ECLI:NL:RBGEL:2024:4037

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
10552749 \ CV EXPL 23-4000
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en ontbinding van huurovereenkomst na opheffing van de huurder

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland, is op 3 juli 2024 een vonnis gewezen in een huurrechtelijke kwestie. De eiser, vertegenwoordigd door HuurrechtJuristen.nl, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde partij, die inmiddels is ontbonden. De procedure is voortgezet ondanks de ontbinding van de gedaagde, omdat deze procedure was gestart voordat de gedaagde werd ontbonden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat het toegestaan was om de huurovereenkomst tussentijds op te zeggen, ondanks de beweringen van de gedaagde. De kantonrechter heeft de vorderingen van de eiser grotendeels toegewezen, inclusief de ontbinding van de huurovereenkomst en de verplichting voor de gedaagde om het gehuurde ontruimen. Tevens zijn er vorderingen tot betaling van achterstallige huur en buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. De kantonrechter heeft de gedaagde ook veroordeeld tot betaling van proceskosten. In reconventie zijn de vorderingen van de gedaagde afgewezen, en is deze ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10552749 \ CV EXPL 23-4000
Vonnis van 3 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: HuurrechtJuristen.nl,
tegen
[gedaagde],
gevestigd [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 januari 2024
- de akte van [eiser] van 20 maart 2024
- de akte van [gedaagde] van 20 maart 2024
- de antwoordakte van [eiser] van 12 juni 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

In conventie en reconventie
2.1.
De kantonrechter neemt hier over hetgeen hij heeft overwogen en beslist bij tussenvonnis van 24 januari 2024 (hierna: het tussenvonnis).
Opheffing [gedaagde]
2.2.
De kantonrechter heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten over (i) de omstandigheid dat [gedaagde] per 3 november 2023 is opgeheven en (ii) de gevolgen daarvan voor het verdere verloop van deze procedure.
2.3.
[eiser] heeft zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat hij een gerechtvaardigd belang heeft bij voortprocederen en dat de opheffing van [gedaagde] daaraan niet in de weg staat. [eiser] wijst verder op het oordeel van de Hoge Raad in zijn arrest van 11 januari 2013. [1] [gedaagde] is van oordeel dat de procedure moet worden beëindigd omdat effectuering van de vorderingen van [eiser] onmogelijk is geworden na opheffing van [gedaagde] .
2.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. De omstandigheid dat [gedaagde] inmiddels is ontbonden en opgehouden te bestaan, staat niet in de weg aan voortzetting van deze procedure. Het gaat immers om een situatie waarin de onderhavige procedure tegen [gedaagde] is aangevangen voor het tijdstip van haar ontbinding en vereffening van haar vermogen. Bevestiging voor dit oordeel kan worden gevonden in het door [eiser] reeds aangehaalde arrest van de Hoge Raad. De kantonrechter ziet aldus geen aanleiding om, zoals [gedaagde] heeft betoogd, de procedure te beëindigen. Gezien het voorgaande komt de kantonrechter dan ook tot een inhoudelijke eindbeoordeling van dit geschil.
Mocht [gedaagde] de huurovereenkomst tussentijds opzeggen?
2.5.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter [gedaagde] opgedragen om te bewijzen dat zij de huurovereenkomst tussentijds mocht opzeggen, dit in weerwil van de getekende huurovereenkomst die daarin niet voorziet.
2.6.
[gedaagde] heeft in haar akte uitlating bewijs producties 17 en 18 in het geding gebracht. Zij heeft niet te kennen gegeven dat zij getuigen wil laten horen zodat de kantonrechter daartoe ook niet zal besluiten. In haar antwoordakte uitlating bewijs concludeert [eiser] dat [gedaagde] niet in het bewijs is geslaagd.
2.7.
De kantonrechter overweegt als volgt. Uit productie 17, zijnde een e-mail van één van de bestuurders van [partij 1] aan [partij 2] , kan niet worden afgeleid dat aan [gedaagde] het recht is verleend om tussentijds de huurovereenkomst te beëindigen. Dat staat er namelijk niet. Bovendien bevat het enkel de boodschap dat [eiser] zou hebben toegezegd dat de huurovereenkomst na 1 juni 2022 altijd per direct kan worden opgezegd. Of die toezegging daadwerkelijk zo is gedaan, [eiser] betwist dat, maakt ook niet uit. Aangezien [eiser] op dat moment geen contractspartij bij de huurovereenkomst was, heeft hij nimmer bindende en van de schriftelijke huurovereenkomst afwijkende afspraken kunnen maken. Het voorgaande geldt ook in grote mate voor de e-mail die [gedaagde] als productie 18 heeft overgelegd. Ook uit die e-mail blijkt niet dat een bindende en van de schriftelijke huurovereenkomst afwijkende afspraak is gemaakt.
2.8.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat [gedaagde] niet is geslaagd in het leveren van het bewijs dat het haar in weerwil van de getekende huurovereenkomst was toegestaan de huurovereenkomst tussentijds op te zeggen. Dit betekent dat de huurovereenkomst niet tussentijds opzegbaar is. De kantonrechter komt dan ook niet toe aan de beoordeling van de vraag of [gedaagde] de huurovereenkomst op 31 augustus 2022 heeft opgezegd.
Slotsom en vorderingen
2.9.
Zoals reeds in het tussenvonnis is overwogen en bij deze stand van zaken, zal de kantonrechter de vorderingen van [eiser] grotendeels toewijzen.
2.10.
Aangezien de huurovereenkomst niet is geëindigd en sprake is van ernstige wanbetaling aan de zijde van [gedaagde] , zal de kantonrechter de huurovereenkomst ontbinden. Tot het moment dat [gedaagde] het gehuurde daadwerkelijk heeft ontruimd, zal zij voor het gebruik van het gehuurde moeten blijven betalen. De daarop gerichte vordering van [eiser] is toewijsbaar. Nu de huurachterstand wordt toegewezen tot en met mei 2023 zullen de bij dagvaarding gevorderde verdere huur- dan wel schadevergoedingstermijnen worden toegewezen vanaf 1 juni 2023. De kantonrechter zal ook de gevorderde wettelijke handelsrente toewijzen over de hoofdsom.
Ontruimingsvordering
2.11.
De kantonrechter zal ook de gewijzigde ontruimingsvordering toewijzen, in die zin dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot ontruiming van de ontvangstbalie binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.12.
[eiser] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 2.204,32. Voldoende is gebleken dat door [eiser] buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. De kantonrechter acht termen aanwezig om de op grond van artikel 28 lid 1 van de algemene bepalingen gevorderde buitengerechtelijke incassokosten te matigen op grond van het bepaalde in artikel 242 Rv. Gesteld noch gebleken is immers dat de werkelijk door [eiser] gemaakte kosten hoger zijn dan het toepasselijke tarief van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De buitengerechtelijke incassokosten zullen conform dat tarief worden toegewezen tot het bedrag van € 1.084,70 (inclusief btw).
Schadevergoeding wegens voortijdige beëindiging
2.13.
De eisende partij vordert bij wijze van schadevergoeding wegens de voortijdige beëindiging van de huurovereenkomst betaling van de resterende huurtermijnen tot het oorspronkelijke einde van de huurovereenkomst (31 mei 2027). Deze vordering wordt toegewezen tot een bedrag gelijk aan drie maanden huur, te rekenen vanaf de maand waarin de ontruiming heeft plaatsgevonden, doch niet meer dan de looptijd van de oorspronkelijke huurovereenkomst en niet meer dan de daadwerkelijk door de verhuurder te lijden schade ingeval van verhuur binnen drie maanden. Voor het overige wordt [gedaagde] veroordeeld tot vergoeding van de verdere - daadwerkelijk geleden - schade over de periode lopende vanaf drie maanden na de maand waarin de ontruiming heeft plaatsgevonden tot uiterlijk de oorspronkelijke einddatum van de huurovereenkomst, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Proceskosten
2.14.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
132,42
- griffierecht
693,00
- salaris gemachtigde
1.015,00
(2,50 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.975,42
2.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Reconventie
2.16.
Overeenkomstig hetgeen de kantonrechter in het tussenvonnis (rov. 5.3) heeft overwogen, zal de vordering in reconventie worden afgewezen. De door [gedaagde] gevorderde reis- en verletkosten komen als onderdeel van de proceskosten niet voor toewijzing in aanmerking. [gedaagde] dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiser] te worden veroordeeld. De kantonrechter begroot deze proceskosten, vanwege de samenhang met de vordering in conventie, op nihil.

3.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
3.1.
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de kantoorruimte aan de [vestigingsplaats] per heden,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen, door de in het gehuurde aanwezige ontvangstbalie te verwijderen,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om te betalen aan [eiser] :
a. € 12.145,00 aan achterstallige huur tot en met 31 mei 2023, te vermeerderen met de reeds tot 10 mei 2023 verschenen wettelijke handelsrente (artikel 6:119a BW) van € 339,43 en te vermeerderen met de wettelijke handelsrente (artikel 6:119a BW) vanaf 10 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening,
b. € 1.084,70 aan buitengerechtelijke incassokosten, inclusief btw,
c. € 1.735,00 per maand vanaf 1 juni 2023 tot en met het eind van de maand waarin de daadwerkelijke ontruiming heeft plaatsgevonden,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag gelijk aan drie maanden huur ad € 1.735,00, te rekenen vanaf de maand waarin de ontruiming heeft plaatsgevonden, doch niet meer dan de daadwerkelijk door [eiser] te lijden schade ingeval van verhuur binnen drie maanden en veroordeelt [gedaagde] voor het overige tot vergoeding van de verdere – daadwerkelijk geleden – schade over de periode lopende vanaf drie maanden na de maand waarin de ontruiming heeft plaatsgevonden tot uiterlijk de oorspronkelijke einddatum van de huurovereenkomst, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.975,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling en te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
3.8.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
3.9.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.D.R. Joppe en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.
51588 / 32268

Voetnoten

1.HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9762.