ECLI:NL:RBGEL:2024:3447

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
417971
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens niet-uitgevoerde werkzaamheden en dubbele woonlasten in civiele zaak

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is op 29 mei 2024 een vonnis gewezen in een geschil tussen een opdrachtgever en twee gedaagden. De opdrachtgever, vertegenwoordigd door mr. J.A. Veldkamp, vorderde schadevergoeding van de gedaagden, die als aannemers optraden, wegens niet-uitgevoerde werkzaamheden en dubbele woonlasten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden onvoldoende feitelijk onderbouwd hebben dat de gevorderde schade, bestaande uit extra kosten voor het inschakelen van een nieuwe aannemer en dubbele woonlasten, daadwerkelijk is geleden. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding afgewezen, maar heeft wel de expertisekosten van de gedaagden toegewezen, omdat deze kosten redelijk waren ter vaststelling van de schade. De rechtbank heeft de gedaagden ook veroordeeld in de proceskosten van de opdrachtgever. In reconventie heeft de rechtbank geoordeeld dat de overeenkomst tussen partijen partieel is ontbonden en heeft de gedaagden veroordeeld tot betaling van de expertisekosten en de proceskosten van de opdrachtgever. De rechtbank heeft de wettelijke rente over de proceskosten toegewezen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/417971 / HA ZA 23-165
Vonnis van 29 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
handelend onder de naam
[bedrijf 1],
te [plaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J.A. Veldkamp,
tegen

1.[gedaagde 1] ,2. [gedaagde 2] ,

beiden wonende te [plaats 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. L.M. van Ooij-Jongejan.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 januari 2024,
- de akte van [gedaagden] ,
- de antwoordakte van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in reconventie
2.1.
In het tussenvonnis van 24 januari 2024 (hierna: het tussenvonnis) zijn [gedaagden] in de gelegenheid gesteld om bij akte een (nadere) toelichting en onderbouwing te geven van de (eventuele) extra kosten die zij moeten maken om het door [eiser] niet uitgevoerde werk alsnog door een nieuwe aannemer uit te laten voeren (onder 4.45) en van de door hen gestelde dubbele woonlasten (onder 4.48). [gedaagden] hebben van die gelegenheid gebruikt gemaakt, waarna [eiser] bij antwoordakte heeft gereageerd. De rechtbank zal hierna ingaan op hetgeen partijen hebben aangevoerd.
extra kosten nieuwe aannemer
2.2.
[gedaagden] stellen dat [eiser] verschillende werkzaamheden niet heeft uitgevoerd en dat zij € 76.706,72 aan extra kosten moeten maken om deze werkzaamheden alsnog door een nieuwe aannemer te laten uitvoeren. Zij vorderen vergoeding door [eiser] van deze extra kosten op grond van artikel 6:277 BW.
2.3.
Volgens [eiser] dient deze vordering van [gedaagden] te worden afgewezen. [gedaagden] hebben niet onderbouwd dat de door hen gevorderde extra kosten zien op het alsnog laten uitvoeren van werkzaamheden die [eiser] als gevolg van de ontbinding niet heeft uitgevoerd. Dat hadden zij wel moeten doen, omdat [eiser] op grond van artikel 6:277 BW alleen gehouden is de schade te vergoeden die [gedaagden] door de ontbinding van de overeenkomst lijden, aldus steeds [eiser] .
2.4.
Partijen zijn het erover eens dat [eiser] overeengekomen werkzaamheden niet heeft uitgevoerd. Ook zijn partijen het erover eens dat [eiser] (in ieder geval) een deel van die werkzaamheden in onderling overleg met [gedaagden] niet heeft uitgevoerd (zie onder 2.20 van het tussenvonnis). Voor zover [gedaagden] extra kosten moeten maken om het werk dat [eiser] in overleg met hen niet heeft uitgevoerd alsnog door een nieuwe aannemer te laten uitvoeren, komen die kosten niet voor vergoeding door [eiser] in aanmerking. Op grond van artikel 6:277 BW is [eiser] immers alleen gehouden de schade te vergoeden die [gedaagden] als gevolg van de gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst lijden. Die schade bestaat uit de (eventuele) extra kosten die [gedaagden] moeten maken om het werk dat [eiser] als gevolg van de ontbinding (en dus niet als gevolg van onderling overleg) niet heeft uitgevoerd, alsnog te laten uitvoeren.
2.5.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in het kader van deze vordering van [gedaagden] had mogen worden verwacht dat zij onderscheid zouden maken tussen door [eiser] niet uitgevoerd werk als gevolg van de ontbinding en overigens niet uitgevoerd werk. Dit onderscheid hebben [gedaagden] niet gemaakt. Zij hebben ter onderbouwing van de werkzaamheden die [eiser] volgens hen niet heeft uitgevoerd enkel verwezen naar het rapport van [bedrijf 2] van 23 januari 2023. Dat rapport bevat weliswaar een overzicht van werkzaamheden die [eiser] volgens [bedrijf 2] niet heeft uitgevoerd, uitgaande van de door [eiser] uitgebrachte offertes, maar uit dat overzicht kan niet worden afgeleid wat de reden is voor het niet uitvoeren van die werkzaamheden. Een onderbouwde stelling van [gedaagden] dat, en zo ja welke, werkzaamheden [eiser] als gevolg van de gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst niet heeft uitgevoerd ontbreekt. Omdat die stelling ontbreekt, kan de rechtbank niet vaststellen of de door [gedaagden] gevorderde extra kosten betrekking hebben op werkzaamheden die als gevolg van de ontbinding niet zijn uitgevoerd en dus ook niet of die kosten zijn aan te merken als schade in de zin van artikel 6:277 BW. De vordering van [gedaagden] met betrekking tot de extra kosten zal daarom als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
dubbele woonlasten
2.6.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat [gedaagden] aanspraak kunnen maken op vergoeding door [eiser] van dubbele woonlasten als komt vast te staan dat het laten afmaken van de werkzaamheden die als gevolg van de gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst niet door [eiser] zijn uitgevoerd door een nieuwe aannemer meer tijd in beslag neemt dan wanneer [eiser] deze werkzaamheden zelf had uitgevoerd. Om vast te kunnen stellen of het laten afmaken van de werkzaamheden die als gevolg van de ontbinding niet door [eiser] zijn uitgevoerd door een nieuwe aannemer meer tijd in beslag neemt, moet wel duidelijk zijn of, en zo ja welke, werkzaamheden door [eiser] niet zijn uitgevoerd als gevolg van de ontbinding. Zoals hiervoor onder 2.5 overwogen hebben [gedaagden] dit niet duidelijk gemaakt. Daarmee hebben zij dan ook onvoldoende feitelijk onderbouwd dat zij schade hebben geleden in de vorm van dubbele woonlasten. De vordering van [gedaagden] met betrekking tot de dubbele woonlasten zal daarom worden afgewezen.
expertisekosten
2.7.
[gedaagden] stellen dat zij kosten hebben gemaakt voor het opstellen van twee deskundigenrapporten door [bedrijf 2] . Deze kosten bedragen in totaal € 2.871,94 inclusief btw: € 2.104,19 inclusief btw voor het rapport van [bedrijf 2] van 1 november 2021 en € 767,75 inclusief btw voor het rapport van [bedrijf 2] van 3 januari 2023. [gedaagden] vorderen vergoeding van deze kosten door [eiser] op grond van artikel 6:96 lid 2 BW.
2.8.
Op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW komen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking. In beginsel bestaat binnen de grenzen van artikel 6:98 BW aansprakelijkheid voor alle schade als gevolg van een gebeurtenis waarvoor aansprakelijkheid bestaat. Redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid kunnen daarom ook voor vergoeding in aanmerking komen wanneer in rechte uiteindelijk niet komt vast te staan dat schade is geleden (ECLI:NL:HR:2003:AF7423).
2.9.
Hoewel niet is komen vast te staan dat [gedaagden] schade hebben geleden als gevolg van de niet door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden (zie hiervoor onder 2.4 en 2.5), was het naar het oordeel van de rechtbank redelijk om [bedrijf 2] hier onderzoek naar te laten uitvoeren. [eiser] betwist ook niet dat het redelijk was dat [gedaagden] [bedrijf 2] hebben ingeschakeld. Wel betwist [eiser] , zo begrijpt de rechtbank, dat de omvang van de kosten van [bedrijf 2] redelijk is. Daartoe voert hij aan dat de kosten onnodig hoog zijn geworden doordat het onderzoek in twee delen is gesplitst.
2.10.
In haar rapport van 1 november 2021 heeft [bedrijf 2] aan de hand van de door [eiser] aan [gedaagden] uitgebrachte, en door hen geaccepteerde, offertes vastgesteld welke werkzaamheden [eiser] wel en niet heeft uitgevoerd. Vervolgens heeft [bedrijf 2] in haar rapport van 23 januari 2023 op basis van offertes van derden vastgesteld wat de meerkosten zijn om de niet door [eiser] uitgevoerde werkzaamheden alsnog door een nieuwe aannemer te laten uitvoeren. De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn stelling dat de kosten van het onderzoek door deze splitsing onnodig hoog zijn geworden. Als de meerkosten meteen in het rapport van 1 november 2021 waren meegenomen, had [bedrijf 2] de offertes van derden immers ook moeten bestuderen, daarover moeten rapporteren en dus kosten in rekening moeten brengen voor de daarmee gemoeide tijd. De rechtbank zal de door [gedaagden] gevorderde expertisekosten van € 2.871,94 inclusief btw dan ook toewijzen.
2.11.
De stelling van [eiser] dat [gedaagden] niet hebben aangetoond dat zij de kosten van [bedrijf 2] daadwerkelijk hebben voldaan, maakt het voorgaande niet anders. Het gaat erom of [gedaagden] schade in hun vermogen hebben geleden. Die schade is ook geleden zonder betaling van de facturen van [bedrijf 2] . Niet gesteld of gebleken is immers dat [bedrijf 2] geen vordering op [gedaagden] heeft en/of dat de facturen van [bedrijf 2] niet kloppen.
2.12.
De gevorderde wettelijke rente over de expertisekosten is als vermogensschade toewijsbaar vanaf de dag van de dagvaarding of zoveel eerder als [eiser] dienaangaande in verzuim is en voor zover die kosten voordien daadwerkelijk door [gedaagden] zijn gemaakt. Nu echter niet gesteld is op welke datum de expertisekosten door [gedaagden] zijn betaald, zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen vanaf de dag van de dagvaarding.
buitengerechtelijke kosten
2.13.
[gedaagden] maken aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [gedaagden] ebben vergoeding van btw gevorderd over de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Omdat [gedaagden] geen ondernemer zijn, wordt de vergoeding verhoogd met btw. De vordering van € 3.024,61 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 498,75 bij € 2.871,94 in hoofdsom. De rechtbank wijst daarom € 498,75 toe.
2.14.
De wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, zoals gevorderd.
in conventie en reconventie tenslotte
proceskosten
2.15.
[eiser] zal als de in conventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
6.785,00
(2,5 punten × € 2.714,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
9.240,00
2.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
2.17.
[gedaagden] zullen als de in reconventie in de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- salaris advocaat
6.785,00
(2,5 punten × € 2.714,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
6.963,00
2.18.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 9.240,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de onder 3.2 en 3.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
3.5.
verklaart voor recht dat de overeenkomst tussen partijen partieel is ontbonden,
3.6.
veroordeelt [eiser] tot betaling van € 3.370,69‬ (€ 2.871,94 + € 498,75), vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening,
3.7.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van € 6.963,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
3.8.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Boerwinkel en in het openbaar uitgesproken op
29 mei 2024.
943 / 1787