ECLI:NL:RBGEL:2024:3390

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
AWB - 22 _ 5827
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de verbouwing van een rijksmonument tot bedrijfsverzamelgebouw met kantoren en ateliers

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de omgevingsvergunning die op 25 oktober 2022 is verleend voor de verbouwing van een voormalige school aan de [locatie 1] in [plaats 1]. Eiser, die tegenover het perceel woont, is van mening dat de omwonenden onvoldoende zijn betrokken bij de besluitvorming en vreest dat het perceel in de toekomst dichter bebouwd zal worden. De rechtbank heeft op 26 april 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, de gemachtigden van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, en een vertegenwoordiger van de derde-partij aanwezig waren.

De rechtbank stelt vast dat het college gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan “Statenlaan 2012”, dat de gronden de bestemmingen “Maatschappelijk” en “Groen” heeft. De rechtbank oordeelt dat de omgevingsvergunning in overeenstemming is met de wet en dat de belangen van de omwonenden voldoende zijn betrokken bij de belangenafweging. Eiser heeft geen relevante belangen aangedragen die het college ten onrechte niet heeft meegenomen in de afweging.

De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning rechtmatig is verleend en verklaart het beroep van eiser ongegrond. Dit betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft en dat eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/5827

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats 1], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, het college

(gemachtigden: mr. M.A. Ronde en [naam gemachtigde]).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde partij]uit [plaats 2] (derde-partij).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de omgevingsvergunning van 25 oktober 2022 voor het verbouwen van een pand op de [locatie 1] in [plaats 1].
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van het college en namens derde-partij [persoon A].

Waar gaat deze zaak over?

2. Derde-partij heeft een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning voor het verbouwen van een voormalige school tot een bedrijfsverzamelgebouw met kantoren en ateliers met ondergeschikte horeca, het verbouwen van een gymzaal en bedrijfswoning tot woningen en het aanleggen van parkeerplaatsen aan de [locatie 1] in [plaats 1]. Eiser woont tegenover het perceel. Hij is het niet eens met de verlening van de omgevingsvergunning, omdat hij vindt dat de omwonenden daarin niet genoeg zijn betrokken. Daarnaast vreest hij dat het perceel in de toekomst dichter bebouwd gaat worden.
2.1.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Statenlaan 2012” en de gronden hebben de enkelbestemmingen “Maatschappelijk” [1] en “Groen” [2] en de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie (lage verwachting)” [3] .
2.1.
Het bouwplan past niet binnen de bestemmingen “Maatschappelijk” en “Groen”.
Om het bouwplan toch mogelijk te maken heeft het college gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan [4] en een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “bouwen” [5] , “handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening” [6] en “wijzigen van een rijksmonument” [7] .

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Bestemmingsplan
5. Eiser voert aan dat het uitgangspunt moet zijn dat een bestemmingsplan bescherming biedt. Dit geldt te meer nu er speciaal voor het perceel [locatie 2] een apart bestemmingsplan is opgesteld, namelijk het bestemmingsplan “Statenlaan 2012”. Hierin hebben delen van het terrein de bestemming “Groen” en is de bestemming “Maatschappelijk” gehandhaafd. Eiser neemt aan dat de gemeente dit niet zomaar heeft gedaan, maar hiermee destijds bescherming heeft willen bieden aan het terrein en de directe omgeving daarvan. Ook uit mededelingen van de wethouder bleek dat het bestemmingsplan een waarborg zou zijn voor de omwonenden. Als het college toch de mogelijkheid heeft om af te wijken van het bestemmingsplan, dan zou eiser dit graag uitgelegd zien in deze uitspraak.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat in een bestemmingsplan de algemene gebruiks- en de bouwmogelijkheden worden vastgelegd voor een gebied. Als iemand iets wil bouwen of een pand wil gebruiken, terwijl dit niet mag van het bestemmingsplan, dan kan het college hiervoor een omgevingsvergunning verlenen. Artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo maakt het mogelijk een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van een bestemmingsplan. Eén van de voorwaarden die dan gelden is dat de activiteit niet in strijd is met ‘een goede ruimtelijke ordening’.
5.2.
De rechtbank overweegt dat deze mogelijkheid om met een omgevingsvergunning van een bestemmingsplan af te wijken ook bestaat als er recent een bestemmingsplan voor een bepaald perceel is vastgesteld. In de wet is namelijk niet bepaald dat de afwijkingsbevoegdheid niet geldt als het bijvoorbeeld gaat om recent vastgestelde bestemmingsplannen of een bestemmingsplan dat voor een specifiek perceel geldt. Ook dan mag met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het plan als dat niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dat is in dit geval ook gebeurd. Derde-partij heeft een aanvraag gedaan voor het verbouwen van het schoolgebouw tot een bedrijfsverzamelgebouw met kantoren en ateliers met ondergeschikte horeca, het verbouwen van de gymzaal en bedrijfswoning tot woningen en het aanleggen van parkeerplaatsen. In de ruimtelijke onderbouwing is door de aanvrager gemotiveerd dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college vindt dat ook en heeft de omgevingsvergunning vervolgens verleend. De aanvraag en de ruimtelijke onderbouwing maken deel uit van deze omgevingsvergunning. Het pand mag nu dus volgens deze omgevingsvergunning worden gebruikt. Alleen wat in deze omgevingsvergunning staat, is toegestaan. Voor zover er in de toekomst andere plannen zijn met dit pand of het perceel, moet hiervoor een nieuwe omgevingsvergunning worden aangevraagd. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
6. Eiser voert aan dat het college bij een afwijking van het bestemmingsplan een belangenafweging moet maken. Daarbij gaat het college volgens eiser uit van het onjuiste uitgangspunt dat het belang van de eigenaar van een perceel prioriteit zou hebben boven de bepalingen van het voor dat perceel geldende bestemmingsplan. Het college heeft volgens eiser verzuimd de belangen van de omwonenden adequaat te inventariseren en vervolgens ten onrechte de belangen van de omwonenden niet zwaarder laten wegen. In dit kader voert eiser ook aan dat het college weigert de belangen op een transparante wijze zichtbaar te maken voor alle belanghebbenden. Met name de financiële belangen van de derde-partij worden door het college ten onrechte geheim gehouden.
6.1.
In de ruimtelijke onderbouwing is in de “samenvattende conclusie ruimtelijke effecten” (2.9.4.) opgenomen:
“1. De uiterlijke verschijningsvorm van het rijksmonument wijzigt niet en niet monumentale elementen zijn verwijderd.
2. De verwaarloosde omliggende tuin, vijver en groenvoorziening is fors opgeknapt.
3. Het gebouw is verduurzaamd (zonnepanelen).
4. Voorgenomen gebruiksfuncties van [locatie 2] zijn (veel) minder intensief dan het vigerende bestemmingsplan bij maximale planologische invulling bij recht toestaat.
5. Bereikbaarheid van de locatie is goed te noemen en het auto parkeren en fiets parkeren zijn goed in te passen in de plannen en passen bovendien binnen het vigerende bestemmingsplan.
6. Laden en lossen van goederen is minder intensief dan vigerende bestemmingsplan toestaat.
7. Gebruikers van [locatie 2] komen voor 70% uit de wijk per fiets en te voet en daarmee voorzien de voorgenomen functies in een behoefte in de wijk.
8. Gebruik [locatie 2] draagt bij aan de wijkeconomie en de verbinding tussen mensen in de buurt/wijk.
Als we alle ruimtelijke aspecten tegen elkaar afwegen, dan is de conclusie gerechtvaardigd dat de voorgenomen functies, zowel op zichzelf als afgezet tegen de belangen van de buurt, niet leiden tot een onevenredige aantasting van belangen van individuele buurtbewoners of van de buurt als geheel.
Dat geldt zowel voor het aanzien van de monumentale gebouwen, dat niet wijzigt, de bezonning en privacy voor de omwonenden, die niet wijzigt, het parkeren, dat geheel op eigen terrein wordt opgelost, zonder toename van parkeerdruk op de wijk en voor de staat van onderhoud, waarbij zowel het rijksmonumentale deel als de omliggende tuininrichting volledig en op een duurzame wijze is opgeknapt en heringericht. De voorgenomen functies leveren ook geen zwaardere belasting op voor de buurt dan planologisch nu reeds bij recht toegestane functies. Tenslotte is bij de afweging belangrijk te noemen dat de voorgenomen functies een positieve bijdrage leveren aan de wijkeconomie en het leggen van verbindingen tussen mensen in de buurt en wijk.”
Deze ruimtelijke onderbouwing maakt deel uit van de omgevingsvergunning.
6.2.
De rechtbank benadrukt dat het college bij de toepassing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt en het de betrokken belangen moet afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt uitsluitend of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [8] De rechtbank is van oordeel dat uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat de belangen van de omwonenden kenbaar zijn en dat deze voldoende zijn betrokken bij de belangenafweging. Eiser heeft geen belangen genoemd die het college ten onrechte niet bij de belangenafweging heeft meegenomen. Dat het perceel voorheen in feite een openbaar toegankelijk gebied was (bijvoorbeeld het zwemmen in de vijver zoals eiser tijdens de zitting heeft benoemd), en dat dit nu niet meer mag, is geen overweging die het college had moeten betrekken bij de vergunningverlening. Ook als de vorige eigenaar van het perceel het goed vond als het perceel op die manier gebruikt werd, kan eiser daar namelijk geen rechten aan ontlenen bij een nieuwe eigenaar.
6.3.
Zoals hiervoor is overwogen kan de omgevingsvergunning worden verleend indien het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In dat kader worden ruimtelijke belangen afgewogen. Financiële belangen zijn bij die afweging niet relevant. Daarnaast is ook niet gebleken dat financiële aspecten een rol hebben gespeeld bij de door het college gemaakte afweging. Wat eiser in dit verband heeft aangevoerd, geeft daarom geen grond voor het oordeel dat de belangenafweging onjuist of onvolledig is geweest. De beroepsgrond slaagt niet.
Alternatieven
7. Eiser voert aan dat het college heeft verzuimd om alternatieven voor de omgevingsvergunning te onderzoeken waarmee meer recht kon worden gedaan aan de belangen van omwonenden.
7.1.
De rechtbank overweegt dat de derde-partij zelf mag beslissen voor welk bouwplan zij een aanvraag indient. Zij mag ook een aanvraag indienen voor een bouwplan dat afwijkt van het geldende bestemmingsplan. Het college dient op het aangevraagde bouwplan te beslissen. Indien dat bouwplan op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van één of meer alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [9]
7.2.
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het bouwplan van derde-partij op zichzelf aanvaardbaar is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat een alternatief bestaat waarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Daarbij is van belang dat met bezwaren niet alleen de bezwaren van eiser worden bedoeld, maar ook die van derde-partij. De beroepsgrond slaagt niet.
Burgerparticipatie
8. Eiser voert aan dat het college in de aanloop naar de nu voorliggende omgevingsvergunning verschillende mogelijkheden voor burgerparticipatie onbenut liet, ontweek en onmogelijk maakte. Het participatiebeleid van de gemeente Arnhem was ten tijde van de verlening van de omgevingsvergunning reeds van kracht. Ook verwijst hij naar uitlatingen van een wethouder over de toepassing van participatie vooruitlopend op de Omgevingswet.
8.1.
De rechtbank overweegt dat de Handreiking “Betrek de buurt bij uw bouwplan” (de Handreiking) geldt sinds 25 februari 2022 en dus ook al op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning. De Handreiking is echter geen beleidsstuk met een juridische status. In de Q&A bij de Handreiking op de website van de gemeente staat ook dat deze bedoeld is ter inspiratie en niet als verplichting. De rechtbank begrijpt dat het voor eiser teleurstellend is dat er naar zijn idee onvoldoende participatie heeft plaatsgevonden. Omdat de Handreiking louter is bedoeld ter inspiratie, heeft dit echter geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning. De beroepsgrond slaagt niet.
Zienswijze
9. Eiser voert aan dat zijn zienswijze van 1 juni 2022 geacht moet worden deel uit te maken van zijn beroepschrift. Hij heeft deze zienswijze als bijlage bij zijn beroepschrift gevoegd.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat het college in de omgevingsvergunning is ingegaan op de zienswijze van eiser. Eiser heeft niet nader onderbouwd waarom de beantwoording van zijn zienswijze onvoldoende is. Om die reden kan deze beroepsgrond niet leiden tot vernietiging van het besluit.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt daarom zijn griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.M. Stroink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bestemmingsplan “Statenlaan 2012”, artikel 4.
2.Bestemmingsplan “Statenlaan 2012”, artikel 3.
3.Bestemmingsplan “Statenlaan 2012”, artikel 6.
4.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 4, onderdeel 9 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
5.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo.
6.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wabo.
7.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f van de Wabo.