ECLI:NL:RBGEL:2024:3496

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
AWB - 22 _ 649
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van subsidieaanvraag voor instandhouding van een rijksmonument met woonfunctie

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser, een particulier eigenaar van een rijksmonument met woonfunctie, beoordeeld. Eiser had een subsidieaanvraag ingediend op basis van de Woonhuisregeling voor instandhoudingskosten, waarvan een deel was goedgekeurd. De subsidiabele kosten werden vastgesteld op € 1.491.131,33, maar een aantal posten, waaronder kosten voor de tuin, stabiliteitsrapport en beglazing, werden als niet subsidiabel aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de kosten voor de tuin terecht niet subsidiabel heeft verklaard, omdat deze niet als onderdeel van het rijksmonument zijn beschermd. Ook de kosten voor het stabiliteitsrapport werden afgewezen, omdat de voorgestelde staalconstructie niet voldoet aan de vereisten voor instandhouding. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor wat betreft de kosten van de stoepen en trappen, omdat deze niet voldoende gemotiveerd zijn afgewezen. De staatssecretaris moet binnen zes weken een nieuw besluit nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt het griffierecht vergoed en de staatssecretaris wordt veroordeeld tot betaling van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/649

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T. Prijn),
en

de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

(gemachtigde: mr. M. Knoop).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit op bezwaar van de staatssecretaris van 24 december 2021.
1.1.
In het besluit van 29 juli 2021 heeft de staatssecretaris een subsidieaanvraag van eiser op grond van de Woonhuisregeling [1] deels toegekend. Door eiser is de aanvraag ingediend met facturen van in totaal € 2.602.263,78. De subsidiabele kosten zijn door de staatssecretaris vastgesteld op € 1.491.131,33. De subsidie is vastgesteld op een bedrag van € 566.629,91. Met het bestreden besluit van 24 december 2021 op het bezwaar van eiser heeft de staatssecretaris de subsidie vastgesteld op een bedrag van € 571.309,18.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de door eiser meegenomen deskundige, [naam] , en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Waarover gaat deze uitspraak?

2. Eiser is particulier eigenaar van een rijksmonument met woonfunctie, [locatie] te [plaats] . Eiser heeft voor de instandhouding van het rijksmonument subsidie aangevraagd in het kader van de Woonhuisregeling. Deze subsidie is deels toegekend. Een aantal posten is niet als subsidiabel aangemerkt. Het gaat om kosten voor de tuin van in totaal € 11.176,58 (facturen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ), kosten voor de opstelling van een stabiliteitsrapport van € 4.195,39 (facturen [bedrijf 3] ), en de kosten voor beglazing, restauratie van het hekwerk op keermuur, stoepen en trappen vanaf het verhoogd liggend trottoir van respectievelijk € 23.962,55 en € 51.946,94 (facturen [bedrijf 4] ). Eiser is van mening dat deze kosten dan wel een deel van deze kosten wel subsidiabel zijn.
2.1.
De staatssecretaris heeft deze kosten niet subsidiabel geacht omdat de facturen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] betrekking hebben op de tuin, die niet als deel van het rijksmonument is (mee)beschermd. Voor wat betreft de facturen van [bedrijf 3] en [bedrijf 4] geldt volgens de staatssecretaris dat deze kosten niet strekken tot instandhouding van het rijksmonument en zijn monumentale waarden. Voor wat betreft de beglazing stelt de staatssecretaris dat isolerende beglazing niet subsidiabel is. Deze isolerende beglazing is niet gericht op de instandhouding van het monument en zijn monumentale waarden, maar op (comfort)verbetering voor het gebruik van het rijksmonument als woonhuis. Met betrekking tot het hekwerk op keermuur en de trappen geldt volgens de staatssecretaris dat deze niet zijn (mee)beschermd bij het rijksmonument, omdat dit geen onderdelen (bestanddelen) van de onroerende zaak, het woonhuis, betreffen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de subsidie voor de kosten die eiser als particulier eigenaar van het rijksmonument met woonfunctie heeft gemaakt.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond en inhoud van de Woonhuisregeling
5. De kosten die door particuliere eigenaren van rijksmonumenten werden gemaakt om het pand in bruikbare staat te houden of te herstellen waren tot 2019 gedeeltelijk fiscaal aftrekbaar. Die mogelijkheid is per 1 januari 2019 vervallen. In plaats daarvan kunnen particuliere eigenaren van rijksmonumenten met een woonfunctie op grond van de Woonhuisregeling subsidie aanvragen. In aanmerking voor subsidie komen de kosten die particuliere eigenaren hebben gemaakt voor werkzaamheden, maatregelen en voorzieningen ten behoeve van de instandhouding van een rijksmonument met een woonfunctie.
5.1.
Om te bepalen welke kosten subsidiabel zijn, is in paragraaf 5 van de Woonhuisregeling aangesloten bij de bijlage van de Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim), de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten (de Leidraad). Hierin wordt in een limitatieve lijst opgesomd welke kosten subsidiabel zijn. Kosten van werkzaamheden die daar niet in staan komen niet voor subsidie in aanmerking. Als algemeen uitgangspunt geldt dat de werkzaamheden dienen te strekken tot de instandhouding van het rijksmonument en zijn monumentale waarden, dat de werkzaamheden sober en doelmatig en technisch noodzakelijk dienen te zijn, en dat de werkzaamheden gericht dienen te zijn op maximaal behoud van aanwezige monumentale waarden, in het bijzonder historische materialen en constructies. Ook werkzaamheden gericht op het voorkomen van verval of het voorkomen van vervolgschade zijn subsidiabel. Werkzaamheden met betrekking tot comfortverbetering, verfraaiing, reconstructie, verduurzaming en veranderd gebruik komen niet voor subsidie in aanmerking. De subsidie bedraagt 38% van de subsidiabele kosten voor kosten die zijn gemaakt in het jaar 2020.
5.2.
Omdat voor een subsidie op grond van de Woonhuisregeling wordt gekeken naar de kosten voor de instandhouding van het rijksmonument en haar monumentale waarden, kan dat in de praktijk tot gevolg hebben dat er minder kosten in aanmerking komen voor subsidie dan voorheen fiscaal aftrekbaar waren.
De omschrijving in het monumentenregister
6. De omschrijving van [locatie] in het rijksmonumentenregister luidt als volgt:
‘Eenvoudig monumentaal huis (midden XIX) met gepleisterde lijstgevels, zijrisalieten en schuiframen in de vensters. Rechter zijrisaliet met voordeur, waarboven curieus afdek op gietijzeren consoles. Westelijke zijgevel boven de kroonlijst drie mooie dakvensters met half -cirkelvormige bekroning. Schilddak.’De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) vermeldt op haar website in de leeswijzer met betrekking tot het monumentenregister [2] onder andere dat de onroerende zaak (of zaken) die expliciet in de omschrijving genoemd staan zijn beschermd. Alle onderdelen (bestanddelen) van de onroerende zaak maken deel uit van het rijksmonument. Dit is volgens de leeswijzer automatisch het geval, dus is het niet nodig dat ze allemaal zijn opgesomd in de registeromschrijving. Bestanddeel van een onroerende zaak is ieder onderdeel dat duurzaam met de onroerende zaak verbonden is. Het bestanddeel kan niet zomaar uit de onroerende zaak worden gehaald omdat schade ontstaat of omdat de onroerende zaak dan minder goed bruikbaar is. Voorbeelden van bestanddelen zijn: fundering en kelders, gevels en gevelonderdelen, draagconstructies, dakbedekking, binnenmuren, interieur en uitbouw.
De facturen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2]
7. Eiser betoogt dat in de jaren ’60 van de vorige eeuw, toen de eerste tranche panden met een bouwjaar tot ongeveer 1850 (waaronder [locatie] ) werden aangewezen als rijksmonument geen oog is geweest voor de historische aanleg van tuinen rond monumenten. Het kijken naar de context van het monument begon eind jaren tachtig / begin jaren negentig van de vorige eeuw toen voorbereidingen werden getroffen voor de aanwijzing van een tweede tranche monumenten met een bouwjaar tussen 1850 en 1940/45. Dit verschil is nooit hersteld en hierdoor is er volgens eiser een onevenwichtigheid ontstaan in de monumentenomschrijvingen van de eerste en tweede tranche. De onevenwichtigheid leidt – nu bij de Woonhuisregeling expliciet naar de monumentenomschrijving wordt verwezen – tot een financieel nadeel voor de eigenaren van een monument uit de eerste tranche ten opzichte van eigenaren met een monument uit de tweede tranche. Dit nadeel is volgens eiser te beschouwen als rechtsongelijkheid nu alle eigenaren van rijksmonumenten worden geacht hun rijksmonument in ten minste redelijke staat van onderhoud te houden en dat daarvoor een financiële bijdrage in het kader van onder meer de Woonhuisregeling wordt geboden. Eiser betoogt, dat nu de omschrijving van zijn pand uit de eerste tranche is, gekeken moet worden naar het geheel en dat dit betekent dat ook de tuin onder het rijksmonument valt. De werkzaamheden van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] waren er volgens eiser op gericht de cultuurhistorisch waardevolle beplanting (merendeels bomen) en onroerende zaken (tuinmuur met poorten) te inventariseren en waarderen, op basis daarvan een plan te ontwikkelen dat recht doet aan de historische situatie en ten behoeve van het behoud van cultuurhistorisch waardevolle bomen. De facturen van [bedrijf 1] van € 5.707,38 en van [bedrijf 2] van € 5.469,20 dienen volgens eiser geheel dan wel gedeeltelijk voor subsidiëring in aanmerking te komen.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de onderhoudskosten van de tuin terecht niet als subsidiabel heeft aangemerkt. In de omschrijving van [locatie] in het rijksmonumentenregister is de tuin niet vermeld. De tuin is daarom niet meebeschermd. De tuin is ook niet apart aangewezen als (onderdeel van het) rijksmonument. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de tuin geen rijksmonumentale status heeft en eventuele kosten voor instandhouding daarvan niet voor subsidie in aanmerking komen. [3] Daarnaast oordeelt de rechtbank dat er geen sprake is van rechtsongelijkheid tussen eigenaren van rijksmonumenten uit de eerste en de tweede tranche. Indien eiser zich niet kan vinden in de omschrijving van het monument in het rijksmonumentenregister, kan hij een verzoek tot wijziging van de omschrijving indienen.
De facturen van [bedrijf 3]
8. Eiser stelt dat de facturen van [bedrijf 3] zien op het opstellen van een rapport met betrekking tot de stabiliteit van het monument. In dit rapport wordt (met berekeningen onderbouwd) ingegaan op de stabiliteit van het pand voor en na restauratie. Met het rapport wordt volgens eiser aangetoond dat het toevoegen van het stalen ‘korset’ voorwaardelijk en de enige optie is voor de stabiliteit - en daarmee de instandhouding in de toekomst – van het monument. In dit geval gaat het niet om vervanging van bestaande (al dan niet cultuurhistorisch waardevolle) materialen, maar om een toevoeging van een stalen ‘korset’ om het monument als geheel voor de toekomst te kunnen behouden. De facturen van [bedrijf 3] van € 4.195,39 dienen volgens eiser volledig voor subsidie in aanmerking te komen.
8.1.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de kosten van de facturen van [bedrijf 3] terecht niet als subsidiabel heeft aangemerkt. De rechtbank deelt het standpunt van de staatssecretaris dat de gemaakte kosten niet voor subsidie in aanmerking komen omdat met het toepassen van een stalen constructie niet zoveel mogelijk historisch materiaal wordt behouden. Oorspronkelijk was er immers geen sprake van een staalconstructie. Hoofdstuk 1.2 van de Leidraad bepaalt dat bij (materiaal) technisch noodzakelijk gebleken vervanging de nieuwe onderdelen in materiaal, vorm, detaillering, uitvoering, afwerking én kwaliteit zoveel mogelijk overeen dienen te komen met de afkomende, te vervangen onderdelen. De rechtbank deelt het standpunt van de staatssecretaris dat met het toepassen van een staalconstructie niet wordt voldaan aan de vereisten van de Leidraad. De rechtbank kan zich voorstellen dat de staalconstructie noodzakelijk was vanwege het veranderd gebruik van het monument, omdat er in het monument drie appartementen zijn verwezenlijkt. Daarmee is de staalconstructie nog niet noodzakelijk voor instandhouding van het monument. Bovendien komen ook kosten voor werkzaamheden die voortvloeien uit veranderd gebruik op grond van de Leidraad niet voor subsidie in aanmerking.
De facturen van [bedrijf 4]
9. Eiser kan zich niet vinden in de gedeeltelijke afwijzing van de kosten uit de facturen van [bedrijf 4]. Het betreft de kosten die zien op de beglazing, restauratie van het hekwerk op keermuur, stoepen en trappen vanaf het verhoogd liggend trottoir.
9.1.
Voor wat betreft de beglazing stelt eiser zich op het standpunt dat ten minste 25% van de totale post voor subsidie in aanmerking dient te komen. Ten eerste betoogt eiser dat deze kosten tot de inwerkingtreding van de Woonhuisregeling decennialang fiscaal aftrekbaar zijn geweest en dat de staatssecretaris bij de behandeling van de regeling in de kamer heeft gezegd dat eigenaren er onder de nieuwe regeling niet op achteruit kunnen gaan. Ten tweede betoogt eiser dat gekozen is voor dun isolerende beglazing met een buitenste ruit van zogenaamd getrokken glas. Daarmee is volgens eiser voldaan aan de in de Leidraad gestelde voorwaarden, dat materiaal, vorm, detaillering, uitvoering, afwerking én kwaliteit zoveel mogelijk overeen komen met de oude situatie. Ten derde stelt eiser dat het glas merendeels kapot was als gevolg van jarenlange leegstand/vandalisme en dat beglazing primair als doel heeft om het monument wind- en waterdicht te houden, hetgeen bij uitstek een aspect is van de instandhouding van het monument. Op de zitting stelt eiser -onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam [4] , waarin een verhuurder werd verplicht om dubbel glas aan te brengen- dat de subsidieregeling haaks staat op de verplichtingen die voor een verhuurder gelden. Omdat isolerende beglazing ook een aspect van comfortverbetering in zich heeft stelt eiser dat in redelijkheid 25% van de kosten subsidiabel moet worden gesteld van € 23.962,55 zijnde een bedrag van € 5.990,64.
9.2.
De rechtbank oordeelt dat de kosten voor de isolerende beglazing terecht niet zijn aangemerkt als subsidiabele kosten. Hoofdstuk 1.3 onder 34 van de Leidraad bepaalt expliciet dat kosten voor het aanbrengen van isolerende beglazing niet subsidiabel zijn. Dat een verhuurder civielrechtelijk jegens een huurder verplichtingen kan hebben, zoals het aanbrengen van dubbel glas, betekent niet dat die kosten subsidiabel zijn of zouden moeten zijn. Bij een subsidie op grond van de Woonhuisregeling wordt immers gekeken naar de kosten voor de instandhouding van het rijksmonument en haar monumentale waarden en niet naar de eisen die aan duurzaam bouwen worden gesteld. De Woonhuisregeling kan in de praktijk tot gevolg hebben dat er minder kosten in aanmerking komen voor subsidie dan voorheen fiscaal aftrekbaar waren. Dit is een bewuste keuze geweest bij de invoering van het nieuwe stelsel.
9.3.
Voor wat betreft het hekwerk op de keermuur, de stoepen en de daaraan verbonden trappen stelt eiser zich op het standpunt dat de omschrijving in het monumentenregister te summier is om als basis te dienen voor het al dan niet subsidiabel stellen van werkzaamheden aan deze specifieke onderdelen. Deze onderdelen behoren volgens eiser tot de oorspronkelijke bouwfase en vertegenwoordigen een hoge cultuurhistorische waarde. Ter onderbouwing verwijst eiser naar de rapportage van bureau Stadsherstel Limburg. Het hekwerk, de stoepen en de trappen zijn volgens eiser ook bouwkundig en functioneel ‘duurzaam met de onroerende zaak verbonden’. Het betreft volgens eiser één bouwkundige eenheid. Eiser voegt daar nog aan toe dat de materialen zo veel mogelijk zijn hergebruikt. De facturen van [bedrijf 4] die zien op dit deel met een totaal bedrag van € 62.855,80 (inclusief BTW) dienen volgens eiser voor subsidie in aanmerking te komen.
9.4.
De staatssecretaris heeft op zitting zijn standpunt voor wat betreft de stoepen en de trappen gewijzigd. Deze onderdelen kwalificeren volgens de staatssecretaris wel als bestanddelen van de onroerende zaak en zijn daarmee als deel van het rijksmonument meebeschermd. De onderhoudskosten aan deze bestanddelen komen volgens de staatssecretaris echter niet voor subsidie in aanmerking, omdat de volledige vervanging van deze onderdelen niet als sober en doelmatig kan worden aangemerkt.
9.5.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de onderhoudskosten aan het hekwerk op de keermuur terecht niet als subsidiabel heeft aangemerkt. Het hekwerk op de keermuur betreft geen onlosmakelijk onderdeel van de onroerende zaak, [locatie] . Het betreft een zelfstandige eenheid en aparte onroerende zaak, waarbij de rechtbank niet de door eiser aangehaalde bouwkundige benadering volgt. Het hekwerk op de keermuur is niet in de omschrijving van [locatie] in het rijksmonumentenregister vermeld en ook niet apart aangewezen als (onderdeel van het) rijksmonument. Dit betekent dat het hekwerk op de keermuur geen rijksmonumentale status heeft en eventuele kosten voor instandhouding daarvan niet voor subsidie in aanmerking komen.
9.6.
Naar het oordeel van de rechtbank mist het door de staatssecretaris op zitting nieuw ingenomen standpunt voor wat betreft de stoepen en de trappen een deugdelijke onderbouwing. Eiser betwist bovendien dat de stoepen en de trappen geheel zijn vervangen, omdat volgens hem het oorspronkelijke materiaal zoveel mogelijk is hergebruikt. De staatssecretaris zal zich daar in een nieuw te nemen besluit op bezwaar over moeten uitlaten.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor wat betreft de stoepen en de trappen wegens strijd met het motiveringsbeginsel. De staatssecretaris dient het nieuw te nemen besluit op bezwaar te voorzien van een inhoudelijke beoordeling en gemotiveerde beslissing over de bezwaren van eiser ten aanzien van de kosten van restauratie van de stoepen en de trappen. De rechtbank ziet, mede gelet op wat onder 9.6. is overwogen geen reden om de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand te laten of om anderszins zelf in de zaak te voorzien.
11. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris binnen zes weken opnieuw moet beslissen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 184 vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Het betreft de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 1.750, welk bedrag is berekend op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (indiening beroepschrift: 1 punt; verschijnen ter zitting: 1 punt). Verder betreft het de kosten van de door eiser meegebrachte deskundige tot een bedrag van € 231,75, welk bedrag is berekend op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht in samenhang met het Besluit tarieven in strafzaken 2003, uitgaande van een uurtarief van € 154,50 en van 1,5 gewerkte uren (er is geen factuur ingediend en deze kosten zien daarom enkel op het verschijnen ter zitting).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat besluit ziet op de stoepen en de trappen;
  • draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken na heden een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 184 aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.750 aan proceskosten en € 231,75 aan kosten van de deskundige.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, voorzitter, mr. G.W.B. Heijmans en
mr. M. Ichoh, leden, in aanwezigheid van mr. C.M.J.C. Rooding, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Beleidskader instandhoudingssubsidie woonhuis-rijksmonumenten (de Woonhuisregeling).
2.https://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl/leeswijzer.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 6 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3398.
4.Rechtbank Amsterdam 2 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:619.