ECLI:NL:RBGEL:2024:3526

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
ARN 23/3016
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van ten onrechte ontvangen vergoedingen door ex-werkgever en de gevolgen voor de inkomstenbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 226.861 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 50.371 was vastgesteld. Tevens was er € 15.985 aan belastingrente in rekening gebracht. De belanghebbende had bezwaar aangetekend, maar dit werd door de inspecteur ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2024 behandeld, waarbij de belanghebbende werd bijgestaan door een gemachtigde en een getuige. De inspecteur was vertegenwoordigd door meerdere medewerkers. De rechtbank beoordeelt of de aanslag te hoog is vastgesteld, met name of de inspecteur ten onrechte de aftrek van een bedrag van € 698.413 niet heeft aangemerkt als negatief loon. Dit bedrag was het resultaat van een terugbetaling aan de voormalig werkgever van de belanghebbende, die eerder een vergoeding had ontvangen.

De rechtbank concludeert dat de inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het negatieve loon en dat de aanslag moet worden verminderd. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de aanslag, waarbij ook de belastingrente dienovereenkomstig wordt aangepast. De belanghebbende krijgt een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht wordt door de inspecteur vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/3016

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, de inspecteur.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 18 april 2023.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 226.861 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 50.371. Tevens is bij beschikking € 15.985 aan belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag gehandhaafd.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 29 maart 2024 op zitting behandeld. Belanghebbende heeft hieraan deelgenomen, bijgestaan door de gemachtigde en [persoon A] . Namens de inspecteur hebben hieraan deelgenomen [persoon B] , [persoon C] en [persoon D] .

Feiten

1. Belanghebbende heeft op [datum] [bedrijf] opgericht, waarvan hij alle aandelen bezit.
2. Op 7 september 2007 werd de voormalig werkgever van belanghebbende veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van € 750.0000 aan belanghebbende. Deze vergoeding is met toepassing van de stamrechtvrijstelling van het destijds geldende, artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) door de voormalig werkgever op 14 november 2007 ondergebracht bij [bedrijf]
3. Op 16 december 2015 is belanghebbende door de rechtbank veroordeeld tot het terugbetalen van de ontvangen vergoeding van € 750.000, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast is belanghebbende veroordeeld tot het vergoeden van de gemaakte proceskosten. De terug te betalen vergoeding is deels verrekend met vorderingen die belanghebbende nog had op zijn voormalig werkgever.
4. Het terug te betalen bedrag na verrekening is als volgt opgebouwd:
Onverschuldigde ontslagvergoeding
€ 750.000
Verrekening reeds ontvangen bruto loon
-/- € 641.050
Ingehouden loonbelasting
€ 328.571
Terug te betalen ontslagvergoeding na verrekening
€ 437.521
Onverschuldigd ontvangen nettoloon
€ 14.434
Wettelijke rente
€ 202.159
Proceskosten
€ 44.299
Totaal terug te betalen door belanghebbende
€ 698.413
5. Belanghebbende heeft op 28 en 29 september 2015 in totaal een bedrag van € 698.136 betaald aan zijn voormalig werkgever om te voldoen aan het vonnis van de rechtbank. Het verschil met het bedrag dat moest worden terugbetaald (€ 698.413) is niet in geschil.
6. In de aangifte IB/PVV van 2015 is door belanghebbende het volgende verzamelinkomen vermeld:
Loon uit dienstbetrekking
€ 265.373
Negatief loon
-/- € 698.136
Resultaat uit overige werkzaamheden
€ 12.794
Saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning
-/- € 35.106
Voordeel uit sparen en beleggen
€ 50.371
Aftrekbare giften
-/- € 16.200
Verzamelinkomen
€ 420.904
7. De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2015 de post ‘negatief loon’ niet in aftrek toegestaan.

Overwegingen

8. De rechtbank beoordeelt of de aanslag IB/PVV 2015 te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
9. In geschil is of de inspecteur ten onrechte de aftrek van het bedrag van € 698.413 niet heeft aangemerkt als negatief loon. Verder is in geschil of de inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een bezitting in box 3 voor een bedrag van € 312.479 en een schuld in box 3 voor een bedrag van € 1.005.902.
10. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
11. De inspecteur heeft in beroep gesteld dat het inkomen uit werk en woning tot een te hoog bedrag is vastgesteld omdat ten onrechte geen rekening is gehouden met negatief loon voor een bedrag van € 14.434. Verder heeft de inspecteur in beroep gesteld dat het inkomen uit sparen en beleggen tot een te hoog bedrag is vastgesteld omdat ten onrechte geen rekening is gehouden met een bezitting ten bedrage van € 312.479 en een schuld ten bedrage van € 991.461 (zijnde € 1.005.902 minus € 14.434). In zoverre is het beroep gegrond. Tussen partijen is evenmin in geschil dat belanghebbende loon van € 641.050 heeft genoten waarop € 328.571 loonbelasting is ingehouden. Dit is ten onrechte niet in de aanslag opgenomen.
12. In geschil is nog of ter zake van terugbetalingen aan de voormalige werkgever een bedrag van € 683.979 (zijnde € 698.413 minus € 14.434) in aftrek kan worden gebracht als negatief loon.
Wettelijk kader
13. Artikel 3.81 van de Wet IB luidt voor zover hier van belang als volgt:
“In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder loon: loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting, (…).”
14. In artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) is het volgende bepaald:
“1. Loon is al hetgeen uit dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking. (…).”
15. In artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet LB (tekst 2007) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“1. Tot het loon behoren niet:
(…)
g. aanspraken op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon, mits:
1º. deze aanspraken voorzien in aan de werknemer of gewezen werknemer toekomende periodieke uitkeringen (…);
2º. voor deze aanspraken als verzekeraar optreedt een lichaam als bedoeld in artikel 19a (…) en
3º. deze aanspraken niet zijn opgekomen ingevolge artikel 19b.”
Beoordeling
16. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat op het door [bedrijf] ontvangen bedrag van € 750.000 op dat moment geen loonheffing is ingehouden door toepassing van de stamrechtvrijstelling van artikel 11, eerste lid, letter g, van de Wet LB (tekst 2007).
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft te gelden dat indien negatieve inkomsten bestaan uit uitgaven waarmee een voordeel dat eerder is genoten in de vorm van positieve inkomsten geheel of gedeeltelijk ongedaan wordt gemaakt, zulke negatieve inkomsten slechts aftrekbaar zijn indien en voor zover de positieve inkomsten in de belastingheffing zijn betrokken. [1] Uit het feit dat het bedrag van € 750.000 met toepassing van de stamrechtvrijstelling door [bedrijf] is ontvangen, vloeit voort dat dat bedrag niet eerder met loon- of inkomstenbelasting is belast. Daarom kan de terugbetaling ervan naar het oordeel van de rechtbank ook geen negatief loon vormen. Hetzelfde heeft te gelden voor de wettelijke rente (€ 202.159) en de proceskosten (€ 44.299). In zoverre is het beroep van belanghebbende ongegrond.
Belastingrente
18. Belanghebbende heeft geen afzonderlijke gronden tegen de beschikking belastingrente aangevoerd. De rechtbank zal de in rekening gebrachte belastingrente verminderen overeenkomstig de vermindering van de aanslag.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is gegrond gelet op hetgeen in punt 11. van deze uitspraak is vermeld. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar en vermindert de aanslag.
20. Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht berekend en bedraagt in totaal € 2.370. [2]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2015 tot een bedrag waarbij rekening is gehouden met hetgeen in punt 11. van deze uitspraak is overwogen;
- vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.370 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.L van Benthem, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J.P. Wientjens, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk Hoge Raad 25 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU6909.
2.1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor een hoorzitting met een waarde per punt van € 310, 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1.