ECLI:NL:RBGEL:2024:3366

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
308632
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte wegens brandstichting in een flatwoning met levensgevaar en gemeen gevaar voor goederen

Op 28 mei 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 21 november 2023 brand heeft gesticht in zijn flatwoning in Doetinchem. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door een brandende kaars op een stereo-installatie te plaatsen in de nabijheid van kunststof gordijnen, voorwaardelijk opzet heeft gehad op brandstichting. De verdachte heeft de kaars onbeheerd achtergelaten terwijl hij op zijn balkon ging roken. Toen hij de rookmelder hoorde afgaan, heeft hij deze uitgedrukt, maar de brand was inmiddels al ontstaan. De rechtbank concludeerde dat er levensgevaar en gemeen gevaar voor goederen was te duchten, gezien de uitslaande brand die meerdere woningen onbewoonbaar maakte. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden en een tbs-maatregel met voorwaarden, waarbij rekening werd gehouden met zijn psychische toestand en het risico op recidive. De rechtbank achtte de brandstichting een ernstig feit, vooral gezien de gevolgen voor de andere bewoners van het appartementencomplex. De verdachte werd in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht, maar de rechtbank vond het noodzakelijk om een tbs-maatregel op te leggen ter bescherming van de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/308632-23
Datum uitspraak : 28 mei 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1960 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in [verblijfplaats] .
raadsman: mr. S. Goedvriend, advocaat in Bemmel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 november 2023 te Doetinchem, althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht – op/aan/in een pand aan de [adres 1] (zich bevindende in een appartementencomplex) – door open vuur (te weten een kaars) in aanraking te brengen met (een) vluchtige stof(fen) (te weten één of meerdere gordijn(en) en/of een stereotoren), althans met één of meerdere brandbare stof(fen) ten gevolge waarvan het interieur en/of de inboedel en/of overige in het pand en/of op het balkon aanwezige goederen en/of het pand zelf geheel en/of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan en daardoor
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (mede)bewoner(s) en/of aanwezige(n) in/nabij het appartementencomplex en/of de aangrenzende/omliggende panden/percelen, in elk geval levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was en/of
- gemeen gevaar voor de in het pand aanwezige goederen en/of het pand zelf en/of de aangrenzende/omliggende panden/percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 november 2023 te Doetinchem, althans in Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam op/aan/in een pand aan de [adres 1] (zich bevindende in een appartementencomplex) open vuur (te weten een kaars) in aanraking heeft gebracht met (een) vluchtige stof(fen) (te weten één of meerdere gordijn(en) en/of een stereotoren), althans met één of meerdere brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat het interieur en/of de inboedel en/of overige in het pand en/of op het balkon aanwezige goederen en/of het pand zelf geheel en/of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval dat er brand is ontstaan, en daardoor
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (mede)bewoner(s) en/of aanwezige(n) in/nabij het appartementencomplex en/of de aangrenzende/omliggende panden/percelen, in elk geval levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen ontstond en/of
- gemeen gevaar voor de in het pand aanwezige goederen en/of het pand zelf en/of de aangrenzende/omliggende panden/percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen ontstond.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, kort gezegd opzettelijke brandstichting.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Bewijsmiddelen
Op 21 november 2023 rond 06:05 uur kreeg de politie het verzoek om naar de [adres 1] in Doetinchem te gaan in verband met een woningbrand. Het bleek te gaan om een flatgebouw met twee vleugels. In de linkervleugel kwamen uit de woning met [huisnummer] , die zich op de eerste verdieping bevindt, dikke zwarte rookwolken. De rook verplaatste zich richting de tweede verdieping. Verbalisanten hebben de woningen op de eerste verdieping ontruimd. Er was sprake van een uitslaande brand en er kwamen grote vlammen uit de genoemde woning. De woning stond volledig in brand. De uitslaande vlammen reikten tot aan het balkon van de direct bovengelegen woning en de achterdeur van de bovengelegen woning was door de rook niet meer te zien. Een verbalisant zag dat meerdere buren van verdachte nog in hun woning waren. Op enig moment moest ook de politie het pand verlaten. [2]
Iemand riep dat de bewoner van deze woning via de achterzijde de woning had verlaten. Een verbalisant trof verdachte aan op de grond onder zijn balkon. De verbalisant hoorde dat diverse ruiten van de woning sprongen en hij voelde dat er brandend materiaal en vonken op hem vielen. Een andere verbalisant zag ook dat op de tweede verdieping de hele galerij gevuld was met rook. [3]
[getuige] heeft verklaard dat hij in de woning aan de [adres 2] verbleef en dat hij op 21 november 2023 rond 06:00 uur een brandalarm hoorde afgaan. Het brandalarm ging ook weer uit. Getuige zag toen dat een buurman op het balkon van zijn woning stond, terwijl het in de woning bij de deur van de woonkamer naar het balkon én op het balkon brandde. De brand werd heel snel groter. [4]
De bevelvoerder van de brandweer die als eerste ter plaatse kwam na de melding van de brand, heeft verklaard dat hij aan de achterzijde van de flat een uitslaande brand in een woning in de onderste flatverdieping zag. De bevelvoerder zag dat er nog bewoners op de bovenste woonlaag liepen. Doordat de brand ernstig groot was geworden, werd bewoners verzocht het flatgebouw te verlaten. Na het blussen is de bevelvoerder de woning binnen gegaan en daar zag hij dat de meterkast intact was. De woonkamer bleek geheel uitgebrand. De bevelvoerder zag dat de gastoevoer nog intact was. De bevelvoerder merkte op dat als de brand in de keuken begonnen zou zijn, de plastic knop van de gaskraan dan zeker verbrand/gesmolten zou zijn. Deze plastic knop bleek nog intact te zijn. De achtergevel van de woning was geheel uitgebrand en de aluminium balustrade van het balkon was door de hitte kromgetrokken. [5]
De bevelvoerder heeft verklaard dat hij weet dat de flats aan de [adres 3] in de zeventiger jaren zijn gebouwd. Bij een uitslaande brand met bebouwing en materialen uit die tijd zal het volgens de bevelvoerder snel leiden tot uitbreiding van de brand naar omliggende percelen, zowel naar links als naar rechts en naar onder en boven. Dat was bij de brand aan de [adres 1] ook een groot risico. De flat aan de [adres 3] heeft een galerij en dat vormde ook een groot risico tot overslaan van de brand naar belendende woningen. Bij de brand in de woning van verdachte brandde heel snel de gehele pui uit en dat vormde een groot risico voor met name de boven- en ondergelegen woningen. [6]
De flatwoning aan de [adres 1] is onderdeel van een appartementencomplex in een woonwijk, gelegen binnen de bebouwde kom van Doetinchem. Het appartementencomplex bestond uit drie woonlagen; de begane grond en nog twee verdiepingen. Het appartement lag op de eerste verdieping, gelegen tussen meerdere flatwoningen. Een naastgelegen flat bestond uit vijf verdiepingen; één verdieping met bergingen en vier woonlagen. [7]
Het balkon van de bovengenoemde woning en dat van de daar bovengelegen woning waren zwaar door vuur aangetast. Het brandbeeld en de inbrandingen [inbrandingen zijn diepe brandpatronen] waren aan de gevel en aan de onderzijde van het bovengelegen balkon zeer duidelijk aanwezig. Er waren hier namelijk delen uit het beton door warmte- en/of hitte-inwerking. Het totale brandbeeld gaf de onderzoeker de indicatie dat de temperatuur zeer hoog is geweest, gezien de brandpatronen zoals stukken die uit het beton waren gesprongen en diepe inbrandingen in de houten kozijnen. Alles was aangetast door rook en/of beroeting. In de flatwoning was alleen de woonkamer/keuken aangetast door vuur. De rest van de woning was aangetast door roet, hitte-inwerking en rookontwikkeling. In de woning, de gang, de slaapkamers en badkamer was nagenoeg alles aangetast door rookontwikkeling/beroeting. Voor in de woonkamer was de schade door vuur en de inbrandingen meer aanwezig dan achter in de woonkamer nabij de keuken. De woonkamer en met name de voorzijde nabij de voorgevel betrof de primaire brandhaard [de plaats van ontstaan van de brand]: hier waren diverse brandpatronen en kenmerken te zien die passen bij een primaire brandhaard. Oordelend naar de brandpatronen was de brand nabij de gevel en de balkondeur ontstaan. Aan de zijde van de voorgevel was de inbranding het meest waarneembaar. Hier was geen enkele indicatie te zien van een technische oorzaak waardoor de brand zou kunnen zijn ontstaan. [8] Gezien de situatie was het mogelijk dat de brand oversloeg naar boven- en naastgelegen woningen. Gezien de aanzienlijke hoeveelheid brandbare materialen die vlakbij de primaire brandhaard stonden, had de brand zich tot een oncontroleerbare brand kunnen ontwikkelen. Het meest aannemelijk is dat de brand is ontstaan door het bijbrengen en/of achterlaten van vuur, brandende of gloeiende voorwerpen op en/of nabij de voorzijde van de woonkamer/balkondeur in de woonkamer. [9]
[aangever] heeft namens Site Woondiensten aangifte gedaan van vermoedelijke brandstichting in de woning aan de [adres 1] in Doetinchem. Verdachte woont sinds 17 oktober 2005 in bovenvermelde woning. Op 21 november 2023 hoorde aangeefster dat er een woningbrand gaande was in bovenvermeld appartement. Ter plaatse bleken de woning van verdachte en daarnaast de woningen aan de [adres 4] , [adres 5] en [adres 6] niet meer bewoonbaar. De woning van [adres 7] was tijdelijk niet bewoonbaar. [10]
Verdachte heeft verklaard dat hij de brand niet opzettelijk heeft gesticht. Hij heeft verklaard dat hij op 21 november 2023 in de ochtend een kaars aanstak. Deze kaars had een vorm van een rozenknop en was door een vriend van hem gemaakt. Verdachte had nooit eerder een dergelijke kaars gebruikt. Hij heeft verklaard dat hij de kaars op de tafel in de woonkamer zette. Vervolgens plaatste hij de kaars op een stereo-installatie die bij het raam aan de balkonzijde stond. De kaars stond op ongeveer tien of twintig centimeter afstand van de kunststof gordijnen. Hij opende vervolgens de balkondeur en was daar ongeveer vijf minuten aan het roken. Het brandalarm in de gang ging toen af en hij zag een sliert rook in de woonkamer. Verdachte liep daarna naar de rookmelder en drukte deze uit. Toen hij weer terug liep naar de woonkamer zag hij dat er vlammen uit de stereo-installatie sloegen. Er kwamen vlammen en zwarte rook op hem af. Hij kroop over de grond richting het balkon en voelde dat het haar op zijn achterhoofd schroeide door de hitte. [11]
Bewijsoverwegingen
Oorzaak brand
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de brand in de woning aan de [adres 1] is ontstaan op de plek waar verdachte de kaars had geplaatst, te weten op de stereo-installatie die in de woonkamer bij het raam ter hoogte van het balkon stond. Uit forensisch onderzoek blijkt immers dat de primaire brandhaard op die plaats was, terwijl dit ook past bij de verklaring van verdachte én het feit dat er geen indicaties zijn voor een technische oorzaak blijkens zowel forensisch onderzoek als de verklaring van de bevelvoerder van de brandweer.
Opzet
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte het opzet had op brandstichting.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte vol opzet heeft gehad om brand in zijn woning te stichten. Verdachte heeft verklaard dat hij dat opzet niet had en ook anderszins kan niet worden vastgesteld dat verdachte willens en wetens heeft gehandeld.
De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de brand in de woning – aanwezig is als de verdachte zich van dat gevolg bewust diende te zijn en de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Dat betekent dat het moet gaan om een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Verdachte heeft een kaars, waarvan hij het brandgedrag niet kende en van een ongewone vorm, brandend op een stereo-installatie op korte afstand van kunststof gordijnen geplaatst. Naar algemene ervaringsregels heeft te gelden dat door het plaatsen van een brandende kaars op een dergelijke plek, een brand kan ontstaan. Vervolgens is verdachte op zijn balkon gaan roken en heeft hij de brandende kaars dus onbeheerd achtergelaten. Toen hij de rookmelder hoorde afgaan en een sliert rook in de woonkamer zag, is hij naar de rookmelder gelopen en heeft hij deze uitgedrukt. Met deze gedragingen in de geschetste situatie heeft verdachte bewust de aanmerkelijke aanvaard dat een brand in zijn woning zou ontstaan.
Sprake is daarom van voorwaardelijk opzet van verdachte op de brandstichting.
Gevaar voor goederen, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar
Vervolgens dient te rechtbank de vraag te beantwoorden of door de brand gevaar voor goederen, zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar was te duchten.
Het aanwezige gemeen gevaar voor goederen was voorzienbaar op het moment dat de (brandstichtende) gedraging werd verricht. De algemene ervaring leert immers dat een brand in een flatwoning van een appartementencomplex met meerdere woonlagen al snel gemeen gevaar voor goederen veroorzaakt. Het gevaar heeft zich ook verwezenlijkt getuige het feit dat meerdere flatwoningen onbewoonbaar zijn geraakt. De rechtbank acht daarom bewezen dat door de brandstichting gemeen gevaar voor de in het pand aanwezige goederen, het pand zelf en de aangrenzende/omliggende panden te duchten was.
De rechtbank acht ook bewezen dat van de brand levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, welke gevaren op grond van de algemene ervaring ook voorzienbaar waren. Er was sprake van een uitslaande brand met enorme rookontwikkeling in de flat, terwijl de brand vroeg in de ochtend plaatsvond; een tijdstip waarop de kans zeer groot is dat (een deel van) de bewoners van omliggende woningen thuis zijn. Dat was ook het geval. Er was daarbij sprake was van een reëel risico op het overslaan van de brand naar de naastgelegen woningen, waarvoor de mogelijke aanwezigheid van personen evenzeer gold.
Conclusie
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks21 november 2023 te Doetinchem
, althans in Nederland,opzettelijk brand heeft gesticht –
op/aan/in een pand aan de [adres 1] (zich bevindende in een appartementencomplex) – door open vuur (te weten een kaars) in aanraking te brengen
met (een) vluchtige stof(fen) (te weten één of meerdere gordijn(en) en/of een stereotoren), althansmet één of meerdere brandbare stof(fen) (
te weten één of meerdere gordijn(en) en/of een stereotoren) ten gevolge waarvan het interieur en
/ofde inboedel en
/ofoverige in het pand en
/ofop het balkon aanwezige goederen en
/ofhet pand zelf geheel en/of gedeeltelijk
is/zijn verbrand
, in elk geval brand is ontstaanen daardoor
- levensgevaar en
/ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (mede)bewoner(s) en
/ofaanwezige(n) in/nabij het appartementencomplex en
/ofde aangrenzende/omliggende panden/percelen,
in elk geval levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderente duchten was en
/of
- gemeen gevaar voor de in het pand aanwezige goederen en
/ofhet pand zelf en
/ofde aangrenzende/omliggende panden/percelen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederente duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander en gemeen gevaar voor goederen te duchten is

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden en heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft brand gesticht in zijn flatwoning en daarmee een zeer groot gevaar voor de andere bewoners van het flatgebouw veroorzaakt. Dankzij het ingrijpen van de politie en de brandweer en het feit dat het windstil was, is de brand niet overgeslagen naar omliggende woningen en zijn geen andere mensen gewond geraakt. Door de brand is wel grote schade toegebracht aan de woning van verdachte en een aantal omliggende woningen; er zijn vier woningen onbewoonbaar geraakt en één woning was tijdelijk onbewoonbaar. Een brandstichting veroorzaakt doorgaans (grote) financiële schade. Brandstichting kan daarnaast gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg brengen. Als de brand niet eerder was ontdekt en geblust, had de brand over kunnen slaan naar de naast- en bovengelegen woningen, met nog grotere schade en wellicht ook gewonden of zelfs doden tot gevolg. De rechtbank acht deze brandstichting daarom een ernstig feit.
De persoon van de verdachte
Relevante documentatie en rapportage
Uit de PJ-rapportage volgt dat bij verdachte een schizo-affectieve stoornis (van het bipolaire type) is vastgesteld door de psychiater en de psycholoog. Daarnaast is sprake van een stoornis in het gebruik van alcohol, opioïde, cocaïne en cannabis, ten aanzien van elk van die middelen in remissie in een gereguleerde omgeving. Volgens zowel de psychiater als de psycholoog was de stoornis aanwezig ten tijde van de brandstichting. Verdachte gebruikte al maanden geen (anti-psychotische) medicatie meer en hij was in toenemende mate verward en ontremd. De psychiater heeft beschreven dat verdachte het contact met de realiteit kwijt was en niet meer in staat was om zich op een redelijke manier te gedragen vanwege een manisch-psychotisch toestandsbeeld. De psycholoog heeft beschreven dat verdachte direct na de brandstichting in verwarde toestand werd aangetroffen. Enkele dagen na het tenlastegelegde werd vastgesteld dat sprake was van een psychotisch toestandsbeeld. Er zijn volgens de psychiater echter geen aanwijzingen dat verdachte hallucinaties of wanen had die hebben geleid tot het aansteken van een kaars of het maken van vuur. Volgens de psycholoog werd de brandstichting niet gestuurd of ingegeven door het manisch psychotisch toestandsbeeld, maar het toestandsbeeld heeft wel invloed gehad op het denken en handelen van verdachte ten tijde van de brandstichting. Zowel de psychiater als de psycholoog adviseert dan ook om het feit in (sterk) verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De psycholoog schat het risico op recidive in als hoog. Er is immers sprake van een beperkt ziekte-inzicht en -besef bij verdachte, waardoor hij niet de maatregelen neemt om de beschreven stoornissen te (laten) behandelen. Wanneer hij drugs blijft gebruiken en niet de geadviseerde (medicamenteuze) behandeling volgt neemt de kans op een psychotisch-manische ontregeling toe. Volgens de psychiater is het risico dat het “fout” gaat erg hoog als verdachte (opnieuw) manisch-psychotisch wordt, bijvoorbeeld omdat hij geen medicatie meer gebruikt. Verdachte heeft zich eerder en in diverse situaties (fysiek of verbaal) agressief gedragen. Zijn overige gedrag, bijvoorbeeld naar hulpverleners en vrouwen, is ook regelmatig grensoverschrijdend geweest. Er is ook sprake van ander antisociaal gedrag, bijvoorbeeld het fors gebruik van harddrugs en de wijze waarop verdachte zich verzet tegen behandeling. Als hij wel adequaat wordt behandeld en abstinent blijft van roesmiddelen, wordt het risico op recidive van een geweldsdelict matig-hoog ingeschat door de psychiater.
Zowel de psychiater als de psycholoog adviseert een behandeling van verdachte in een forensisch klinische setting en zij adviseren de tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. Een reguliere GGZ-behandeling in een gedwongen kader is – zoals ook blijkt uit de voorgeschiedenis – volgens hen onvoldoende om verdachte structuur te bieden en het risico op recidive te verminderen. Vanwege het hoge risico op recidive van grensoverschrijdend gedag, het gebrek aan ziekte-inzicht en motivatie voor een behandeling en de forse psychiatrische stoornis van betrokkene, wordt door de psychiater geadviseerd om verdachte te plaatsen in een gestructureerde forensische kliniek, bijvoorbeeld een FPK of FPA. Een tbs-maatregel met voorwaarden is volgens de psychiater waarschijnlijk efficiënter dan tbs met dwangverpleging, omdat verdachte een bovengemiddeld intelligente man is, die erg hecht aan zijn autonomie en vrijheid.
De reclassering is echter terughoudend in het geven van een positief advies over tbs met voorwaarden, dit gezien de ambivalente houding van verdachte ten aanzien van voorwaarden in contact met de reclassering. Verdachte heeft zich weliswaar op enig moment bereid verklaard tot medewerking aan deze door reclassering geadviseerde voorwaarden, maar vanwege zijn wisselende opstelling en uitlatingen op dit punt schat de reclassering het afbreukrisico hoog in. Wanneer de tbs-maatregel met voorwaarden wordt opgelegd adviseert de reclassering dadelijke uitvoerbaarheid.
De beslissing
Tbs-maatregel
De rechtbank onderschrijft de conclusies van de psychiater en psycholoog en stelt vast dat ten tijde van het plegen van het feit bij verdachte sprake is geweest van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat die invloed heeft gehad op het denken en handelen van verdachte ten tijde van het de brandstichting. Verdachte wordt daarom in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Het opleggen van een tbs-maatregel doet recht aan de ernst van het feit, de complexiteit en de aard en ernst van verdachtes psychische problematiek en het voor hem vereiste beveiligingsniveau. Verdachte heeft een geschiedenis van psychotisch en antisociaal gedrag. Hij heeft zich eerder in situaties fysiek agressief gedragen en is regelmatig grensoverschrijdend geweest. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op het risico op recidive van een gevaarzettend delict en de ernst van verdachtes problematiek niet volstaan worden met een straf waarbij behandeling als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd. Gedwongen behandeling in het kader van een zorgmachtiging volstaat ook niet om het gevaar op herhaling in te dammen, nu dan het benodigde forensische kader ontbreekt. Zo’n kader is noodzakelijk om verdachte adequaat te kunnen behandelen, de maatschappij te beveiligen en het gevaar op herhaling zo veel mogelijk in te perken.
De rechtbank constateert dat is voldaan aan de formele voorwaarden om een tbs-maatregel op te leggen. De opzettelijke brandstichting betreft een misdrijf waarvoor een tbs-maatregel mogelijk is en ten tijde van het begaan van dit misdrijf bestond bij verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van een tbs-maatregel eist.
De vraag resteert of aan verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden of met dwangverpleging moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat, nu verdachte zich bij de psychiater en ook ter zitting bereid heeft verklaard tot het naleven van de voorgestelde voorwaarden, gekozen dient te worden voor de minst ingrijpende tbs-maatregel, te weten de tbs-maatregel met voorwaarden. De rechtbank zal daarom aan verdachte de tbs-maatregel met voorwaarden opleggen. De rechtbank neemt de voorwaarden over die de reclassering heeft geadviseerd, met uitzondering van de voorwaarde die betrekking heeft op een time-out, waartoe wordt verwezen naar artikel 6.6.10a van het Wetboek van Strafvordering en HR 28 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1663.
Uit de PJ-rapportage volgt dat sprake is van een hoog risico op recidive van grensoverschrijdend en/of gewelddadig gedrag. De rechtbank zal daarom bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Het bewezenverklaarde feit is een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Op grond van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht is de maatregel dan ook niet in duur gemaximeerd als deze bij het niet nakomen van voorwaarden zou worden omgezet naar een tbs-maatregel met dwangverpleging.
Naast de tbs met dwangverpleging acht de rechtbank gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit een gevangenisstraf passend en daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Gevangenisstraf
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt brandstichting met gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, levensgevaar én gemeen gevaar voor goederen zonder meer de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur. Zoals reeds overwogen rekent de rechtbank het feit in verminderde mate aan verdachte toe. Daarnaast houdt zij er rekening mee dat aan verdachte ook een tbs-maatregel wordt opgelegd.
Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden passend en geboden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, zal hierop in mindering komen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 38, 38a en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat verdachte
ter beschikkingwordt
gestelden stelt voor de duur van de terbeschikkingstelling de volgende
voorwaardenbetreffende het gedrag van verdachte:
  • verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
  • verdachte werkt mee aan reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
 verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
 verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
 verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
 verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
 verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
 verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
 verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
 verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
  • verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering;
  • verdachte laat zich opnemen in een nog nader te bepalen zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
  • verdachte laat zich behandelen door een nog nader te bepalen zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische behandeling en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • verdachte verblijft in een nog nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op de klinische behandeling en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
  • verdachte gebruikt geen alcohol en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
 geeft Reclassering Nederland opdracht verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen;
 beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.T. Rademaker (voorzitter), mr. C.H. van Breevoort-de Bruin en mr. T. Kok, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Hessel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 mei 2024.
Mr. Kok is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 202401081449, gesloten op 8 januari 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen p. 48, proces-verbaal van bevindingen p. 54 en proces-verbaal van bevindingen p. 57 en 58.
3.Proces-verbaal van bevindingen p. 48 en proces-verbaal van bevindingen p. 62.
4.Proces-verbaal van verhoor [getuige] p. 110-111.
5.Proces-verbaal van bevindingen p. 97-98.
6.Proces-verbaal van bevindingen p. 99.
7.Proces-verbaal forensisch onderzoek p. 140 en 142.
8.Proces-verbaal forensisch onderzoek p. 142-144.
9.Proces-verbaal forensisch onderzoek p. 143-145.
10.Proces-verbaal aangifte p. 71-72.
11.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 mei 2024 en het proces-verbaal van verhoor verdachte door de rechter-commissaris p. 2.