In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 226.861 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 50.371 was vastgesteld. Tevens was er € 15.985 aan belastingrente in rekening gebracht. De belanghebbende had bezwaar aangetekend, maar dit werd door de inspecteur ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2024 behandeld, waarbij de belanghebbende werd bijgestaan door een gemachtigde en een getuige. De inspecteur was vertegenwoordigd door meerdere medewerkers. De rechtbank beoordeelt of de aanslag te hoog is vastgesteld, met name of de inspecteur ten onrechte de aftrek van een bedrag van € 698.413 niet heeft aangemerkt als negatief loon. Dit bedrag was het resultaat van een terugbetaling aan de voormalig werkgever van de belanghebbende, die eerder een vergoeding had ontvangen.
De rechtbank concludeert dat de inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het negatieve loon en dat de aanslag moet worden verminderd. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de aanslag, waarbij ook de belastingrente dienovereenkomstig wordt aangepast. De belanghebbende krijgt een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht wordt door de inspecteur vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.