] op 3 juli 2021 om 18:02:29 uur
Haar. [56]
Op 6 juli 2021 vond het volgende chatgesprek plaats tussen [naam 1] en verdachte:
[naam 1] op 6 juli 2021 om 17:50:22 uur
[verdachte] , ik probeer een bestelling te plaatsen bij [naam 16] . Die heb bij mijn [sic] nog eens een keertje aanbevolen.
(…)
[naam 1] op 6 juli 2021 om 17:51:03 uur
Moet ik verder nog iets verwachten van hun?
[naam 1] op 6 juli 2021 om 17:52:27 uur
Ik heb een VAT nummer ingevoerd plus een bedrijfsnaam die in [sic] zelf beide heb verzonnen. Ik heb gezorgd dat het vat nummer de validatie slaagt
[verdachte] op 6 juli 2021 om 17:58:00 uur
Ik heb destijds een btw nummer ingevoerd dat al was beëindigd. Dat was geen probleem, dan krijg je een factuur incl. btw.
Verder stuur ik een verklaring mee die ik op hun verzoek ook heb opgesteld. Succes. Ik heb andersd [sic] nog een adres in Rusland: [adres 4] Hartelijks, [verdachte] . [57]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de chatwisseling van 6 juli 2021 gaat over het leveren van middel x. [58]
Tussenconclusie van de rechtbank
De rechtbank leidt uit bovenstaande gesprekken af dat verdachte contact had met [naam 1] . Verdachte had een vrouw doorgestuurd naar [naam 1] , omdat zij er vreselijk aan toe was. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte wist dat [naam 1] middel x aan deze vrouw zou verstrekken. Verdachte en [naam 1] hadden daarnaast contact over het plaatsen van een bestelling van middel x. Verdachte adviseerde [naam 1] daarbij over het kunnen plaatsen van een bestelling met een verzonnen VAT-nummer en bedrijfsnaam, en een beëindigd BTW nummer. Verdachte stuurde vervolgens nog een ander adres om een bestelling bij te kunnen plaatsen.
Nadere bewijsoverweging van de rechtbank
Samenwerkingsverband in de zin van artikel 140 Sr
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr worden verstaan: een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de hierboven uiteengezette feiten en omstandigheden dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. Dit samenwerkingsverband ontstond nadat het Openbaar Ministerie per brief van 21 maart 2018 verzocht had de inkoopgroepen voor middel x te staken. De eerste aanwijzingen dat er sprake was van een samenwerkingsverband voor het verstrekken van middel x zijn te vinden in de e-mailwisseling van 24 april 2018 tussen [naam 1] en [medeverdachte 6] . De samenwerking tussen [naam 1] en [medeverdachte 6] wordt snel intensiever. Op 27 april 2018 mailt [medeverdachte 6] naar de CLW met een vraag over afbraaktijd van een capsule. [naam 1] is dan bezig met het in capsulevorm kunnen aanbieden van middel x. Vanaf eind mei 2018 werken [naam 1] en [medeverdachte 6] samen aan een richtlijn. De samenwerking is zodanig dat [naam 1] aangeeft dat [medeverdachte 6] een aandeel in de verkoopopbrengst verdient. Aan het begin van het samenwerkingsverband, de periode van april tot en met september 2018, vormden [naam 1] en [medeverdachte 6] samen de kern. Op 5 oktober 2018 introduceert [medeverdachte 6] [medeverdachte 5] bij [naam 1] en betrekt [medeverdachte 5] daarmee in het samenwerkingsverband. De eerste aanwijzingen van contact tussen verdachte en [medeverdachte 6] vormen de chatberichten tussen hen van 16 november 2018. Uit die chatberichten leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 6] en verdachte elkaar dan al kennen. Verdachte weet op dat moment ook dat [medeverdachte 6] betrokken is bij zelfdodingen. Hij is ook op de hoogte van de telefoon die bij [naam 3] is aangetroffen en biedt aan die te laten onderzoeken op volgmateriaal van de recherche op kosten van de CLW.
Uit de e-mailwisseling van 13 februari 2019 blijkt dat de groep die samenwerkt aan het verstrekken van middel x ruimer is. [naam 4] blijkt nauw betrokken. Hij heeft eerder kennelijk zelfs de activiteiten van [naam 1] tijdelijk overgenomen. In de e-mail van 28 februari 2019 noemt hij zichzelf samen met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] verstrekkers. Ook [naam 5] komt naar voren, die net als [naam 1] een ‘maker’ is. [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] worden daarnaast begeleiders van huiskamergroepen genoemd. [naam 4] neemt het initiatief om afspraken met elkaar te maken. In ieder geval een deel van de groep ( [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] en [naam 4] ) komen samen op 8 maart 2019. Volgens de agenda is onder andere gesproken over de kostprijs, het leveren van aanvullende middelen (waarschijnlijk in ieder geval het antibraakmiddel Domperidon), het samenspel met de huiskamergroepen, logistiek van de levering en het voorkomen aangemerkt te worden als criminele organisatie. De gemaakte afspraken lijken een uitwerking te hebben gevonden in het document van 15 maart 2019. Eind juni 2019 lijkt de groep kleiner te worden. [naam 5] en [naam 4] stoppen met hun activiteiten.
Op 30 september 2019 is er een gesprek tussen [medeverdachte 6] en verdachte, waarbij ook [medeverdachte 5] is uitgenodigd. Uit de berichten valt af te leiden dat verdachte weet wie [medeverdachte 5] is. Uit een chatbericht van 18 november 2019 tussen [medeverdachte 6] en verdachte valt op te maken dat verdachte direct contact heeft met [naam 1] . Dezelfde dag bericht verdachte [medeverdachte 6] dat zij ‘
heeeeeel goed werk’ doet. In februari 2021 is er contact tussen verdachte en [medeverdachte 6] over porties middel x die verdachte van [naam 1] had ontvangen en waarvoor verdachte niet hoefde te betalen. In juli 2021 heeft verdachte contact met [naam 1] over iemand die verdachte naar [naam 1] had verwezen en over het inkopen van middel x.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er in de periode van maart 2018 tot en met juli 2021 sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen [naam 1] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] , [naam 4] , [naam 5] en verdachte. Dat deze specifieke groep personen niet deze gehele periode in dezelfde mate actief betrokken was bij het samenwerkingsverband doet daaraan niet af. De groep onderhield regelmatig contact met elkaar, via chatberichten, e-mails en overleggen. Dat sprake was van een structuur en een gezamenlijke werkwijze valt af te leiden uit de e-mail van 28 februari 2019 en het document van 15 maart 2019. De kern van de groep werd aanvankelijk gevormd door [naam 1] en [medeverdachte 6] , daar kwamen [medeverdachte 5] , [naam 4] en [naam 5] later bij (de laatste twee tot en met juni 2019). Verdachte was in ieder geval vanaf november 2018 betrokken. Zijn rol was anders dan die van de hiervoor genoemde kern. Op de rol van verdachte en zijn deelname, zal de rechtbank onder het kopje deelname nader ingaan.
Oogmerk van de organisatie
Door de groep, bestaande uit de uitleveraars en [naam 1] , werd middel x verstrekt. De stof middel x is een giftig middel dat bij inname vrijwel zeker zal leiden tot de dood. Het middel werd door de groep verstrekt aan personen die de mogelijkheid wilden krijgen met het middel hun leven te beëindigen wanneer of indien zij dit wensten. Het middel werd door [naam 1] en de uitleveraars verstrekt als een totaalpakket. In het pakket zat een dodelijke dosis middel x, een antibraakmiddel en een instructie voor gebruik van het middel. Dat de levering meermalen tot zelfdodingen heeft geleid kan worden afgeleid uit de chatberichten tussen [medeverdachte 6] en verdachte. [medeverdachte 6] noemt een paar zelfdodingen waar zij zelf bij betrokken is geweest. Verder geeft ze aan dat via het informele circuit ongeveer 1000 personen het middel hebben ontvangen. Door de politie is een schatting gemaakt van het aantal personen aan wie [medeverdachte 5] middel x zou hebben verstrekt. Zij komen uit op een aantal van minimaal 640 porties. [59] Het kan niet anders dan dat in ieder geval een aantal van de personen die het middel via het samenwerkingsverband heeft gekregen door zelfdoding is gestorven of in de toekomst zal sterven. Het handelen van de deelnemers zag concreet op het verlenen van hulp bij zelfdoding door het verstrekken van middel x. Het oogmerk van de organisatie – hulp bij zelfdoding door het verstrekken van middel x – is daarmee in hoge mate gevaarzettend geweest. De rechtbank acht daarmee bewezen dat de organisatie tot oogmerk had het verlenen van hulp bij zelfdoding als bedoeld in artikel 294 lid 2 Sr en dus een criminele organisatie is in de zin van artikel 140 Sr.
Deelname van verdachte aan het criminele samenwerkingsverband
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de betrokkenheid die verdachte had bij de criminele organisatie voldoende is om te komen tot een bewezenverklaring van zijn deelname daaraan. Volgens vaste jurisprudentie kan van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Het is niet vereist dat vast komt te staan dat de betrokkene heeft samengewerkt met, of in ieder geval bekend is met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie. De deelneming moet voor de betrokkene op zichzelf worden beoordeeld. Voor deelneming in de zin van artikel 140 Sr is verder voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk of vol opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. De betrokkene hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. Dat van het hebben van een aandeel in of het ondersteunen van gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, niet enkel sprake is als de deelnemer een actieve rol heeft bij de organisatie, leidt de rechtbank af uit het arrest van het hof Arnhem van 23 november 2012 (ECLI:NL:GHARN:2012:BY5187). In dat arrest oordeelde het hof dat het vereiste opzet van verdachte op de deelname aan de criminele organisatie voor de verdachte in die zaak kon worden afgeleid uit het gegeven dat hij bewust een bedrijfscultuur had laten ontstaan en laten voortbestaan waarin de regels omtrent het melden van i.c. ongebruikelijke transacties structureel niet werden nageleefd. Daarbij was het voor alle betrokkenen, ook voor verdachte, duidelijk dat de ter wisseling aangeboden gelden wel eens een criminele herkomst konden hebben. De Hoge Raad liet dit oordeel van hof Arnhem in haar arrest van 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264 in stand. De rechtbank overweegt dat de hiervoor genoemde jurisprudentie zo dient te worden uitgelegd dat het deelnemen aan een organisatie in de zin van artikel 140 Sr naast een actieve betrokkenheid ook kan bestaan uit een passieve houding door bewust niet-ingrijpen, nalaten of stilzitten. De opzet op die deelname kan dan worden afgeleid uit het bewust laten ontstaan en voortbestaan van een bepaalde cultuur waarin sprake is van het overtreden van regels.
De rechtbank zal de gedragingen van verdachte beoordelen in het licht van het hierboven weergegeven kader.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op de hoogte was van het bestaan van een informeel circuit voor het verstrekken van middel x. Verdachte wist ook dat [medeverdachte 6] onderdeel was van dat informele circuit. Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat verdachte wist dat [medeverdachte 6] samenwerkte met [naam 1] bij het verstrekken van middel x. Ook had verdachte WhatsAppgesprekken met [naam 1] en gaf verdachte [naam 1] tips over het bestellen van middel x. Verdachte correspondeerde regelmatig met in ieder geval [medeverdachte 6] en, weliswaar minder, ook met [naam 1] . Verdachte kende [medeverdachte 5] en aannemelijk is dat hij ook wist dat [medeverdachte 5] betrokken was bij het informele circuit nu [medeverdachte 6] hem berichtte dat [medeverdachte 5] op 30 september 2019 zou aansluiten bij het gesprek dat [medeverdachte 6] en verdachte zouden hebben. Voor de rechtbank rijst uit het dossier een beeld van een voorzitter die weet van het bestaan van een informeel circuit voor het verstrekken van middel x, maar dat circuit niet wil opdoeken. Als voorzitter droeg verdachte het beleid van het bestuur van de CLW uit: er mocht geen middel x worden verstrekt in (het verlengde van) de huiskamergesprekken. Anderzijds communiceerde verdachte met [medeverdachte 6] over het informele circuit en zei hij dat zij ‘goed werk verricht’. Ook informeerde hij [naam 1] , terwijl hij toen wist dat [naam 1] een verstrekker was, waar [naam 1] middel x kon inkopen en heeft verdachte ook zelf een grote hoeveelheid middel x ingekocht. Met zijn handelen heeft verdachte doelbewust een aan de CLW gelieerd informeel circuit en cultuur laten voortbestaan en ondersteund, waarin de wet omtrent hulp bij zelfdoding en het verstrekken van een middel daartoe structureel niet werd nageleefd. Dit terwijl van hem als voorzitter en oprichter van de CLW en als persoon die nadrukkelijk naar buiten trad als vertegenwoordiger van de CLW iets anders verwacht had mogen worden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarom is aan te merken als een deelnemer van de criminele organisatie die het oogmerk had hulp te bieden aan zelfdodingen in de zin van artikel 294 lid 2 Sr.
Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
De rechtbank is wel van oordeel dat de periode dat verdachte deelnam aan de criminele organisatie korter is dan ten laste gelegd. Die deelname ving voor hem aan in november 2018 op het moment dat hij chatcontact had met [medeverdachte 6] over de zelfdoding van [naam 3] en eindigt op het moment dat [naam 1] is aangehouden op 20 juli 2021. [60] De rechtbank acht verder niet bewezen dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] deel uitmaakten van het samenwerkingsverband.

5.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
één of meer tijstip(pen)in of omstreeks de periode van
november 2018tot en met
20 juli 2021, in de gemeente Apeldoorn en
/of in ieder geval (elders
)in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een groep van personen, bestaande onder meer uit
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of[medeverdachte 5] en
/of[medeverdachte 6] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk: het opzettelijk een ander behulpzaam zijn bij zelfdoding en
/ofde middelen daartoe verschaffen, zoals bedoeld in artikel 294 lid 2 Wetboek van Strafrecht.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

7.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

8.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

9.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft opzettelijk deelgenomen aan een samenwerkingsverband dat het oogmerk had op hulp bij zelfdoding. Dit samenwerkingsverband maakte de verstrekking van een dodelijke dosis middel x mogelijk aan in beginsel iedereen die daarom vroeg. Daarbij werd het middel niet alleen verstrekt aan mensen die het als een zekerheid achter de hand wilden houden, maar ook aan kwetsbare en soms relatief jonge mensen van wie doodswens niet altijd bestendig lijkt te zijn geweest.
Verdachte was oprichter en de gehele ten laste gelegde periode voorzitter van de CLW, een organisatie die streefde naar het inbedden van de autonome route: een levenseinde in eigen regie. Verdachte was zich, zeker na de brief van het Openbaar Ministerie van 21 maart 2018, bewust van de strafrechtelijke kaders waarbinnen hij en de CLW zich moesten begeven en het risico dat die kaders werden overtreden. Verdachte en de CLW lieten zich informeren door juridisch specialisten over die kaders. Als voorzitter sprak verdachte zich uit tegen het verstrekken van middel x onder de leden en in (het verlengde van) de huiskamergesprekken. Tegelijkertijd blijkt dat verdachte op de hoogte was van het bestaan van een informeel circuit waarbinnen het middel werd verspreid.
De rechtbank kan zich voorstellen dat, deels door de groei van de CLW en door de druk van de leden om middel x te verkrijgen, de mogelijkheden om het informele circuit te beheersen en daar weerstand aan te bieden lastig zal zijn geweest voor verdachte. Daarbij zal de ‘dubbele’ loyaliteit zeker een rol hebben gespeeld. Toch neemt de rechtbank het verdachte kwalijk dat hij als voorzitter van de CLW niet duidelijker, sneller en strenger heeft opgetreden tegen het informele circuit en een cultuur heeft laten voortbestaan waarbinnen middel x door de groep uitleveraars en [naam 1] verstrekt werd en waarbij verdachte op sommige momenten zelfs een actieve betrokkenheid had. Als voorzitter van de CLW had verdachte meer kunnen en moeten doen om het verstrekken van middel x binnen het informele circuit, waarvan hij kennis had, een halt toe te roepen. Hij had een beter voorbeeld moeten zijn voor anderen. Voor de rechtbank is niet een beeld ontstaan van een voorzitter met twee gezichten, maar van een voorzitter die heeft nagelaten in te grijpen bij een groep met wie hij een ideaal deelde: een levenseinde in eigen regie. De rechtbank merkt verder op dat hoewel het handelen van verdachte laakbaar was, zijn aandeel in het criminele samenwerkingsverband klein was.
De rechtbank weegt in strafmatigende zin mee dat de zaak verdachte op persoonlijk en zakelijk vlak enorm geraakt heeft, zoals hij ter zitting heeft verklaard. Verdachte heeft bovendien geen strafblad.
Zoals verwoord aan het begin van dit vonnis is de rechtbank zich bewust van de gevoeligheid van de zaak en de verschillende opvattingen die over dit onderwerp leven in de maatschappij. Daarom is de rechtbank met het bepalen van de straf behoedzaam omgegaan.
Op deelname aan een criminele organisatie staat een maximale gevangenisstraf van zes jaren. Hulp bij zelfdoding, het misdrijf waar het oogmerk van de criminele organisatie waar verdachte aan deelnam op zag, kan worden bestraft met een maximale gevangenisstraf van drie jaren. Dat is een relatief lage sanctie vergeleken met andere misdrijven in het Wetboek van Strafrecht en misdrijven die meestal ten grondslag liggen aan de verdenking van overtreding van artikel 140 Sr. Voor hulp bij zelfdoding kan ook geen bevel voorlopige hechtenis worden gegeven. Sinds de invoering van het wetsartikel dat hulp bij zelfdoding verbiedt is er nooit sprake geweest van een strafverhoging. Dat is in de wetsgeschiedenis wel aan de orde geweest, maar daar is nooit toe overgegaan. Voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank reden een lagere straf op te leggen dan de straf die doorgaans wordt opgelegd voor deelname aan een criminele organisatie die zich bijvoorbeeld bezig houden met de handel in verdovende middelen of diefstal. Dit maakt ook dat de rechtbank de straf die het Openbaar Ministerie eist niet passend vindt. Daar komt bij dat de rechtbank het aandeel van verdachte als deelnemer aan het criminele samenwerkingsverband kleiner vindt dan door het Openbaar Ministerie geschetst.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zijn handelen niet altijd een “schoonheidsprijs” verdiende en niet altijd “handig” was. Door deze woorden, maar ook meer algemeen door zijn proceshouding tijdens de terechtzitting, gelooft de rechtbank dat verdachte inziet dat hij op sommige punten tekort is geschoten; zeker gezien zijn positie als voorzitter van de CLW. Wel ziet de rechtbank ondanks het verkregen inzicht van verdachte aanleiding om aan verdachte een straf op te leggen. Dat is niet alleen omdat verdachte strafrechtelijk laakbaar heeft gehandeld, maar ook om te voorkomen dat bestuurders in een zelfde positie als verdachte in de toekomst op dezelfde wijze handelen. De proeftijd daarvan kan beperkt zijn, omdat de rechtbank gelooft dat verdachte inziet dat hij in de toekomst anders moet handelen en ook omdat hij geen voorzitter meer is van de CLW.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden opleggen met een proeftijd van één jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

10.De beoordeling van het beslag

Standpunten
De officieren van justitie hebben gevraagd de in beslag genomen geneesmiddelen te onttrekken aan het verkeer.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat met de – kennelijke – vernietiging van de
in beslag genomen voorwerpen het beslag is geëindigd, en dat om die reden geen beslissing hoeft te worden genomen. Subsidiair neemt de verdediging namens verdachte uitdrukkelijk afstand van de in beslag genomen voorwerpen, zodat om die reden geen
beslissing op beslag behoeft te worden genomen.
De beoordeling door de rechtbank
Ter zitting is gebleken dat de in beslag genomen goederen reeds vernietigd zijn. Ook heeft verdachte aangegeven afstand te willen doen van deze goederen. Daarom zal de rechtbank geen beslissing meer nemen over de in beslag genomen goederen.

11.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 140 van het Wetboek van Strafrecht.

12.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van één jaar schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C.P. Goossens (voorzitter), mr. M.J. Wasmann en mr. M.G.E. ter Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Buscop en G.C.F.J. Derkx, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juli 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL 202205241436, gesloten op 21 september 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Tijdlijn Vis en Van Reydt , aanvullend verstrekt.
3.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] , p. 49.
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 april 2024.
5.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] , p. 131.
6.Tijdlijn Vis en Van Reydt , aanvullend verstrekt; proces-verbaal verhoor [medeverdachte 1] , p. 132.
7.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] , p. 57.
8.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] , p. 131-132.
9.Tijdlijn Vis en Van Reydt , aanvullend verstrekt; verklaring van [verdachte] bij de rechter-commissaris d.d. 19 februari 2024, verbatim verslag p. 6.
10.Tijdlijn Vis en Van Reydt , bijlage 3.
11.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] , p. 63.
12.E-mail d.d. 24 april 2018, p. 1390.
13.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 april 2024.
14.E-mail d.d. 27 april 2018, p. 1393.
15.E-mail d.d. 27 april 2018, p. 1401.
16.E-mail d.d. 27 april 2018, p. 1404-1405.
17.E-mail d.d. 26 mei 2018 19:08 uur, p. 1394.
18.E-mail d.d. 26 mei 2018 19:53 uur, p. 1394.
19.E-mail d.d. 18 juni 2018, p. 1395.
20.Bijlage 4b bij proces-verbaal van bevindingen ‘start en verloop [naam 1] verstrekking’, betreffende een bijlage bij de e-mail van 18 juni 2018, p. 1385, 1396-1398.
21.Bijlage 4b ‘aangepaste versie’ bij proces-verbaal van bevindingen ‘start en verloop [naam 1] verstrekking’, betreffende een bijlage bij de e-mail van 18 juni 2018, p. 1385, 1399-1400.
22.E-mail d.d. 5 oktober 2018 12:37 uur, p. 1402.
23.E-mail d.d. 5 oktober 2018 15:40 uur, p. 1402.
24.E-mail d.d. 5 oktober 2018 16:05 uur, p. 1402.
25.E-mail d.d. 6 november 2018, p. 1403.
26.E-mail d.d. 7 november 2018, p. 1403.
27.Proces-verbaal ‘Onderzoek computer’ nummer 2111091700.dig, p. 1675-1677; ontvangstbewijs, p. 2160; proces-verbaal van bevindingen Microsoft Surface [verdachte] , p. 1742.
28.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 april 2024.
29.Bijlage 2 bij proces-verbaal ‘Onderzoek computer’, p. 1707-1708.
30.Proces-verbaal van bevindingen ‘afspraken aansluiting HKG-levering’, p. 1569.
31.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 januari 2024.
32.Bijlage 2 bij proces-verbaal ‘Onderzoek computer’, p. 1713-1714.
33.E-mail d.d. 23 januari 2019, p. 1381.
34.Proces-verbaal van bevindingen ‘afspraken aansluiting HKG-levering’, p. 1562 (opmaak conform het origineel).
35.Proces-verbaal van bevindingen ‘afspraken aansluiting HKG-levering’, p. 1562-1563.
36.Proces-verbaal van bevindingen ‘afspraken aansluiting HKG-levering’, p. 1563 (opmaak conform origineel).
37.Proces-verbaal van bevindingen ‘afspraken aansluiting HKG-levering’, p. 1564; proces-verbaal zaaksdossier Condor criminele organisatie, p. 2411.
38.Proces-verbaal van bevindingen ‘afspraken aansluiting HKG-levering’, p. 1565 (opmaak conform origineel).
39.Proces-verbaal van doorzoeking, p. 2356; proces-verbaal zaaksdossier Condor, p. 560.
40.Lijst inbeslaggenomen goederen, p. 2363-2365.
41.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 5] , p. 330-335.
42.Bijlage 2 bij proces-verbaal ‘Onderzoek computer’, p. 1715-1716.
43.Proces-verbaal van bevindingen ‘afspraken aansluiting HKG-levering’, p. 1569.
44.Proces-verbaal van bevindingen ‘afspraken aansluiting HKG-levering’, p. 1570.
45.Proces-verbaal van bevindingen ‘afspraken aansluiting HKG-levering’, p. 1567.
46.Bijlage 2 bij proces-verbaal ‘Onderzoek computer’, p. 1719.
47.Proces-verbaal van bevindingen ‘afspraken aansluiting HKG-levering’, p. 1566.
48.Proces-verbaal van bevindingen ‘afspraken aansluiting HKG-levering’, p. 1566.
49.Bijlage 2 bij proces-verbaal ‘Onderzoek computer’, p. 1720-1721.
50.Proces-verbaal van bevindingen ‘Bevindingen Laptop HP Elitebook’, p. 1549.
51.Bijlage 2 bij proces-verbaal ‘Onderzoek computer’, p. 1728.
52.Proces-verbaal van bevindingen ‘afspraken aansluiting HKG-levering’, p. 1570.
53.Bijlage 2 bij proces-verbaal ‘Onderzoek computer’, p. 1730-1731.
54.Proces-verbaal van bevindingen ‘inhoud telefoon iPhone XR’, p. 1648, 1652, 1654, 1660.
55.Proces-verbaal van bevindingen, ‘inhoud telefoon iPhone XR’, p. 1660-1661.
56.Proces-verbaal van bevindingen, ‘inhoud telefoon iPhone XR’, p. 1654-1655.
57.Proces-verbaal van bevindingen, ‘inhoud telefoon iPhone XR’, p. 1656-1657.
58.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 11 april 2024.
59.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 5] , p. 337.
60.Proces-verbaal zaaksdossier Condor, p. 551.