ECLI:NL:RBGEL:2024:3867

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
AWB - 22 _ 5479
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor verandering reclamemast met LED-schermen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 juni 2024 uitspraak gedaan over de weigering van een omgevingsvergunning voor de vervanging van een analoog reclamebord door een digitaal reclamebord met LED-schermen. Eiseres, die verschillende reclamemasten beheert, had op 19 oktober 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor deze wijziging. De rechtbank oordeelt dat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan en dat de verkeersveiligheid in het geding is. De rechtbank stelt vast dat de reclamemast zich binnen een gebied bevindt waar bouwen niet is toegestaan en dat de wijziging van het reclamebord een bouwactiviteit betreft. De rechtbank concludeert dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe de omgevingsvergunning terecht heeft geweigerd, omdat de aanvraag niet voldoet aan de eisen van de goede ruimtelijke ordening en de verkeersveiligheid in gevaar kan brengen. De rechtbank vernietigt het besluit van 4 oktober 2022, omdat dit onbevoegd is genomen, maar laat de beslissing op bezwaar van 10 maart 2022 in stand, waarin de omgevingsvergunning is geweigerd. Eiseres krijgt een vergoeding van het griffierecht en proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/5479
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiseres], uit [plaats 1], (hierna: eiseres)
(gemachtigde: mr. P. Burger),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe, (hierna: het college)
(gemachtigde: mr. A. de Zeeuw).
Als derde-partij en tevens eiseres neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [plaats 2], (hierna: derde-partij).
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 4 oktober 2022 waarin het besluit van 10 maart 2022 tot herroeping van de omgevingsvergunning van 9 februari 2022 in stand is gelaten.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens eiseres: de gemachtigde en [persoon A]. Ook hebben de gemachtigde van het college en [derde-partij] deelgenomen aan de zitting.
Totstandkoming van het besluit
1. Eiseres beheert verschillende masten in Nederland die onder andere worden gebruikt voor reclame-uitingen. Eiseres heeft op 19 oktober 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’. [1] Eiseres wil met de omgevingsvergunning één analoog reclamebord (in de vorm van een spandoek) vervangen door een reclamebord met LED-schermen waarop éénmaal per 6 seconden een andere reclame wordt getoond. De reclamemast staat nabij de [locatie 1] en de [locatie 2] ten hoogte van kilometerpaal [nummer] in [plaats 2] (de reclamemast).
1.1. De reclamemast staat binnen de grenzen van het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein [locatie 3]’ (het bestemmingsplan). De locatie waarop de reclamemast staat heeft de enkelbestemming ‘Groen’, de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’, de bouwaanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – reclamemast’ en de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – weg’. Daarnaast is de reclamemast ook gelegen binnen de grenzen van het Paraplubestemmingsplan ‘Parkeren 2019’.
1.2. Het college heeft op 9 februari 2022 de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Het college heeft in de bijlage van de omgevingsvergunning opgenomen dat de aangevraagde activiteit is toegestaan op grond van het bestemmingsplan.
1.3. Op 23 februari 2022 heeft [persoon B] een e-mail gestuurd aan de gemeente waarin zij reageert op de verlening van de vergunning voor de reclamemast. Bij deze email zijn ook afschriften gevoegd van door [persoon B] aan de omgevingsdienst verzonden e-mails van 17 december 2020 en 17 februari 2021.
1.4. Het college heeft op 10 maart 2022 het besluit van 9 februari 2022 herroepen en alsnog afwijzend beslist op de aanvraag van eiseres, omdat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan en het college ook niet wil afwijken van het bestemmingsplan.
1.5. Op 22 en 23 maart 2022 heeft de derde-partij namens zichzelf en enkele buurtbewoners bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 9 februari 2022 en 10 maart 2022.
1.6. Op 19 april 2022 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 maart 2022.
1.7. In het besluit van 4 oktober 2022 heeft het college het weigeringsbesluit van 10 maart 2022 in stand gelaten.
1.8. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 oktober 2022. Het college en derde-partij hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de weigering van de omgevingsvergunning.
3. De rechtbank laat de weigering van de omgevingsvergunning in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het besluit van 4 oktober 2022 onbevoegd genomen?
4. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of het college bevoegd was om het besluit van 4 oktober 2022 te nemen. De rechtbank overweegt dat het besluit van 10 maart 2022 door het college als primair besluit is aangemerkt waartegen (volgens de rechtsmiddelenclausule) bezwaar openstond. De rechtbank is echter van oordeel dat tegen het besluit van 9 februari 2022 (het ‘oorspronkelijke’ primaire besluit, waarin de omgevingsvergunning is verleend) op dat moment echter een bezwaarschrift was ingediend door [persoon B]. In haar e-mail van 23 februari 2022 staat dat de vergunning is verleend en wordt verder verwezen naar de eerder door haar verzonden e-mails over de mogelijke komst van de digitale reclamemast aan de [locatie 3]. Uit deze eerdere e-mails blijkt dat [persoon B] zich onder meer zorgen maakt om de mogelijke lichtvervuiling en -hinder, het zicht vanuit haar woning op de mast en de verkeersveiligheid. De rechtbank is van oordeel dat de e-mail van 23 februari 2022 moet worden aangemerkt als een bezwaarschrift. Deze e-mail voldoet namelijk aan de eisen die in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan een bezwaarschrift worden gesteld. Zo staan de naam en het adres van [persoon B] in de mail en is beschreven waarom het besluit van 9 februari 2022 onjuist is. [2] Dat in de rechtsmiddelenclausule van het besluit van 9 februari 2022 niet is vermeld dat bezwaar openstond via de elektronische weg, is een mogelijk indieningsgebrek. Dit laatste doet echter niets af aan de kwalificatie van de mail van [persoon B] als een bezwaarschrift.
Op basis van artikel 7:11 van de Awb dient het college op grondslag van het bezwaar het bestreden besluit te heroverwegen. Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit. Dat is volgens de rechtbank wat het college heeft gedaan bij het besluit van 10 maart 2022: het heeft het besluit van 9 februari 2022 herroepen en alsnog de omgevingsvergunning geweigerd op basis van de heroverweging naar aanleiding van het binnengekomen bezwaarschrift. Dat het college het betreffende bezwaarschrift van 23 februari 2022 niet heeft genoemd in het besluit van 10 maart 2022 en dat het college deze e-mail niet heeft geduid als een bezwaarschrift, leidt niet tot een andere uitkomst, omdat de kwalificatie als bezwaarschrift en besluit op bezwaar niet afhankelijk is van de duiding door het college, maar van de wettelijke bepalingen uit de Awb.
4.1. Gelet op het oordeel dat het besluit van 10 maart 2022 een beslissing op bezwaar is, had het college daarom de ‘bezwaarschriften’ van eiseres van 19 april 2022 en de derdepartij van 22 en 23 maart 2022 als beroepschriften moeten aanmerken en moeten doorzenden naar het bevoegde orgaan (in dit geval: de rechtbank). [3] Het college was niet bevoegd om op de beroepschriften van eiseres en de derde-partij te beslissen. Dat betekent dat het besluit van 4 oktober 2022 reeds om die reden geen stand kan houden en voor vernietiging in aanmerking komt en het beroep van eiseres tegen dat besluit gegrond is.
4.2. Gelet op het voorgaande hoeven de beroepsgronden van eiseres waarin zij betoogt dat het college onbevoegd was om de omgevingsvergunning te herroepen geen bespreking meer. Het besluit van 10 maart 2022, waarin de omgevingsvergunning is herroepen, is namelijk een beslissing op bezwaar en op grond van artikel 7:11 van de Awb is het college gehouden tot een volledige heroverweging van het primaire besluit. Die gehoudenheid tot een volledige heroverweging kan met zich brengen dat het college terug moet komen van een standpunt dat het eerder heeft ingenomen. [4] In dit geval heeft het college het standpunt ingenomen dat alsnog is gebleken dat de aangevraagde activiteit in strijd is met het bestemmingsplan en daarom de aanvraag van eiseres alsnog afgewezen.
4.3. De rechtbank zal in het kader van de finale geschilbeslechting alsnog de beroepen van de derde-partij en eiseres tegen de beslissing op bezwaar beoordelen.

Beroep derde-partij

5. Met het beroep tegen de beslissing op bezwaar wenste de derde-partij te bereiken dat de omgevingsvergunning die was verleend aan eiseres op 9 februari 2022 zou worden ingetrokken of alsnog zou worden geweigerd.
5.1.
De rechtbank overweegt dat het college met de beslissing op bezwaar het besluit van 9 februari 2022 heeft herroepen en alsnog de omgevingsvergunning heeft geweigerd. Naar het oordeel van de rechtbank is het college daarmee geheel aan de beroepsgronden van de derde-partij tegemoetgekomen. De derde-partij heeft dan ook in zoverre geen procesbelang meer bij het ingediende beroep tegen de beslissing op bezwaar. Omdat ook niet is gebleken van andere redenen om procesbelang aan te nemen, is het beroep van de derde-partij tegen de beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk.

Beroep eiseres

Is sprake van strijd met het bestemmingsplan?
6. Eiseres voert aan dat het college ten onrechte heeft besloten dat het plaatsen van het reclamebord met LED-schermen in strijd is met het bestemmingsplan. Eiseres stelt dat het in dit geval alleen gaat om het vervangen van één analoog reclamebord naar een digitaal reclamebord van een al binnen de vrijwaringszone bestaande en vergunde reclamemast.
6.1.
Artikel 19.4, aanhef en onder a, van de planregels luidt:
‘Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - weg' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor de toekomstige verbreding van de weg met dien verstande dat: ter plaatse van gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - weg' mag niet worden gebouwd.’
Artikel 1.20, van de planregels luidt: ‘
In deze planregels wordt verstaan onder: 1.20 bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.´´
6.2.
De rechtbank oordeelt dat het vervangen van het analoge reclamebord door een reclamebord met LED-schermen, het gedeeltelijk veranderen van een bouwwerk betreft en daarmee is dit een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 1.20, van de planregels. In de beoogde situatie wordt volgens de aanvraag namelijk één van de reclameborden vervangen in zijn geheel door een reclamebord dat uit LED-schermen bestaat, met een totale afmeting van 8,64 meter breed en 11,52 meter hoog. Hierbij acht de rechtbank ook van belang dat het karakter van de reclamemast in de beoogde situatie wordt veranderd van een mast waarop met een doek reclame wordt getoond naar een reclamemast waarop met LED-schermen reclame wordt getoond. Nu het veranderen van het doek in schermen als bouwen moet worden aangemerkt en op gronden met de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – weg’ niet mag worden gebouwd, is de aangevraagde activiteit in strijd met het bestemmingsplan. De beroepsgrond slaagt niet.
Kan eiseres een geslaagd beroep doen op het overgangsrecht?
7. Eiseres voert aan dat de reclamemast valt onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan. Eiseres betoogt dat het gedeeltelijk veranderen van de vergunde reclamemast valt onder de werking van artikel 21.1, van de planregels, omdat de aard en de omvang van de afwijking niet wordt vergroot.
7.1.
Artikel 21.1, onder a en onder 1 van de planregels luidt:
‘a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd.’
7.2.
Zoals hiervoor onder 1.1 beschreven rust op de locatie waarop de reclamemast staat de bouwaanduiding: ‘specifieke bouwaanduiding – reclamemast’, op grond van het bestemmingsplan. Hierdoor wijkt de reclamemast (het bouwwerk) op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet af van het bestemmingsplan en reeds om die reden valt de reclamemast niet onder de werking artikel 21.1, van de planregels. Daarbij komt dat, ook als het bouwovergangsrecht wel van toepassing zou zijn, dit niet tot gevolg heeft dat geen vergunning voor strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo meer nodig is, omdat een eventueel geslaagd beroep op het bouwovergangsrecht niet legaliseert. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft het college ten onrechte de verkeersveiligheid bij de besluitvorming betrokken?
8. Eiseres voert aan dat het college ten onrechte andere belangen, zoals ‘reclamebeleid’ en ‘effect op de verkeersveiligheid op de [locatie 1] en de [locatie 2]´ heeft betrokken bij de weigering van de omgevingsvergunning. Eiseres betoogt dat alleen de regels die zijn opgenomen onder 19.4, aanhef en onder b, van de planregels (de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid) betrokken mogen worden bij de afweging om wel of niet af te wijken van het bestemmingsplan.
8.1.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, en onder 1 van de Wabo luidt: ‘
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan (…) met toepassing van de in het bestemmingsplan (…) opgenomen regels inzake afwijking.’
Artikel 19.4, aanhef en onder b, van de planregels luidt: ‘
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - weg' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor de toekomstige verbreding van de weg met dien verstande dat:
a. ter plaatse van gronden met de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – weg’ mag niet worden gebouwd;
b. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a, met inachtneming van de volgende regels:
1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
2. het belang van het rijkswegennet wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende wegbeheerder.´
8.2.
De rechtbank overweegt dat het verlenen van een binnenplanse afwijking op grond van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast geldt dat het college bij een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte heeft. Dat betekent dat het college de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. [5] Het discretionaire karakter van deze bevoegdheid brengt met zich dat het college alle betrokken belangen moet afwegen om te kunnen concluderen of een activiteit al dan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Gelet hierop mocht het college ook andere belangen dan die zijn genoemd in de regels van artikel 19.4, aanhef en onder, b, van de planregels betrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft het college de afwijzing voldoende gemotiveerd?
9. Eiseres voert aan dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen toepassing kan worden gegeven aan de binnenplanse afwijking als bedoeld in artikel 19.4, aanhef en onder b, van de planregels. Eiseres betoogt dat het college met de argumenten dat het reclamebord niet passend is en een negatief effect heeft op de verkeersveiligheid voorbijgaat aan het feit dat de reclamemast al een geruime tijd op de betreffende locatie staat. De aanvraag heeft slechts betrekking op het vervangen van een analoog reclamebord door een reclamebord met LED-schermen. Daarnaast stelt eiseres zich op het standpunt dat het college niet goed heeft onderzocht wat voor een effecten het reclamebord met LED-schermen heeft voor de verkeersveiligheid op de [locatie 1]. Tot slot betoogt eiseres dat het advies van de verkeerskundige van de gemeente West-Betuwe (de verkeerskundige) niet zorgvuldig tot stand is gekomen en voor meerderlei uitleg vatbaar is.
9.1.
Zoals de rechtbank heeft overwogen onder 8.2 heeft het college bij het al dan niet verlenen van een binnenplanse afwijkvergunning, beleidsruimte. De rechter toetst daarom of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen. [6]
9.2.
In het besluit van 10 maart 2022 is opgenomen dat het college op de [locatie 1] een schouw heeft uitgevoerd en daarna tot de conclusie is gekomen dat de aangevraagde activiteit zorgt voor een verkeersonveilige situatie op de [locatie 1]. Zo is het reclamebord met de LED-schermen goed zichtbaar vanaf de [locatie 1] en is dit gelet op de toename van de afleiding als gevolg van de LED-schermen ongewenst. Dit komt onder meer door de inrichting van de [locatie 1]. De [locatie 1] kent namelijk geen losliggende faciliteiten voor voetgangers en fietsers, zodat zij gebruik maken van dezelfde rijbaan als gemotoriseerd verkeer. Daarnaast is in de beslissing op bezwaar opgenomen dat de [locatie 1] een geringe breedte heeft van zes meter en dit kan zorgen voor subjectieve en objectieve verkeersonveiligheid.
Naast de motivering over de effecten van de aangevraagde activiteit op de verkeersveiligheid op de [locatie 1] heeft het college in de beslissing op bezwaar ook gemotiveerd waarom de aangevraagde activiteit een negatief effect heeft op de verkeersveiligheid op de [locatie 2]. Ter ondersteuning van deze beoordeling verwijst het college naar een verkeerskundig advies van 1 maart 2022, dat de verkeerskundige van de gemeente West-Betuwe (de verkeerskundige) heeft opgesteld. In dit advies is onder meer het volgende opgenomen:

Effect op de verkeersveiligheid op de [locatie 2]
Omdat de telecommast enkele meters buiten de vrijwaringszone staat van wegbeheerder Rijkswaterstaat, heeft zij hier geen advies voor geschreven. Om deze reden heeft de gemeente West Betuwe zelf gekeken naar de richtlijnen die Rijkswaterstaat gebruikt bij dergelijke aanvragen.
Het CROW schrijft in publicatie Reclame langs wegendat er ‘bij voorkeur geen reclame(wordt) geplaatst bij op-en afritten en de weefvakken van auto(snel)wegen’.De gemeente West Betuwe volgt deze aanbeveling.
De telecommast staat hemelsbreed op 100 meter van het spitse punt van de uitvoegstrook op de [locatie 2] ([locatie 2]). Hierdoor staat de mast binnen de door Rijkswaterstaat gestelde turbulentieafstand, in het kader ‘Beoordeling objecten langs Auto(snel)wegen´. Binnen deze afstand mogen geen objecten of borden staan, voor en na een uitvoeging, weefvak, samenvoeging of gelijkvloers kruispunt.
De mast staat tevens hemelsbreed op 250 meter van het spitse punt van de invoegstrook op de [locatie 2] (oprit [plaats 2], richting knooppunt [plaats 3]). Ook vanuit deze aanrijrichting valt de telecommast binnen de turbulentieafstand.
Gelet op het kader van Rijkswaterstaat voldoet de huidige vorm van de mast al niet aan de gestelde turbulentieafstand. Volgens de gemeente West Betuwe is het daarom al helemaal af te raden om de mast uit te breiden met LED schermen voor dynamische reclame.´
9.3.
De rechtbank oordeelt dat het college met de gegeven motivering voldoende heeft onderbouwd waarom het alsnog de aangevraagde omgevingsvergunning heeft geweigerd. Gelet op het advies van de verkeerskundige en de bevindingen over de verkeersveiligheid op de [locatie 1] heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het reclamebord met LED-schermen een negatief effect heeft op de verkeersveiligheid op de [locatie 1] en de [locatie 2]. De stelling van eiseres dat er hierbij ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat de reclamemast er al een geruime tijd staat, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat het college moest beslissen op de aanvraag die ziet op een verandering van (een deel van) de bestaande reclamemast en zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid om het standpunt kunnen stellen dat de mate van afleiding toeneemt door de LED-schermen. Tot slot volgt de rechtbank ook niet de stelling van eiseres dat het verkeerskundig advies onzorgvuldig tot stand is gekomen en voor meerdere uitleg vatbaar is. Zo blijkt uit het advies dat de verkeerskundige is aangesloten bij uitgangspunten ter bevordering van de verkeersveiligheid, die landelijk voor het oprichten van (dynamische) LED-schermen in de nabijheid van (snel)wegen worden gehanteerd. Daarnaast raadt de verkeerskundige uitdrukkelijk af om de aangevraagde activiteit toe te staan, en daarmee is naar het oordeel van de rechtbank het advies niet voor meerderlei uitleg vatbaar. De beroepsgrond slaagt niet.
Had het college de omgevingsvergunning moeten verlenen onder specifieke voorwaarden?
10. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat het college de omgevingsvergunning onder voorwaarden had kunnen verlenen, bijvoorbeeld met voorschriften over de te tonen reclame, de mate van wisseling tussen verschillende reclames en/of het beperken van de LED-schermen tot de zijde van de reclamemast die niet direct op woningen is gericht.
10.1.
De rechtbank overweegt dat het vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is dat het bevoegd gezag moet beslissen op de aanvraag zoals deze is ingediend. [7] Gelet hierop is het niet aan het college om een meeromvattende aanvraag te beperken tot hetgeen volgens hem wel acceptabel is. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie beroep eiseres tegen het besluit van 10 maart 2022
11. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiseres tegen het besluit van 10 maart 2022 ongegrond is. Dat betekent dat dit besluit in stand blijft.
Conclusie en gevolgen
12. Het beroep van eiseres is gegrond omdat het besluit van 4 oktober 2022 onbevoegd is genomen. De rechtbank vernietigt daarom dat besluit. Het beroep van de derde-partij tegen het besluit van 10 maart 2022 is niet-ontvankelijk. Het beroep van eiseres tegen dat besluit is ongegrond. Dit voorgaande heeft tot gevolg dat de beslissing op bezwaar van 10 maart 2022 in stand blijft.
12.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiseres tegen het besluit van 4 oktober 2022 gegrond;
- vernietigt het besluit van 4 oktober 2022;
- verklaart het beroep van de derde-partij tegen de beslissing op bezwaar van 10 maart 2022 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van 10 maart 2022 ongegrond;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals neergelegd in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Zie artikel 6:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Op grond van artikel 6:15, eerste en tweede lid, van de Awb
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 18 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3838, r.o. 2.2.
5.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1957 r.o. 7.1 en uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2011:BR2321, r.o. 2.3.1.
6.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:450, r.o. 6.1.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2970.