ECLI:NL:HR:2023:1663

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
21/00662
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorwaarden terbeschikkingstelling en tijdelijke opname in kliniek

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 november 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was veroordeeld voor onder andere poging tot doodslag en zware mishandeling, en kreeg de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) opgelegd met voorwaarden. De zaak betreft de vraag of het hof de beslissing over de noodzaak tot tijdelijke opname van de verdachte in een kliniek en de duur van die opname aan de reclassering mocht overlaten. De Hoge Raad oordeelt dat dit in strijd is met artikel 38a van het Wetboek van Strafrecht, dat bepaalt dat de rechter deze beslissing moet nemen. De Hoge Raad vernietigt de voorwaarde dat de verdachte meewerkt aan een tijdelijke opname van maximaal zeven weken in een instelling, omdat deze beslissing niet aan de reclassering kan worden gedelegeerd. Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat de termijn van de terbeschikkingstelling, die twee jaar bedraagt, niet concreet is vastgesteld door het hof, wat ook in strijd is met de wet. De Hoge Raad vermindert de opgelegde gevangenisstraf van twee jaar naar één jaar en tien maanden, omdat de redelijke termijn van de procedure is overschreden. De overige klachten van de verdachte worden verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/00662
Datum28 november 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 3 februari 2021, nummer 20-000998-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de onder 3 genoemde voorwaarde en tot vernietiging van de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof in de aan de maatregel van terbeschikkingstelling verbonden voorwaarden de beslissing over de noodzaak tot tijdelijke opname van de verdachte in een kliniek (voorwaarde 3.) en de duur van opname van de verdachte in FPK [B] of een soortgelijke instelling (voorwaarde 5.) heeft overgelaten aan de reclassering en/of de zorg- dan wel behandelinstelling.
De uitspraak van het hof
2.2
Het hof heeft aan de verdachte, naast een gevangenisstraf, de maatregel van terbeschikkingstelling opgelegd en daarbij voorwaarden gesteld. Het bestreden arrest houdt hierover onder meer het volgende in:
“Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en een poging tot zware mishandeling van [betrokkene 1], aan opzettelijke en wederrechtelijke vrijheidsberoving van [betrokkene 1], aan vier gevallen van mishandeling, waarvan drie gericht tegen [betrokkene 1], aan zeven gevallen van vernieling of beschadiging, aan diefstal en aan het verlaten van de plaats van een ongeval.
(...)
XVIII.
Bij de straftoemeting heeft het hof voorts gelet op de inhoud van de in het dossier voorhanden zijnde rapportages van deskundigen. In de onderhavige zaak zijn op 3 augustus 2018 en op 19 juni 2020 door [betrokkene 3] (psychiater) en op 30 juli 2018 en 21 juni 2020 door [betrokkene 4] (klinisch psycholoog) rapportages Pro Justitia opgemaakt omtrent de persoon van verdachte. Tevens heeft reclasseringswerker [betrokkene 5] op 3 augustus 2020 een reclasseringsadvies opgemaakt.
(...)
Ten aanzien van de maatregel
(...)
Het hof verenigt zich met de weergegeven bevindingen en conclusies van de deskundigen met betrekking tot het recidiverisico en de noodzaak van langdurige behandeling, waaronder een klinische behandeling. Zonder een dergelijke behandeling acht het hof de kans op recidive vanuit de stoornissen van de verdachte groot.
Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, is naar zijn oordeel het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden in deze zaak geen optie om te kunnen waarborgen dat de verdachte de noodzakelijke behandeling ondergaat alvorens volledig terug te keren in de maatschappij. Het hof zal daarom bezien of de geadviseerde behandeling en overige voorwaarden in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling moeten worden opgelegd.
XXV.
Het hof stelt vast dat aan de wettelijke criteria voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan:
• bij de verdachte bestond ten tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens (in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken) en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens (in de vorm van een polymiddelenprobleem);
• de door de verdachte in de zaak met parketnummer 03-659281-18 onder 1 primair en de in de zaak met parketnummer 03-659016-17 onder 1 subsidiair en 2 begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld, en
• de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van die maatregel.
Het hof acht het noodzakelijk dat de verdachte wordt behandeld in een forensisch kader zodat er, naast het behandelen van de stoornis zelf, ook genoeg aandacht is voor het voorkomen van recidive. Het hof ziet, gelet op de uitgebrachte rapporten van de deskundigen, met de advocaat-generaal en de verdediging aanleiding om af te zien van de door de rechtbank opgelegde terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal zal het hof in plaats daarvan terbeschikkingstelling met voorwaarden opleggen nu dat minder vergaande kader op dit moment afdoende lijkt voor de noodzakelijke behandeling van de verdachte ter beteugeling van het recidivegevaar.
(...)
Aan de op te leggen maatregel zullen de door de reclassering geformuleerde voorwaarden, met uitzondering van het contactverbod, worden verbonden, welke voorwaarden in het dictum worden weergegeven. De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep bereid verklaard deze voorwaarden na te leven.
(...)
BESLISSING
Het hof:
(...)
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met de navolgende voorwaarden:
1. dat de verdachte zich niet schuldig zal maken aan het plegen van strafbare feiten;
2. dat de verdachte mee zal werken aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
(...)
3. dat de verdachte meewerkt aan een time-out in een door het IFZ geïndiceerde kliniek zoals een FPK of FPA of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per kalenderjaar;
(...)
5. dat de verdachte zich laat opnemen in FPK [B] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering en de instelling dat nodig vinden. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
6. dat de verdachte na zijn klinische opname een ambulante behandeling volgt bij de forensische polikliniek [B] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering en de behandelinstelling dat nodig vinden. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
(...)
9. dat de verdachte verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door het IFZ. Het verblijf start aansluitend op zijn klinische traject en duurt tot het einde van de termijn van de maatregel of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Geeft opdracht aan de reclassering de verdachte bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.”
Wettelijk kader
2.3
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang:
- artikel 38 leden 1, 2 en 6 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), zoals dat luidde ten tijde van de bewezenverklaarde feiten:
“1. Indien de rechter niet een bevel als bedoeld in artikel 37b geeft, stelt hij ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde. Als algemene voorwaarde geldt dat de ter beschikking gestelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
2. De rechter geeft tevens een in de uitspraak aangewezen instelling, die aan bepaalde bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen voldoet, opdracht de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen. Bij het verlenen van hulp en steun bij de naleving van de voorwaarden wordt de identiteit van de ter beschikking gestelde vastgesteld op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
(...)
6. Een voorwaarde als bedoeld in het eerste en vierde [lees: vijfde] lid kan de rechter slechts stellen, indien de ter beschikking gestelde zich bereid heeft verklaard tot naleving van de voorwaarde.”
- artikel 38a lid 1 Sr zoals dat luidde ten tijde van de bewezenverklaarde feiten:
“De voorwaarden bedoeld in het eerste lid van artikel 38 kunnen inhouden dat de ter beschikking gestelde zich in een door de rechter aangewezen inrichting laat opnemen, zich onder behandeling stelt van een in de uitspraak aangewezen deskundige, of door de behandelend arts voorgeschreven geneesmiddelen inneemt dan wel gedoogt dat deze door de behandelend arts aan hem worden toegediend.”
- artikel 38d Sr:
“1. De terbeschikkingstelling geldt voor de tijd van twee jaar, te rekenen van de dag waarop de rechterlijke uitspraak waarbij zij is opgelegd onherroepelijk is geworden.
2. De termijn van de terbeschikkingstelling kan, behoudens het bepaalde in artikel 38e of artikel 38j, door de rechter, op vordering van het openbaar ministerie, telkens hetzij met een jaar hetzij met twee jaar worden verlengd, indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die verlenging eist.”
- artikel 6:6:10a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv):
“1. Indien de ter beschikking gestelde een gestelde voorwaarde niet heeft nageleefd of anderszins het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zulks eist, kan de rechter-commissaris op vordering van het openbaar ministerie een bevel tot tijdelijke opname van de ter beschikking gestelde geven voor de duur van maximaal zeven weken in een door de rechter aangewezen instelling.
2. De tijdelijke opname kan door de rechter-commissaris op vordering van het openbaar ministerie met ten hoogste zeven weken worden verlengd.
3. De rechter-commissaris beslist binnen driemaal vierentwintig uur na de indiening van de vordering, bedoeld in het eerste of tweede lid. De beslissing van de rechter-commissaris is dadelijk uitvoerbaar.
4. De tijdelijke opname kan plaatsvinden zonder bereidverklaring van de ter beschikking gestelde.”
2.4
De voorwaarden waarover het cassatiemiddel klaagt, maken deel uit van een reeks van voorwaarden betreffende het gedrag van de verdachte. Een klacht over afzonderlijke voorwaarden moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van het geheel van de gestelde voorwaarden, die onmiskenbaar strekken tot een doeltreffende behandeling van de verdachte en dus ook tot het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
2.5.1
Voor zover het cassatiemiddel klaagt over de onder 3. gestelde voorwaarde geldt het volgende. Op grond van artikel 38a Sr kan als voorwaarde bij een terbeschikkingstelling de opneming van de veroordeelde in een, door de rechter in zijn uitspraak aan te wijzen, instelling worden gesteld. De beslissing of zich de noodzaak voordoet van opneming van de veroordeelde in een instelling en, zo ja, in welke instelling, is voorbehouden aan de rechter. (Vgl. – in verband met de toepassing van artikel 14c lid 2, aanhef en onder 10º, Sr – HR 19 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:946.)
2.5.2
Gelet hierop is de door het hof onder 3. gestelde voorwaarde, voor zover deze de beslissing of de verdachte zich voor de duur van maximaal zeven weken moet laten opnemen in een instelling, in handen legt van de reclassering en/of de voor indicatie verantwoordelijke instantie, onverenigbaar met artikel 38a Sr. Zonder rechterlijke toetsing is zo’n opname slechts mogelijk als de verdachte daarmee instemt op het moment dat die opname aan de orde is. Ontbreekt die instemming op dat moment, dan biedt artikel 6:6:10a Sv de mogelijkheid dat de rechter-commissaris een tijdelijke opname beveelt als aan de in die bepaling gestelde eisen is voldaan.
2.6
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, is het terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen.
2.7.1
Het cassatiemiddel klaagt verder over de onder 5. gestelde voorwaarde.
2.7.2
Een maatregel van terbeschikkingstelling geldt op grond van artikel 38d lid 1 Sr voor de termijn van twee jaar. Die termijn kan door de verlengingsrechter, op vordering van het openbaar ministerie, telkens hetzij met een jaar, hetzij met twee jaar worden verlengd, waarbij de maximale duur van de terbeschikkingstelling een periode van negen jaar niet te boven mag gaan. Bij gelegenheid van die verlenging kan een gestelde voorwaarde door de verlengingsrechter worden aangevuld, gewijzigd of opgeheven. In het wettelijk systeem ligt daarom besloten dat, als – zoals in dit geval – de rechter een voorwaarde stelt die strekt tot opname in een instelling en hij daarbij niet een concrete duur van die opname bepaalt, die duur in elk geval is beperkt tot de termijn van terbeschikkingstelling. Daarbij wordt de duur van die termijn bij een mogelijke verlenging van de maatregel opnieuw door de rechter getoetst. Voor zover het cassatiemiddel klaagt dat het hof zich niet heeft uitgelaten over de concrete duur van de opname, faalt het daarom.

3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twee jaren.

4.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de door het hof onder 3. gestelde voorwaarde en wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze gevangenisstraf in die zin dat deze één jaar en tien maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 november 2023.