ECLI:NL:RBGEL:2024:3121

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
AWB 24/520
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar betalingsonmacht en griffierecht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij eiser, die gedetineerd is, een verzoek heeft ingediend om vrijstelling van het griffierecht op basis van betalingsonmacht. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij geen vermogen heeft en zijn beroep op betalingsonmacht is niet voldoende onderbouwd. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om eiser de gelegenheid te geven alsnog het griffierecht te voldoen. Eiser heeft een verzoek ingediend op grond van de Wet open overheid, maar de rechtbank oordeelt dat het onderzoek niet volledig is geweest omdat eiser niet in staat is gebleken om zijn financiële situatie adequaat te onderbouwen. De rechtbank wijst erop dat het niet betalen van het griffierecht kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het beroep. Eiser ontvangt een nieuwe nota voor het griffierecht en moet dit binnen de gestelde termijn betalen. De rechtbank houdt verdere beslissingen in de zaak aan totdat het griffierecht is voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/520

heropening van het onderzoek van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat

(gemachtigden: R. van Oostende en mr. W.T. Fukkink).

Inleiding

1. Het beroep van eiser richt zich tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister op zijn verzoek op grond van de Wet open overheid om alle documenten met betrekking tot storingen aan de brug bij [plaats 2] over de periode 1 januari 2017 tot en met 28 oktober 2023 dat de minister op 1 november 2023 heeft ontvangen.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep [1] op 12 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van de minister. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
1.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek in deze procedure niet volledig geweest omdat eiser nog in de gelegenheid moet worden gesteld alsnog griffierecht te voldoen. Het onderzoek wordt daarom heropend. Hierna legt de rechtbank uit waarom ze hiertoe is overgegaan.

Overwegingen

Griffierecht
2. Van de indiener van het beroepschrift wordt een griffierecht geheven. [2] Als het griffierecht niet wordt betaald, verklaart de rechtbank het beroep in beginsel niet-ontvankelijk. Dit is alleen anders als daar een goede reden voor is, bijvoorbeeld omdat de indiener van het beroepschrift wordt vrijgesteld van het betalen van griffierecht of omdat het niet betalen verschoonbaar is. [3]
Beroep op betalingsonmacht
3. Eiser heeft een beroep op betalingsonmacht gedaan en daarmee om vrijstelling van de betaling van griffierecht verzocht (bobog-verzoek).
3.1.
In de uitspraak van 13 februari 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep (grote kamer) uiteengezet op welke wijze een beroep op betalingsonmacht door de bestuursrechter moet worden behandeld. [4] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 18 november 2015 overwogen dat de uitspraak van de grote kamer van de CRvB voor de Afdeling leidend is bij de beoordeling van beroepen op betalingsonmacht. [5]
3.2.
Vaststaat dat eiser op het moment van het indienen van het beroep, net zoals op het moment van het indienen van het bobog-verzoek en de zitting, in detentie verbleef. Daarmee behoort hij tot de categorie rechtzoekenden, waarvoor volgens de uitspraak van de grote kamer het inkomen niet van belang is, maar slechts of hij en zijn eventuele fiscale partner over vermogen beschikken.
3.3.
Eiser stelt dat hij niet over vermogen beschikt. Eiser kan daarom in beginsel volstaan met een eigen verklaring. Hij heeft daarmee ook in dit beroep volstaan. Dat wil echter niet zeggen dat de rechtbank die verklaring ook in alle gevallen moet volgen. Die verklaring moet geloofwaardig zijn en bij twijfel kan de rechtbank daar onderzoek naar doen. Dat was reden voor de rechtbank om de vraag of eiser terecht stelt dat hij niet over vermogen beschikt op zitting te behandelen. Daarom is op de zitting gesproken over de – door eiser naar waarheid ingevulde en ondertekende – verklaring dat zijn vermogen nihil is. Bij gerechtvaardigde twijfel over de eigen verklaring, is het vervolgens aan eiser om aannemelijk te maken dat hij niet over vermogen beschikt waardoor hij in betalingsonmacht verkeert.
3.4.
De rechtbank vindt dat er aanleiding is om aan te nemen dat gerechtvaardigde twijfel bestaat over de eigen verklaring van eiser over zijn vermogen en dat eiser vervolgens niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet over vermogen beschikt. De rechtbank acht daartoe het volgende van belang.
Eiser heeft een woonadres in [locatie] opgegeven
3.4.1.
Eiser heeft in een andere procedure (een verzoek om voorlopige voorziening) [6] dat hij heeft ingediend bij deze rechtbank een woonadres in [locatie] [7] opgegeven. Op de zitting is eiser gevraagd naar die woning. Eiser heeft eerst een beroep gedaan op zijn zwijgrecht waardoor de twijfel over zijn vermogen in ieder geval nog niet is weggenomen. Het zwijgrecht [8] speelt in het bestuursrecht alleen een rol in zaken waar het gaat om een bestuurlijke boete en daarvan is in deze zaak geen sprake. Daarom is eiser nogmaals verzocht toe te lichten op welke wijze hij over het door hem opgegeven woonadres kan beschikken. Daarop verklaarde eiser dat deze woning hem om niet ter beschikking is gesteld. Hij heeft deze woning naar eigen zeggen in bruikleen en heeft in natura betaald, maar hij heeft daarvan geen bewijs geleverd of – nadat de rechtbank hem daarnaar had gevraagd – aangeboden. Ook wilde eiser geen naam noemen van degene die de woning aan hem ter beschikking heeft gesteld. Eiser heeft hiermee niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze hij over het door hem opgegeven woonadres kan beschikken. Dit leidt tot twijfel over de vraag of deze woning zelf tot eisers vermogen kan worden gerekend dan wel of eiser over vermogen beschikt om huur voor deze woning te betalen. Eiser was in de gelegenheid om op de zitting daarover inlichtingen te verstrekken, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt.
Eiser heeft dwangsommen en schadevergoedingen ontvangen
3.4.2.
Eiser heeft bij deze rechtbank meerdere procedures [9] gevoerd die ertoe hebben geleid dat aan eiser dwangsommen zijn verbeurd [10] en dat aan eiser schadevergoeding [11] is toegekend. Het is overigens mogelijk dat aan eiser daarnaast nog andere dwangsommen zijn verbeurd. Het is de rechtbank verder bekend dat eiser in de loop der tijd meerdere verzoeken heeft ingediend en meerdere bezwaarschrift- en beroepsprocedures aanhangig heeft gemaakt bij diverse bestuursorganen. Het is de rechtbank echter niet bekend in welke gevallen eiser een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd. In totaal gaat het – ten aanzien van de zaken waarvan de rechtbank wel kennis draagt – om een bedrag van enkele duizenden euro’s. [12] Eiser verklaarde dat hij dit geld op de rekening van zijn ouders laat storten en dat daar vervolgens de kosten van zijn advocaat van worden voldaan. Die stelling is door eiser echter niet onderbouwd dan wel inzichtelijk gemaakt. Hij heeft daartoe op de zitting ook geen aanbod gedaan, nadat hem om die bewijsstukken is gevraagd. Daarbij komt ook dat eiser verklaarde dat zijn ouders regelmatig geld storten op zijn rekening bij de penitentiaire inrichting. Dit is ook af te leiden uit een afschrift van zijn rekening bij de penitentiaire inrichting. De rechtbank stelt echter vast dat het bankrekeningnummer vanwaar die stortingen gedaan worden niet overeenkomt met het bankrekeningnummer waarop de dwangsommen en de schadevergoeding moeten worden uitgekeerd dat op het formulier proceskosten is ingevuld door eiser. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt dat het geld van de verbeurde dwangsommen en de schadevergoeding er niet meer zou zijn en niet tot zijn beschikking zouden staan.
3.5.
Gelet op deze omstandigheden heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij geen vermogen heeft en zijn beroep op betalingsonmacht niet voldoende onderbouwd. De rechtbank wijst daarom het verzoek om te worden vrijgesteld van betaling van het griffierecht af.
De nota voor betaling van het griffierecht
4. Gelet op het voorgaande is eiser griffierecht verschuldigd. Eiser ontvangt een nieuwe nota griffierecht en kan dit griffierecht binnen de op die nota gestelde betalingstermijn betalen. Volledigheidshalve wijst de rechtbank eiser erop dat het niet of niet op tijd betalen van het griffierecht er toe kan leiden dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaart. Dat betekent dat het beroep in dat geval niet inhoudelijk wordt behandeld.
Conclusie en gevolgen
5. De rechtbank zal het onderzoek heropenen om eiser in de gelegenheid te stellen alsnog het griffierecht te voldoen.
5.1.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing in de zaak aan.
5.2.
De rechtbank houdt partijen op de hoogte van het verdere verloop van deze procedure.

Beslissing

De rechtbank:
  • heropent het onderzoek;
  • bepaalt dat eiser in de gelegenheid wordt gesteld het griffierecht te voldoen;
  • zal een nieuwe nota griffierecht verzenden aan eiser;
  • verzoekt eiser het griffierecht binnen de op die nota gestelde betalingstermijn te betalen;
  • houdt iedere verdere beslissing in de zaak aan.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzitter, en mr. H.J. Klein Egelink en mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, leden, in aanwezigheid van mr. H.G. Vruwink-Eertink, griffier op:
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze beslissing is verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Gelijktijdig met vier andere beroepen die eiser in heeft gediend.
2.Dit staat in artikel 8:41, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Dit staat in artikel 8:41, zesde lid, van de Awb.
4.CRvB 13 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:282.
5.ABRvS 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3649.
6.Zaaknummer ARN 23/5186.
7.Het betreft: [locatie] .
8.Dit zwijgrecht is neergelegd in artikel 5:10a van de Awb.
9.In de zaak met nummer ARN 23/4155 tussen eiser en de minister voor Rechtsbescherming, (ECLI:NL:RBGEL:2024:1515). En in de zaak met nummer ARN 23/5016 tussen eiser en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand (ECLI:NL:RBGEL:2023:7194).
10.Als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb.
11.Vanwege overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
12.Op basis van zaken die bij de rechtbank Gelderland zijn ingediend.