ECLI:NL:RBGEL:2024:3851

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
05-267652-23, 24-008035, 24-008036
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoekschrift schadevergoeding na sepot van strafzaak wegens diefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 29 mei 2024 een verzoekschrift tot schadevergoeding afgewezen. Verzoeker, geboren in 1986, was verdacht van tweemaal diefstal in vereniging van een fietsendrager. De officier van justitie besloot echter om verzoeker niet verder te vervolgen, wat op 17 januari 2024 aan hem is meegedeeld. Dit besluit is onherroepelijk geworden. Het verzoekschrift werd op 28 maart 2024 ingediend en de rechtbank heeft het verzoek op 29 mei 2024 in openbare raadkamer behandeld. Verzoeker en zijn raadsman, mr. D.C. Dorrestein, verschenen niet op de zitting, maar hadden dit van tevoren per e-mail laten weten.

Verzoeker vroeg om een forfaitaire schadevergoeding van € 520,- voor de vier dagen die hij in verzekering had doorgebracht. Subsidiair werd verzocht om de inverzekeringstelling te verrekenen met openstaande boetes bij het CJIB. Het Openbaar Ministerie verzet zich tegen de toekenning van de vergoeding, stellende dat verzoeker de verdenking aan zichzelf te wijten heeft en dat gronden van billijkheid zich verzetten tegen toekenning van schadevergoeding.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek tijdig was ingediend en dat zij bevoegd was om te beslissen. Echter, gezien de omstandigheden, waaronder het feit dat verzoeker een volledig bekennende verklaring had afgelegd en dat hij de diefstallen had gepleegd in het bijzijn van zijn minderjarige kinderen, concludeerde de rechtbank dat er geen gronden van billijkheid waren om de gevraagde schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af, met de opmerking dat het verzoek tegen beter weten in was ingediend en dat er geen proceskostenvergoeding zou worden toegekend. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter F.J.H. Hovens, in tegenwoordigheid van griffier T.F.R. Litan.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
parketnummer : 05/267652-23
raadkamernummers : 24-008035, 24-008036
datum : 29 mei 2024
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 en artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ,
wonende aan het [adres] in ( [postcode] ) [woonplaats] ,
raadsman: mr. D.C. Dorrestein, advocaat in Houten,
hierna te noemen: verzoeker.

Feiten

Verzoeker werd verdacht van tweemaal diefstal in vereniging van een fietsendrager.
De officier van justitie heeft beslist verzoeker niet verder te vervolgen en heeft dat bij brief van 17 januari 2024 aan verzoeker meegedeeld. Deze beslissing is onherroepelijk geworden.

Procedure

Het verzoekschrift is op 28 maart 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 29 mei 2024 het verzoekschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de officier van justitie op zitting gehoord.
Verzoeker en de raadsman zijn, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen. De raadsman heeft op voorhand per e-mail laten weten dat verzoeker en hijzelf niet zouden verschijnen.

Verzoek

Het verzoek strekt tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding voor de tijd die verzoeker in verzekering heeft doorgebracht, te weten vier dagen, voor een totaalbedrag van € 520,-.
Subsidiair wordt verzocht de ondergane inverzekeringstelling te verrekenen met openstaande boetes bij het CJIB.

Standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie verzet zich tegen het toekennen van de gevraagde vergoeding. Verzoeker heeft de verdenking aan zichzelf te wijten en mag van geluk spreken dat de zaak is geseponeerd. Gronden van billijkheid verzetten zich tegen toekenning van een schadevergoeding.

Beoordeling

De rechtbank is bevoegd en het verzoek is tijdig ingediend.
Indien een zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan aan de gewezen verdachte een vergoeding worden toegekend voor werkelijke schade als gevolg van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting.
Verzoeker heeft in zijn verhoor bij de politie een volledig bekennende verklaring afgelegd. Hieruit blijkt dat hij bewust langs populaire fietsroutes is gaan rijden met de bedoeling te zien of daar auto’s stonden met fietsendragers, zodat hij deze kon stelen. Dat heeft hij ook daadwerkelijk gedaan. Hij wilde de fietsendragers via Marktplaats verkopen, want er is veel vraag naar. Hij heeft de beide diefstallen gepleegd in het bijzijn van zijn minderjarige kinderen en er zijn camerabeelden. De zaak is uiteindelijk geseponeerd wegens een recente bestraffing van verzoeker (sepotcode 51).
In dit geval is sprake van een beleidssepot. In dit geval mag de rechtbank het verzoek aan een billijkheidsoordeel onderwerpen. Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat gronden van billijkheid zich verzetten tegen toekenning van (een gedeelte van) de schadevergoeding, zal de rechtbank niet tot toewijzing overgaan.
Gelet op de omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er volstrekt geen gronden van billijkheid zijn om de verzochte vergoeding toe te wijzen. Verzoeker heeft de verdenking volledig aan zichzelf te wijten en is daarom, mede gelet op zijn aanzienlijke strafblad en zijn verleden als pleger van vermogensdelicten, vier dagen in verzekering is gesteld. Hij is op de tweede en vierde dag van zijn inverzekeringstelling gehoord, hetgeen voor de rechtbank voldoende duidelijk maakt dat de inverzekeringstelling in het belang van het onderzoek was. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verzoeker blij mag zijn dat de zaak op deze wijze is afgedaan. De rechtbank zal het verzoek om de forfaitaire vergoeding dan ook afwijzen.
In het verzoekschrift is niet expliciet om een forfaitaire vergoeding voor het opstellen, indienen en in raadkamer behandelen van het verzoekschrift gevraagd. Voor zover deze vergoeding impliciet wordt verzocht, merkt de rechtbank het volgende op.
In het onderhavige geval had voor verzoeker, bijgestaan door een advocaat, rechtstreeks uit de wet of uit bestendige gepubliceerde jurisprudentie duidelijk had kunnen zijn dat het verzoek zou worden afgewezen. [1] Dit verzoek is tegen beter weten in ingediend en de rechtbank zal dat niet belonen met een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
-
wijst afhet verzoek om schadevergoeding.
Deze beslissing is gegeven door mr. F.J.H. Hovens, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. T.F.R. Litan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de gewezen verdachte (verzoeker) of zijn erfgenamen binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.

Voetnoten

1.Zie ook Gerechtshof Amsterdam 22 december 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:5498)