ECLI:NL:RBGEL:2024:3295

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
C/05/426354
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake geldlening en bewijslevering

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, staat de vraag centraal of eiser, hierna te noemen [eiser], het geleende bedrag van € 90.000,00 aan VeVeCa B.V. volledig heeft terugbetaald. Eiser stelt dat zij aan haar verplichtingen heeft voldaan, terwijl VeVeCa betoogt dat er nog een bedrag van € 36.246,62 openstaat. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 29 mei 2024 geoordeeld dat [eiser] de kans moet krijgen om aanvullend bewijs te leveren tegen de notariële akte waarin zij zich schuldig heeft verklaard voor het volledige bedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen enkelvoudige rente zijn overeengekomen en dat de bewijslast bij [eiser] ligt om aan te tonen dat de hoofdsom lager is dan in de akte vermeld. De zaak is aangehouden voor bewijslevering, waarbij [eiser] de gelegenheid krijgt om bewijsstukken te overleggen of getuigen te horen. De rechtbank heeft de verdere beslissing aangehouden tot de bewijslevering is afgerond.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/426354 / HZ ZA 23-320
Vonnis van 29 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. A.S.J.H. van den Bronk,
tegen
VEVECA B.V.,
te Bodegraven,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: VeVeCa,
advocaat: mr. T.A. Vermeulen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 januari 2024
- de mondelinge behandeling van 12 april 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

In deze zaak staat de vraag centraal of [eiser] het geldbedrag dat zij heeft geleend van VeVeCa volledig heeft terugbetaald. Dit is volgens [eiser] het geval. VeVeCa stelt dat [eiser] nog € 36.246,62 plus rente moet terugbetalen. In dit vonnis komt de rechtbank tot het oordeel dat voordat zij een beslissing neemt, [eiser] de kans moet krijgen om (aanvullend) (tegen)bewijs te leveren tegen de door partijen ondertekende notariële akte, waarin staat dat [eiser] zich schuldig heeft verklaard voor € 90.000,00. Verder komt de rechtbank tot het oordeel dat partijen enkelvoudige rente zijn overeengekomen. In afwachting van bewijslevering houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.

3.De feiten

3.1.
[eiser] heeft geld geleend van de heer [naam] . [eiser] en [naam] hebben de afspraken rondom deze geldlening laten vastleggen in de notariële akte van 7 oktober 2016. In die akte staat, voor zover hier relevant:

De schuldenaar erkent schuldig aan de schuldeiser, die deze schuldbekentenis aanneemt, een bedrag groot negentigduizend euro (90.000,00), hierna te noemen “de hoofdsom”(…)
2. Rente
Vanaf heden is over de hoofdsom respectievelijk het restant daarvan een rente verschuldigd berekend naar zes procent (6%) per jaar, te voldoen in maandelijkse termijnen bij achterafbetaling op de eerste van iedere maand, voor het eerst op één november tweeduizend zestien, over het sedert heden verstreken tijdvak. (…)”.
3.2.
De vordering van [naam] op [eiser] is op 21 december 2016 overgedragen (gecedeerd) aan VeVeCa. [naam] is bestuurder en aandeelhouder van VeVeCa. In de overeenkomst van cessie, die ook is ondertekend door [eiser] , staat een vordering van [naam] op [eiser] genoemd van € 88.000,00 per 20 december 2016.
3.3.
De heer [naam 2] (hierna: De Neef) heeft financieel/juridische werkzaamheden verricht voor [eiser] en haar echtgenoot de heer [naam 3] .
3.4.
VeVeCa heeft een door [naam] , [eiser] en [naam 3] ondertekend document van 4 november 2020 overgelegd waarop staat, voor zover hier van belang:

Hierbij verlengen wij, zoals overeengekomen, de looptijd van de hypotheek geldlening 7-10-2016 van een bedrag groot negentig duizend euro (€ 90.000,--) met een jaar, zijnde 7 oktober 2021 of zoveel eerder(…)
We verwijzen naar de notariële akte(…)”.
3.5.
In of omstreeks juli 2023 heeft VeVeCa beslag gelegd op de woning van [eiser] .
3.6.
In augustus 2023 heeft [eiser] in twee delen in totaal € 69.279,78 aan VeVeCa betaald. In de omschrijving van de laatste overboeking staat: “
Finale aflossing lening dd 7-10-2016 conform bericht advocaat tweede en laatste deel”.
3.7.
Volgens VeVeca is het restant van de schuld van [eiser] per 29 november 2023 € 36.246,62.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[eiser] vordert - samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. zal verklaren voor recht dat [eiser] heeft voldaan aan alle op haar rustende verplichtingen voortvloeiende uit de notariële akte tot geldlening d.d. 7 oktober 2016, althans dat in plaats van de tekst van voornoemde notariële akte aan [eiser] in persoon slechts een bedrag van in totaal € 64.000,00 ter beschikking is gesteld als geldlening welk bedrag evenals de daarover verschuldigde rentebedragen volledig is voldaan, onder bevel aan VeVeCa om het executoriale beslag op de woning [adres] binnen 24 uur na het vonnis definitief op te heffen op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag,
II. voorwaardelijk, voor zover de rechtbank voor de vaststelling van de tussen partijen bestaande rechtsverhouding nog nadere informatie behoeft te krijgen, VeVeCa ex art. 843a Rv te veroordelingen tot inzage in of verstrekking van verificatoire bescheiden van alle van belang zijnde onderliggende informatie waaronder in ieder geval begrepen de bankrekeningafschriften van de door [naam] aan [eiser] in persoon verstrekte geldbedragen alsmede van eventuele verplichtingen tot voldoening van samengestelde rentebedragen,
III. VeVeCa zal veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag overeenkomstig de factuur van de heer [naam 2] ,
IV. VeVeCa zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na het vonnis.
4.2.
VeVeCa voert verweer. VeVeCa concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
VeVeCa vordert - samengevat – dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat [eiser] uit hoofde van de overeenkomst van geldlening, neergelegd in de akte van 7 oktober 2016, aan VeVeCa dient te betalen € 36.246,62, te vermeerderen met de contractuele rente van 4% vanaf 30 november 2023, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
4.5.
[eiser] voert verweer. [eiser] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van VeVeCa, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van VeVeCa, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van VeVeCa in de kosten van deze procedure.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In conventie en in reconventie
Partijen zijn het niet eens over de hoofdsom
5.1.
Het voornaamste geschilpunt in deze zaak is of het door [eiser] geleende geldbedrag volledig is terugbetaald zoals [eiser] stelt, of dat nog een bedrag openstaat zoals betoogd door VeVeCa. Partijen zijn het met name niet eens over de vraag wat de oorspronkelijke schuld (hoofdsom) van [eiser] was. Volgens [eiser] is dit € 64.000,00 dat in drie betalingen aan haar is overgemaakt, te weten € 25.000,00 op 30 mei 2016, € 25.000,00 op 6 juni 2016 en € 14.000,00 op 9 augustus 2016. Volgens VeVeCa was de hoofdsom € 90.000,00 conform de notariële akte van 7 oktober 2016. Het bedrag is volgens VeVeCa opgebouwd uit de drie betalingen aan [eiser] , een betaling van € 25.000,00 aan de vennootschap Capital Talent Corporate Payment Services (hierna: CTPCS) en € 1.000,00 vergoeding voor rente in de periode voor de notariële akte en de kosten van de notariële akte. [naam 3] zou als vertegenwoordiger van [eiser] namens haar zijn overeengekomen de € 25.000,00 voor CTPCS in de notariële akte mee te nemen. In artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is bepaald dat de partij die zich op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten beroept, de bewijslast van die rechtgevolgen draagt. Dat betekent dat [eiser] in conventie de bewijslast draagt van de feiten waarop zij baseert dat de geldlening is terugbetaald, waaronder dat de oorspronkelijke schuld € 64.000,00 was. In reconventie draagt VeVeCa de bewijslast van haar stelling dat dit € 90.000,00 moet zijn.
In beginsel gaat de rechtbank ervan uit dat de hoofdsom € 90.000,00 was. [eiser] krijgt de gelegenheid om (tegen)bewijs te leveren van haar stelling dat in plaats daarvan zij € 64.000,00 in hoofdsom verschuldigd was.
5.2.
In de notariële akte is opgenomen dat [eiser] erkent € 90.000,00 schuldig te zijn. Uitgangspunt is dat een notariële akte tussen partijen dwingend bewijs oplevert van de afspraken tussen de partijen bij die akte (art. 157 lid 2 Rv). Dat betekent dat in beginsel ervan uit moet worden gegaan dat het klopt wat in de akte staat, in dit geval dat de schuld van [eiser] aan VeVeCa € 90.000,00 in hoofdsom was. Tegen dit uitgangspunt staat tegenbewijs open (art. 151 lid 2 Rv). Het ligt op de weg van [eiser] om dit tegenbewijs te leveren. Naar het oordeel van de rechtbank is [eiser] hier (nog) niet in geslaagd. De rechtbank licht dit hierna toe.
5.3.
Niet in geschil is dat er slechts € 64.000,00 is overgemaakt aan [eiser] , maar het bedrag dat aan [eiser] is betaald is niet doorslaggevend. Het is namelijk mogelijk om je schuldig te verklaren voor een ander, zoals bijvoorbeeld CTPCS. De advocaat van [eiser] heeft de theorie naar voren gebracht dat partijen hebben bedoeld dat € 90.000,00 een maximumbedrag was, welk bedrag in de praktijk nooit is opgenomen. Daarmee wordt betwist dat het de bedoeling was om het bedrag van € 25.000,00 dat aan CTPCS is overgemaakt en de € 1.000,00 vergoeding voor rente en kosten mee te nemen in de notariële akte. Dit is echter slechts een theorie over de partijbedoeling van een gemachtigde van [eiser] . [eiser] heeft hier zelf niets over toegelicht en was niet bij de zitting aanwezig. Ook heeft [eiser] geen stukken overgelegd, bijvoorbeeld correspondentie, waaruit het voorgaande blijkt. Partijen hebben gediscussieerd over de vraag of [naam 3] al dan niet bevoegd was om [eiser] te vertegenwoordigen. In verband met de discussie over de overboeking aan CTPCS kan het antwoord op die vraag in het midden blijven. [eiser] heeft immers zelf de notariële akte waarin het bedrag van € 90.000,00 genoemd staat ondertekend. Een ander argument van [eiser] is dat zij en [naam 3] gelet op hun huwelijkse voorwaarden over volstrekt gescheiden vermogens beschikken. Daarmee miskent [eiser] echter dat dit niet betekent dat zij niet, ondanks gescheiden vermogens, een overeenkomst kan sluiten waarin zij zich schuldig kan hebben verklaard voor een bepaalde (zakelijke) schuld van [naam 3] . Het standpunt van [eiser] dat het in de notariële akte gespecifieerd zou zijn als zij zich schuldig zou hebben willen verklaren voor een schuld van [naam 3] , volgt de rechtbank niet. Als [eiser] dat gespecificeerd had willen hebben in de akte, dan had zij dat kenbaar moeten maken en anders de akte niet moeten tekenen. Dat zij de notariële akte heeft getekend terwijl daar geen specificatie in staat, komt voor haar rekening en risico. Bovendien heeft VeVeCa er op gewezen dat de partijen op 4 november 2020 zijn overeengekomen om de geldlening te verlengen. Ook in dat document heeft [eiser] getekend voor € 90.000,00 (zie 3.4). Tot slot is van belang dat de bewijslast (in conventie) van haar stelling dat slechts € 64.000,00 is geleend, bij [eiser] ligt. Zij beroept zich immers op een rechtgevolg van die stelling (namelijk het rechtsgevolg dat de geldlening helemaal is terugbetaald). Gelet op het voorgaande, is [eiser] nog niet geslaagd in deze bewijslevering. De rechtbank zal [eiser] toelaten te bewijzen dat het in de notariële akte genoemde bedrag van € 90.000,00 een maximumbedrag was, dat niet volledig aan haar is verstrekt omdat de bedragen van € 25.000,00 van CTPCS en € 1.000,00 voor rente en kosten daar niet onder vallen, zodat de hoofdsom € 64.000,00 betreft. Indien [eiser] er in zal slagen om dit bewijs te leveren, dan zal zij daarmee (in reconventie) tevens tegenbewijs hebben geleverd tegen de notariële akte waar VeVeCa in reconventie een beroep op doet.
De rechtbank is van oordeel dat enkelvoudige rente is overeengekomen.
5.4.
Partijen zijn het ook niet eens over de rente. Aan het standpunt van [eiser] dat de geldlening volledig is afbetaald ligt ten grondslag dat over de (resterende) hoofdsom een enkelvoudige rente verschuldigd was. VeVeCa bepleit dat samengestelde rente (rente over rente) moet worden gerekend. Over het percentage bestaat geen geschil. Dit was eerst 6% per jaar en is per 1 januari 2020 aangepast naar 4% per jaar. Het uitgangspunt is dat samengestelde rente alleen toewijsbaar is als dat is overeengekomen (Parket bij de Hoge Raad 9 oktober 2009, ECLI:NL:PHR:2009:BJ2678). In de notariële akte, die dwingende bewijskracht heeft, staat opgenomen dat over de hoofdsom of het restant daarvan een rente verschuldigd is van 6% per jaar. Gelet op de woorden: “
over de hoofdsom (of het restant daarvan)” is dit een enkelvoudige rente. Van rente over rente (samengestelde rente) spreekt de akte niet. VeVeCa voert aan dat [naam 3] zich als vertegenwoordiger van [eiser] namens haar akkoord heeft verklaard met de berekening van samengestelde rente. VeVeCa heeft een door [naam 3] ondertekend document overgelegd waar diverse schulden van zowel [naam 3] als [eiser] staan, waarbij het totaalsaldo van deze schulden is vermeld inclusief samengestelde rente. De rechtbank volgt VeVeCa niet in dit standpunt. Niet gebleken is dat er een (uitdrukkelijke of stilzwijgende) machtiging is van [eiser] aan [naam 3] , op grond waarvan [naam 3] bevoegd was om [eiser] te vertegenwoordigen. VeVeCa doet een beroep op schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid (artikel 3:61 lid 2 BW). Beoordeeld moet worden of [naam 3] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat door [eiser] een volmacht was verstrekt aan [naam 3] . VeVeCa heeft daartoe aangevoerd dat de heer [naam] diverse malen geld heeft geleend aan [eiser] en [naam 3] , waarbij [naam 3] steeds een centrale rol speelde en [eiser] nauwelijks in beeld kwam. Voorgaande stellingen zijn onvoldoende om het beroep op 3:61 lid 2 BW te doen slagen. Het gaat in deze procedure om de schuld van [eiser] die volgt uit de notariële akte waarbij [naam 3] geen partij is. VeVeCa, althans [naam] , is de overeenkomst die is neergelegd in de notariële akte alleen met [eiser] aangegaan. Daaruit blijkt dat [naam] er bewust van was dat [naam 3] niet namens [eiser] overeenkomsten kon sluiten. Bovendien heeft [eiser] onbetwist aangevoerd dat VeVeCa en [naam] er van op de hoogte waren dat zij en [naam 3] onder huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd. Onder die omstandigheden mocht VeVeCa niet aannemen dat [naam 3] namens [eiser] afspraken mocht maken die van de notariële akte afwijken. Het voorgaande brengt mee dat de berekening van VeVeCa van haar vordering, wat de uitkomst van de bewijslevering door [eiser] ook zal zijn, niet kan kloppen. VeVeCa gaat in productie 1 bij de conclusie van antwoord en van eis in reconventie immers uit van samengestelde rente. De rechtbank zal beide partijen later in deze procedure, bijvoorbeeld in een akte/conclusie na bewijslevering, in de gelegenheid stellen om een nieuwe berekening in het geding te brengen.
De voorwaardelijke vordering van [eiser] om VeVeCa te veroordelen bescheiden over te leggen is niet toewijsbaar.
5.5.
Vordering II. van [eiser] is niet toewijsbaar. [eiser] heeft aan die vordering de voorwaarde verbonden dat de rechtbank nadere informatie wil verkrijgen. Indien in het verdere verloop van deze procedure blijkt dat de rechtbank meer informatie nodig heeft om over dit geschil te kunnen beslissen, dan kan de rechtbank gebruik maken van haar bevoegdheid op grond van artikel 22 Rv. Dat artikel bepaalt namelijk dat de rechtbank in alle gevallen en in elke stand van de procedure partijen of een van hen kan bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde, op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen. Daarvoor hoeft [eiser] geen vordering in te stellen. Zij heeft derhalve geen belang bij haar vordering, zodat deze bij eindvonnis zal worden afgewezen.
5.6.
In afwachting van de bewijslevering zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
draagt [eiser] op te bewijzen te bewijzen dat het in de notariële akte genoemde bedrag van € 90.000,00 een maximumbedrag was, dat niet volledig aan haar is verstrekt omdat de bedragen van € 25.000,00 van CTPCS en € 1.000,00 voor rente en kosten daar niet onder vallen, zodat de hoofdsom € 64.000,00 betreft,
in reconventie
6.2.
laat [eiser] toe tegenbewijs te leveren tegen het dwingend bewijs dat zij zich in de notariële akte van 7 oktober 2016 schuldig heeft verklaard voor een bedrag van € 90.000,00,
in conventie en in reconventie
6.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 12 juni 2024voor uitlating door [eiser] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
6.4.
bepaalt dat, als [eiser] geen (tegen)bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, zij die stukken dan direct in het geding moet brengen,
6.5.
bepaalt dat, als [eiser]
getuigenwil laten horen, zij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
julitot en met
oktoberdan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
6.6.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. F.M.C. Boesberg, in het gerechtsgebouw te Zutphen, Martinetsingel 2,
6.7.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
6.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.C. Boesberg en in het openbaar uitgesproken op
29 mei 2024.
ES/FB