Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
[verzoeker] ,
Feiten
Procedure
Verzoek
Standpunt van het openbaar ministerie
Beoordeling
Beslissing
wijst afhet verzoek om schadevergoeding.
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 29 mei 2024 een verzoekschrift tot schadevergoeding afgewezen. Verzoeker, geboren in 1986, was verdacht van tweemaal diefstal in vereniging van een fietsendrager. De officier van justitie besloot echter om verzoeker niet verder te vervolgen, wat op 17 januari 2024 aan hem is meegedeeld. Dit besluit is onherroepelijk geworden. Het verzoekschrift werd op 28 maart 2024 ingediend en de rechtbank heeft het verzoek op 29 mei 2024 in openbare raadkamer behandeld. Verzoeker en zijn raadsman, mr. D.C. Dorrestein, verschenen niet op de zitting, maar hadden dit van tevoren per e-mail laten weten.
Verzoeker vroeg om een forfaitaire schadevergoeding van € 520,- voor de vier dagen die hij in verzekering had doorgebracht. Subsidiair werd verzocht om de inverzekeringstelling te verrekenen met openstaande boetes bij het CJIB. Het Openbaar Ministerie verzet zich tegen de toekenning van de vergoeding, stellende dat verzoeker de verdenking aan zichzelf te wijten heeft en dat gronden van billijkheid zich verzetten tegen toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank oordeelde dat het verzoek tijdig was ingediend en dat zij bevoegd was om te beslissen. Echter, gezien de omstandigheden, waaronder het feit dat verzoeker een volledig bekennende verklaring had afgelegd en dat hij de diefstallen had gepleegd in het bijzijn van zijn minderjarige kinderen, concludeerde de rechtbank dat er geen gronden van billijkheid waren om de gevraagde schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af, met de opmerking dat het verzoek tegen beter weten in was ingediend en dat er geen proceskostenvergoeding zou worden toegekend. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter F.J.H. Hovens, in tegenwoordigheid van griffier T.F.R. Litan.