ECLI:NL:RBGEL:2024:3463

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
9273148
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in effectenleasezaak met Dexia Nederland B.V. en schadevergoeding

In deze zaak, die betrekking heeft op een effectenlease-overeenkomst, heeft de kantonrechter op 23 mei 2024 uitspraak gedaan. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk van Leaseproces, heeft Dexia Nederland B.V. aangeklaagd wegens onrechtmatig handelen en het opleggen van een onaanvaardbaar zware financiële last. De procedure is voortgekomen uit een eerder tussenvonnis van 23 juni 2022, waarin de eiser werd gevraagd om duidelijkheid te verschaffen over zijn bevoegdheid om schade te vorderen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser, op basis van een verklaring van erfrecht, alleen bevoegd is om de schade te vorderen.

De zaak betreft een financieel product dat tussen 1990 en 2003 veelvuldig is verkocht, waarbij de afnemer met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn veel afnemers, waaronder de eiser, geconfronteerd met restschulden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Dexia haar zorgplichten heeft geschonden, met name de waarschuwingsplicht, en dat er een causaal verband bestaat tussen de onrechtmatige daad van Dexia en de schade die de eiser heeft geleden.

De rechter heeft de vorderingen van de eiser toegewezen, waarbij Dexia wordt veroordeeld tot schadevergoeding en het betalen van proceskosten. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat er sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last voor de eiser, conform het Hofmodel. De vorderingen van Dexia in reconventie zijn afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLANDZittingsplaats Nijmegen
Civiele Kantonzaken
Zaaknummer: 9273148 EL 21-14
vonnis van de kantonrechter van 23 mei 2024
in de zaak van
[eiser] ,wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
tegen
de besloten vennootschap
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals,
Partijen worden hierna [eiser] en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 juni 2022;
  • de akte uitlaten tussenvonnis van [eiser] ;
  • de antwoordakte van Dexia.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter [eiser] in de gelegenheid gesteld duidelijkheid te scheppen over de vraag wie (exclusief) bevoegd is de schade te vorderen in verband met de onderhavige overeenkomsten. [eiser] is om die reden de mogelijkheid geboden een verklaring van erfrecht te overleggen, welke hij bij akte heeft overgelegd. Dexia refereert zich daaromtrent naar het oordeel van de rechtbank.
2.2.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de door [eiser] overgelegde verklaring van erfrecht van 10 juli 2000 voldoende blijkt dat hij alleen – met uitsluiting van ieder ander – bevoegd is de schade te vorderen in verband met de onderhavige overeenkomsten.
Algemeen2.3. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenlease-overeenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 á 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een optoutverklaring ingediend, onder wie [eiser] .
2.4.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
2.5.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eiser] heeft schade geleden, in ieder geval bestaande uit betaalde termijnen;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
2.6.
Hierna zal achtereenvolgend worden ingegaan op:
  • de vaststelling van de schade wegens termijnen en de schade wegens restschuld;
  • het op de schade in mindering brengen van het genoten voordeel;
  • de eigen schuld (art. 6:101 BW);
  • een wel of niet onaanvaardbaar zware financiële last;
  • de consequenties van het voorgaande voor de verdeling van de (resterende) schade;
  • wat elke partij gelet op het voorgaande nog aan de andere partij verschuldigd is;
  • de wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
2.7.
Waar hierna sprake is van ‘leasetermijnen’ ‘restschuld’, ‘dividenden en claims’, ‘waarde effecten’, ‘restant hoofdsom beëindiging’, ‘uitkering’ en ‘fiscaal voordeel’ wordt gedoeld op de bedragen die bij de (betreffende) overeenkomst worden vermeld op het (meest recent) door Dexia overgelegde financiële overzicht (de laatste twee genoemde onder het kopje ‘Overige voordelen’). Nu [eiser] de juistheid van de daarop vermelde gegevens , behoudens het daarin berekende fiscale voordeel in de vorm van aftrekbare rente, niet (voldoende gemotiveerd) heeft betwist wordt daarvan uitgegaan.
[eiser] heeft gewezen op een Biljet van een Proces van het jaar 1997 waaruit zou volgen dat zijn inkomen in dat jaar NLG 44.647,- betrof. Daarnaast stelt hij dat daarmee ook voor wat betreft de jaren 1998 en verder bewezen is dat geen sprake was van een tarief van 50%, zoals door Dexia verondersteld. Dexia heeft vervolgens het financieel overzicht aangepast voor zover dat overzicht zag op het jaar 1997. Dexia heeft het fiscale voordeel daarbij berekend op in totaal € 4.643,69. [eiser] wordt niet gevolgd in zijn stelling dat met het Biljet van een Proces uit 1997 ook zijn inkomen en daarmee de toepasselijke belastingtarieven bewezen kunnen worden voor de jaren daarna. Het is aan [eiser] om concreet en onderbouwd aan te geven op welke gronden het door Dexia berekende fiscale voordeel onjuist is. Het had op zijn weg gelegen om duidelijkheid te verschaffen over zijn inkomen in de jaren na 1997. Er wordt om die reden uitgegaan van een fiscaal voordeel van in totaal € 4.643,69.
De vaststelling van de schade wegens termijnen en de schade wegens restschuld
2.8.
De schade die als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia is ontstaan bestaat uit de schade wegens de door [eiser] verschuldigde termijnen, dat wil zeggen zowel de betaalde termijnen als de bij de eindafrekening nog achterstallige termijnen, en uit een (eventuele) restschuld.
2.9.
Nu blijkt dat bij beëindiging van de overeenkomsten de daaraan verbonden aandelen door [eiser] zijn overgenomen, behoort het daarvoor door [eiser] betaalde bedrag, gelijk aan de waarde van de aandelen op dat moment, niet tot de bovenbedoelde schade. Om vast te stellen of sprake is van een door [eiser] betaalde restschuld dient het bedrag aan ‘waarde effecten’ in mindering te worden gebracht op de betaling door [eiser] . De restschuld uit de betreffende overeenkomsten vormt het bedrag dat [eiser] heeft betaald nadat de waarde van de aandelen en het bedrag aan eventuele achterstallige termijnen op de betaling in mindering zijn gebracht.
Het op de schade in mindering brengen van het genoten voordeel
2.10.
Op de door [eiser] geleden schade dient eerst in mindering te worden gebracht het voordeel als bedoeld in artikel 6:100 BW. Dit bestaat uit de in verband met de betreffende overeenkomst ontvangen inkomsten uit ‘Dividenden en claims’ en het genoten fiscaal voordeel. Een eventueel reeds door Dexia betaalde (gedeeltelijke) schadevergoeding behoort niet tot de hier bedoelde voordelen.
2.11.
Indien daarvan sprake is behoort tot het op de schade in mindering te brengen voordeel eveneens het batig saldo uit andere effectenleaseovereenkomsten tenzij deze meer dan een jaar vóór het aangaan van de overeenkomst waarbij de schade zich voordoet zijn beëindigd. Onder batig saldo wordt verstaan hetgeen aan opbrengst resteert nadat alle betalingen door de afnemer in mindering zijn gebracht.
2.12.
Voor zover sprake is van voordeel als hiervoor bedoeld dient dit eerst in mindering te worden gebracht op de schade die [eiser] heeft geleden wegens verschuldigde termijnen. Resteert dan nog een niet verrekend deel van het voordeel en is er sprake van meerdere verlieslatende overeenkomsten, dan dient vervolgens verrekening plaats te vinden met de schade wegens termijnen uit de volgende verlieslatende overeenkomst(en), en daarna met de restschuld, tot alle voordeel is verrekend.
De eigen schuld (art. 6:101 BW), wel of niet een onaanvaardbare financiële last
2.13.
Op grond van artikel 6:101 BW dient [eiser] een deel van de na verrekening van eventuele voordelen als hiervoor bedoeld resterende schade, (hierna: de resterende schade) wegens eigen schuld zelf te dragen. Daarbij dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de resterende schade bestaande uit de verschuldigde termijnen en de resterende schade bestaande uit een (eventuele) restschuld.
2.14.
Onderzocht moet worden of nakoming door Dexia van haar onderzoeksplicht zou hebben uitgewezen dat Dexia het aangaan van deze overeenkomsten had behoren te ontraden, omdat daardoor naar redelijke verwachting een onaanvaardbaar zware financiële last op [eiser] werd gelegd. Indien het aangaan van de overeenkomsten voor [eiser] een onaanvaardbaar zware financiële last met zich bracht dient [eiser] een derde deel van de resterende schade uit zowel verschuldigde termijnen (de inleg) als de restschuld zelf te dragen. Indien geen sprake was van een dergelijke last dient de afnemer de resterende schade wegens verschuldigde termijnen geheel zelf te dragen en van de schade wegens restschuld een derde deel. Of sprake is van een zodanig onaanvaardbaar zware financiële last wordt beoordeeld door toepassing van de zogenoemde Hof-formule als weergegeven in het arrest van hof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981). [eiser] dient de gegevens die nodig zijn voor deze beoordeling te verstrekken en met stukken te onderbouwen.
2.15.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last moeten alle bekende omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de financiële ruimte van een belegger in aanmerking worden genomen. De hiervoor gehanteerde vuistregel, de Hof-formule luidt: X - W - A- B- C < Y + 0,1 xY + 0,15 x (X-Y).
De factor X staat voor het besteedbare netto-maandinkomen van [eiser] . De factor Y betreft de NIBUD-basisnorm voor het betrokken type huishouden. De factor W staat voor de maandelijkse huur-of hypotheeklasten voor de eigen dan wel gehuurde woning voor zover deze het daarvoor door het NIBUD gehanteerde basisbedrag overtreffen. De factor A staat voor de verplichtingen die voortvloeien uit de leaseovereenkomst, factor B staat voor eventuele financiële verplichtingen uit andere, eerder aangegane lease-overeenkomsten. De factor C staat voor eventuele (daadwerkelijk bestaande) rente- en aflossingsverplichtingen uit andersoortige eerdere kredietovereenkomsten.
Wel of geen onaanvaardbaar zware financiële last in dit geval
2.16.
Tussen partijen is (onder meer) in geschil of Dexia bij de totstandkoming van de overeenkomsten haar zorgplichten heeft geschonden. In verband daarmee stelt [eiser] dat de overeenkomsten een onaanvaardbaar zware financiële last vormden en dat Dexia nog niet (volledig) heeft voldaan aan haar verplichting om twee derde van de inleg te vergoeden. Tussen partijen is in het bijzonder in geschil of de door [eiser] in de berekening opgenomen ziektekosten mogen worden meegenomen bij de Hofberekening.
Factor D: bijzondere lasten in de vorm van ziektekosten
2.17.
[eiser] heeft in de Hofberekening een bedrag van € 2.667,25 per jaar in verband met medische kosten opgenomen. Deze kosten heeft hij dus meegenomen ad € 222,27 per maand. Dexia stelt dat dit onterecht is en dat in het Hofmodel geen D-factor voorkomt.
[eiser] voert terecht aan dat, onder omstandigheden, in de rechtspraak rekening wordt gehouden met een D-factor, waaronder begrepen kunnen worden ziektekosten die structureel van aard zijn. Tussen partijen staat ook niet ter discussie dat dergelijke kosten opgenomen kunnen worden. Daarbij is het wel aan [eiser] om te stellen en te onderbouwen dat sprake is van bijzondere uitgaven die niet eenvoudig of zonder hoge kosten konden worden beëindigd en die van wezenlijke invloed zijn op de bestedingsruimte van de afnemer. Dexia is van mening dat [eiser] de ziektekosten onvoldoende onderbouwd heeft met relevante stukken, waardoor niet vast te stellen is dat sprake is van structurele kosten. Die kosten kunnen niet enkel volgen uit het overlegde biljet van proces, aldus Dexia.
2.18.
[eiser] heeft enkele stukken ter onderbouwing aangeboden. Dit betreffen stukken afkomstig van het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis te Nijmegen, gedateerd op 23 december 1997, 29 januari 1998, 24 juli 1998, 4 oktober 1999, 21 februari 2000 en 9 april 2021, waarin met betrekking tot [eiser] en wijlen [naam] uiteenlopende medische klachten en/of medische afspraken beschreven worden. Vooral uit het door hem overlegde afsprakenoverzicht blijkt dat wijlen [naam] reeds in de periode voor het aangaan van de overeenkomsten (en daarna) meerdere malen bij de polikliniek Cardiologie en/of Interne Geneeskunde is geweest. Dexia heeft vervolgens nog aangevoerd dat [eiser] zijn stellingen onvoldoende onderbouwd heeft, omdat hij enkel een biljet van proces uit het jaar 1997 heeft overlegd, maar daarin kan Dexia niet gevolgd worden. [eiser] heeft immers stukken overlegd waaruit afdoende blijkt dat hij en zijn echtgenote zowel in de periode voor het aangaan van de overeenkomsten als in de periode erna structureel zorgbehoevenden waren (en kosten hebben gemaakt). [eiser] heeft daarmee in tegenstelling tot hetgeen Dexia meent voldoende gemotiveerd onderbouwd dat bij het aangaan van de overeenkomsten structurele ziektekosten gemaakt werden die van wezenlijke invloed zijn geweest op zijn bestedingsruimte. Dexia had aldus bij nakoming van haar onderzoeksplicht rekening moeten houden met die ziektekosten. De conclusie moet zijn dat de door [eiser] opgenomen kosten ad € 222,27 per maand in aanmerking komen voor de Hofberekening.
Conclusie betreffende het bestaan van een onaanvaardbaar zware financiële last2.19. Op basis van de (overige) niet betwiste gegevens kan worden vastgesteld dat het aangaan van de overeenkomsten een onaanvaardbaar zware financiële last vormde voor [eiser] . Voor beide overeenkomsten – welke gelijk zijn – wordt verwezen naar de Hofberekening zoals overgelegd door [eiser] ten aanzien van de overeenkomst met contractnummer 36001221 (productie B5 bij dagvaarding).
Vorderingen van [eiser]2.20. Het voorgaande betekent dat de door [eiser] gevorderde verklaringen voor recht zullen worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. Daarnaast wordt voor recht verklaard dat er ten aanzien van de overeenkomsten met contractnummers 36001220 en 36001221 sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last conform het Hofmodel.
De consequenties voor de verdeling van de (resterende) schade.
2.21.
Uit het voorgaande volgt dat de resterende schade wegens verschuldigde termijnen voor 1/3 deel voor rekening van [eiser] blijft.
Wat elke partij nog aan de andere partij verschuldigd is
2.22.
Nu de overeenkomsten niet rechtsgeldig zijn vernietigd of ontbonden zal [eiser] aan de daaruit voortkomende betalingsverplichtingen dienen te voldoen. Anderzijds zal Dexia de resterende schade dienen te vergoeden die volgens het bovenstaande voor haar rekening komt.
2.23.
Op grond van het voorgaande en de door Dexia (meest recent) overgelegde financiële gegevens van de onderhavige overeenkomsten zullen partijen in staat zijn te berekenen:
a. wat de schade is aan verschuldigde termijnen en restschuld;
b. wat de in mindering te brengen voordelen zijn (inclusief eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten) en wat na aftrek daarvan aan schade resteert;
c. of en zo ja tot welk bedrag [eiser] een resterende schade wegens termijnen en wegens restschuld dient te dragen;
d. wat [eiser] op grond van nakoming van betalingsverplichtingen uit de overeenkomsten in totaal aan Dexia verschuldigd is.
2.24.
[eiser] heeft in verband met de onderhavige overeenkomsten jegens Dexia aanspraak op schadevergoeding indien en voor zover [eiser] ter zake van een bepaalde overeenkomst méér aan Dexia heeft betaald dan het onder d. bedoelde bedrag verminderd met het totaal van de onder c. bedoelde bedragen en verminderd met een (eventueel) reeds door Dexia betaalde schadevergoeding (exclusief wettelijke rente).
2.25.
Dexia heeft in verband met de overeenkomsten jegens [eiser] aanspraak op nakoming van betalingsverplichtingen indien en voor zover [eiser] ter zake van een bepaalde overeenkomst minder aan Dexia heeft betaald dan het onder d. bedoelde bedrag verminderd met het totaal van de onder c. bedoelde bedragen.
De wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
2.26.
Een aanspraak op wettelijke rente over nadeel, dat bij de voordeelstoerekening wordt verrekend met de voordelen, moet worden geacht niet te zijn ontstaan, aangezien die de schadeberekening te zeer zou compliceren. Slechts over het nadeel dat na voordeelstoerekening resteert, kan overeenkomstig de uitspraak van de Hoge Raad van 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198) wettelijke rente worden toegewezen (Hoge Raad 3 februari 2017 ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). De wettelijke rente wordt, als onvoldoende bestreden, toegewezen over het bedrag aan schadevergoeding voor zover deze nog door Dexia verschuldigd is. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 ECLI:NL:RBAMS:2021:7910).
2.27.
Ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten heeft [eiser] gesteld dat hij in 2020 door Dexia benaderd werd om in gesprek te gaan om tot een oplossing te komen. [eiser] heeft het gesprekverslag overgelegd. Volgens [eiser] heeft Leaseproces hierin bijgestaan door [eiser] voorafgaand en na afloop van het gesprek te adviseren over het aanbod van Dexia. Dexia betwist dat deze werkzaamheden in aanmerking komen voor vergoeding en heeft daarbij verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590).
2.28.
Ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten vormen bovengenoemde stellingen geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019 dat partijen bekend is. De gemachtigde van [eiser] heeft niet deelgenomen aan het gesprek dat partijen in 2020 hebben gevoerd en dat niet heeft geleid tot een buitengerechtelijke schikking. Advieswerkzaamheden door de gemachtigde in verband met dat gesprek vallen onder de werkzaamheden die verricht moeten worden ter voorbereiding van een procedure, zoals bedoeld in het bovenbedoelde arrest van de Hoge Raad.
Vorderingen van Dexia2.29. Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
Proceskosten
2.30.
Dexia is als de in overwegende mate als de in het ongelijk te stellen partij aan te merken. Dexia zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten in conventie (inclusief nakosten). De proceskosten in reconventie worden begroot op nihil. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 103,83
- griffierecht € 85,00
- salaris gemachtigde € 677,50 (2,5 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 1.001,33.
2.31.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
3.1.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met contractnummers 36001220 en 36001221 onrechtmatig heeft gehandeld;
3.2.
verklaart voor recht dat er ten aanzien van de overeenkomsten met contractnummers 36001220 en 36001221 sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last conform het Hofmodel;
3.3.
veroordeelt Dexia aan [eiser] te betalen ter zake de overeenkomsten met contractnummers 36001220 en 36001221 het bedrag dat Dexia volgens r.o. 4.24 nog verschuldigd is aan [eiser] , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover te berekenen vanaf het moment dat alle voordeel is verrekend en met toepassing van de uitgangspunten als geformuleerd in r.o. 4.26) tot de dag van algehele voldoening;
3.4.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [eiser] tot en met heden worden vastgesteld op € 1.001,33, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen;
3.5.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
3.6.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
3.8.
wijst de vorderingen af;
3.9.
veroordeelt Dexia is de proceskosten, die aan de zijde van [eiser] tot en met heden worden begroot op nilhil.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
TYP: FM